week 5 s2 Flashcards
het lichaam
il corpo
lichamelijk
corporale
het bot, het been
l’osso
bot-, been-
osseo, ossea
de huid
la pelle
het (lichaams)haar
il pelo
het bloed
il sangue
bloedonderzoek
l’analisi del sangue
de spier
il muscolo
spier-, musculair-
mucolare
het hoofd
la testa
ik ben duizelig
mi gira la testa
de hersenen
il cervello
het gezicht
la faccia
het voorhoofd
la fronte
de slaap
la tempia
de mond
la bocca
de tand, de kies
il dente
weghalen, trekken
togliere
de lip
il labbro
de tong
la lingua
de hals, de nek
il collo
de keel, de hals
la gola
de schouder
la spalla
achter, achter de/iemands rug
alle spalle di
de borst
il petto
de rug
la schiena
de arm
il braccio
op de arm
in braccio
in je armen
fra le braccia
de hand
la mano
de vinger, de teen
il dito
de duim
il pollice
de wijsvinger
l’indice
de middelvinger
il (dito) medio
de ringvinger
l’annulare
de pink
il mignolo
het been
la gamba
de knie
il ginocchio
de voet
il piede
de teen
il dito del piede
het organisme
l’organismo
het orgaan
l’organo
het hart
il cuore
hart-
cardiaco, cardiaca
de buik
il ventre
de lever
il fegato
de maag
lo stomaco
de long
il polmone
long-, pulmonair
polmonare
ademen
respirare
de adem
il respiro
stikken
soffocare
de liefde
l’amore
het gevoel
il sentimento
liefdes-, romantisch, sentimenteel
sentimentale
op iemand verliefd worden
innamorarsi di qu
verliefd
innamorato, innamorata
de man
l’uomo
de vrouw
la donna
het geslacht, de seks
il sesso
vrijen, met iemand naar bed gaan
far l’amore con qu
het condoom
il preservativo
het kind, het jongetje
il bambino
het (jonge) meisje
la bambina
de jongen
il ragazzo
het meisje
la ragazza
het meisje
la ragazza
jong
giovane
de jongere
il giovane, la giovane
volwassen
adulto, adulta
de volwassene
l’adulto, l’adulta
oud
vecchio, vecchia
oud(er) worden
invecchiare
de geboorte
la nascita
geboren worden
nascere
het leven
la vita
levend
vivo, viva
sterven, doodgaan
morire
Van liefde ga je niet dood.
D’amore non si muore.
dood, overleden
morto, morta
dodelijk, sterfelijk
mortale
de dood
la morte
het graf
la tomba
het oog
l’occhio
vanuit de ooghoek
con la coda dell’occhio
zien
vedere
het gezichtsvermogen
la vista
de bril
gli occhiali
de opticien
l’ottico
optisch, gezichts-
ottico, ottica
de neus
il naso
neus snuiten
soffiare il naso
neus-, nasaal
nasale
ruiken
sentire
het oor
l’orecchio
horen, voelen, ruiken, gewaarworden
sentire
de smaak
il gusto
het gehemelte
il palato
de tastzin
il tatto
de beweging
il movimento
bewegen
muovere
gaan, zich voortbewegen
andare
te voet gaan
andare a piedi
de (voort)gang, het verloop
l’andamento
hard lopen, rennen
correre
komen
venire
het komen en gaan, het heen-en-weergeloop
l’andirivieni
iets draaien, iets keren
girare qc
met mijn rug naar je toe gaan zitten
ti giro le spalle
door de stad lopen
girare per la città
optillen
alzare
opstaan
alzarsi
wekken, wakker maken
svegliare
wakker worden
svergliarsi
wakker
sveglio, sveglia
de wekker
la sveglia
gaan zitten
sedersi
naar boven gaan, instappen
salire
naar benden gaan, uitstappen
scendere
vallen
cadere
de val
la caduta
het uiterlijk
l’aspetto
mooi
bello, bella
de schoonheid
la bellezza
lelijk
brutto, brutta
de lelijkheid
la bruttezza
lang, groot
alto, alta
klein
basso, bassa
dik
grasso, grassa
stevig, fors
robusto, robusta
mager
magro, magra
het haar (hoofd)
i capelli
de baard
la barba
de snor
i baffi
blond
biondo, bionda
(kastanje)bruin
castano, castana
grijs
grigio, grigia
zwart
nero, nera
veranderen
cambiare
groeien
crescere
het water
l’acqua
de zeep
il sapone
zich wassen
lavarsi
de tandenborstel
lo spazzolino da denti
de tandpasta
il dentifricio
douchen
fare la doccia
een bad nemen, in bad gaan
fare il bagno
naakt
nudo, nuda
zich afdrogen
asciugarsi
de handdoek
l’asciugamano
zich scheren
farsi la barba
het (elektrische) scheerapparaat
il rasoio (elettrico)
de crème
la crema
scheercrème
la crema da barba
de zonnebrandcrème
la crema solare
(in)smeren, bestrijken
spalmare