week 2 Flashcards
de familie, het gezin
la famiglia
gezins-, familie-, bekend, vertrouwd
familiare
de moeder
madre
de vader
padre
de ouders
i genitori (pl)
afhankelijk zijn van
dipendere da
de zoon / de dochter
il figlio, la figlia
de broer
il fratello
de halfbroer, de stiefbroer
il fratellastro
de zus
la sorella
de halfzus, de stiefzus
la sorellastra
de opa/oma, grootvader/grootmoeder
il nonno, la nonna
de overgrootvader/moeder
il bisnonno, la bisnonna
opzoeken, op bezoek gaan
andare a trovare
de voorouder
l’antenato, l’antenata
de kleinzoon/dochter, het kleinkind, het neefje/nichtje
il, la nipote
de neef/nicht
il cugino, la cugina
de oom/tante
lo zio, la zia
de verwant/verwante, het familielid
il, la parente
de generatie
la generazione
het paar/stel
la coppia
het samenwonende stel
la coppia di fatto
de partner
il partner
de verloofde, de vaste vriend(in)
il fidanzato, la fidanzata
de echtgenote, de vrouw
la moglie
de echtgenoot, de man
il marito
de wederhelft
la dolce metà
de ex
l’ex
ex-, voormalig
ex
het huwelijk, de bruiloft
il matrimonio
trouwen met iemand
sposare qu
het kind, het meisje/jongetje
il bambino, la bambina
het type
il tipo, la tipa
de (een of andere) vent
il tizio
de hoeveelheid, het aantal
la quantità
groot
grande
de massa
la massa
het stuk
il pezzo
groot, dik
grosso, grossa
veel
molto, molta
hoeveel
quanto, quanta
veel, zoveel
tanto, tanta
te veel
troppo, troppa
te, erg, te veel
troppo
al, heel, ieder, elk, helemaal
tutto, tutta
heel, compleet
intero, intera
veel, zeer, erg
molto
weinig
poco, poca
weinig
poco
ongeveer, circa
circa
een beetje, wat
un po’
groot, talrijk
numeroso, numerosa
hoog
elevato, elevata
beperkt, begrensd
limitato, limitata
verschillend, anders
differente
verschillend, veelzijdig
vario, varia
een paar, enkele, enige
alcuno, alcuna
een paar, enkele, enige
alcuni, alcune
bevatten
contenere
vol, gevuld
pieno, piena
het vat, de ton, het fust
la botte
het vat, de ton
il barile
leeg
vuoto, vuota
de rest, het wisselgeld
il resto
de druppel
la goccia
het slokje water
il goccio d’acqua
de stapel, de hoop
il mucchio
de boel, de hoop
il sacco
genoeg zijn, voldoende zijn
bastare
het aandeel, de bijdrage, de quota
la quota
totaal-, compleet
totale
gedeeltelijk, deel-
parziale
de serie, de reeks
la serie
de veelvuldigheid, de frequentie
la frequenza
enig, uniek
unico, unica
allebei, beide
entrambi, entrambe
de keer
la volta
afzonderlijk, apart, (één) enkel
singolo, singola
eenvoudig
semplice
et cetera, enzovoort(s) (etc., enz.)
eccetera (ecc., etc.)