week 11 Flashcards
de natuur
la natura
redden
salvare
de redding
il salvataggio
bewaren, behouden
conservare
verwoesten, verpesten, kapot maken
rovinare
het milieu
l’ambiente
milieu-, omgevings-
ambientale
de milieubescherming
la tutela ambientale
de milieuactivist/e
l’ambientalista
de ervaring, de ondervinding
l’esperienza
het rapport, de samenhang, het verband
il rapporto
de vervuiling, de verontreiniging
l’inquinamento
de luchtvervuiling
l’inquinamento atmosferico
verontreinigen, vervuilen
contaminare
de vervuiling, de verontreiniging
la contaminazione
de atmosfeer, de dampkring
l’atmosfera
de straling
la radiazione
schadelijk
nocivo, nociva
bestaan in/uit
consistere in
de laag
lo strato
de ozon
l’ozono
de ozonlaag
lo strato di ozono
het gat in de ozonlaag
il buco nell’ozono
hevig, intens
intenso, intensa
ernstig
serio, seria
riskeren, op het spel zetten, de kans lopen, het risico lopen
rischiare
gevaarlijk
pericoloso, pericolosa
het gevaar
il pericolo
de consequentie, het gevolg
la conseguenza
het effect, de uitwerking, het resultaat
l’effetto
effect hebben, werken
fare effetto
de vuilnis, het afval, de afvalstoffen
i rifiuti
de stortplaats
la discarica
(ver)branden
bruciare
de stank
la puzza
stinken
puzzare
de reactor
il reattore
de elektriciteitscentrale
la centrale elettrica
de radioactiviteit
la radioattività
radioactief
radioattivo, radioattiva
de kerncentrale
la centrale nucleare
de uitstoot, de emissie
l’emissione
het lek
la falla
stromen uit, ontsnappen
fuoriuscire