urinair stelsel 4 Flashcards

1
Q

andere naam mineralenbalans

A

Elektrolytenbalans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

belangrijkste elektrolyten, wat doen ze bv

A

Natrium
Kalium

specifieke celfuncties vb actiepotentialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is natrium

A

Na: belangrijkste kation extracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is kalium

A

belangrijkste kation intracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat als er een probleem is met de balans van kalium/natrium

A

Na: frequent maar ongevaarlijk
Ka: zelden maar gevaarlijk/dodelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doen Na en Cl

A

Samenhang tussen zoutbalans en vochtbalans
Principe ‘water volgt zout’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

van wat is pH het resultaat

A

evenwichtsreacties tussen zuren/basen/zouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pH bloed

A

7.35-7.45

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat als bloed boven 7.45 zit

A

alkalose = basisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat als bloed onder 7.35 zit

A

acidose = zuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gevaren bij pH-afwijkingen

A

instabiliteit van celmembranen

aantasting van eiwitstructuur/functie

verstoorde enzymactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar in veranderd CO2 + H2O

A

H2CO3 (koolzuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarin valt koolzuur uiteen

A

H+ (waterstofion)
HCO3 (bicarbonaation)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is koolzuur

A

belangrijke factor voor de pH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat als concentratie CO2 stijgt

A

concentratie H+ stijgt -> pH daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat Als de concentratie CO2 daalt

A

concentratie H+ daalt -> pH stijgt

17
Q

wat doen Buffersystemen

A

Neutraliseren pH-veranderingen

Tijdelijke oplossingen, H+ wordt gebonden maar niet verwijderd (longen + nieren voor stabiele oplossingen)

18
Q

wat zijn belangrijkste buffersystemen in lichaam

A

eiwitbuffersysteem
bicarbonaatbuffersysteem
fosfaatbuffersysteem

19
Q

waar zit het eiwitbuffersysteem

A

Extracellulaire vloeistof
Intracellulaire vloeistof

20
Q

wat doet het eiwitbuffersysteem

A

Aminozuren neutraliseren pH-veranderingen

pH stijgt -> eiwit geeft H+ af
pH daalt -> eiwit neemt H+ op

21
Q

voorbeelden buffercapaciteit in bloed

A

plasma-eiwitten
hemoglobine in rode bloedcellen

22
Q

waar zit het Bicarbonaatbuffersysteem

A

extracellulaire vloeistof

23
Q

wat doet het Bicarbonaatbuffersysteem

A

Neutraliseren pH-veranderingen tgv zure stofwisselingsproducten

H+ +HCO3 <-> H2CO3 <-> CO2 + H2O

24
Q

wat als er een groot bicarbonaatreserve is

A

grote buffercapaciteit

25
Q

wat doet het Fosfaatbuffersysteem

A

Neutraliseren pH-veranderingen in de cellen

26
Q

welke systemen verwijderen H+

A

longen
nieren

27
Q

hoe werken de longen als ph regulatoren?

A

ademhalingswijzigingen -> impact op pH
CO² + H2O <-> H2CO3 <-> H+ + HCO3-

28
Q

wat als ademhalingsfreq daalt

A

concentratie CO2 stijgt -> concentratie H+ stijgt -> pH daalt

29
Q

wat als ademhalingsfreq stijgt

A

concentratie CO2 daalt -> concentratie H+ daalt -> pH stijgt

30
Q

hoe reguleren de nieren de pH

A

excretie van H+ en reabsorptie van bicarbonaat (tubuli)

31
Q

waarvoor zorgen respiratoire verstoringen

A

grote wijzigingen in CO2 -concentratie

32
Q

waarvoor zorgt hypoventilatie

A

respiratoire acidose

33
Q

waarvoor zorgt respiratoire acidose

A

ophoping van CO2 in perifere weefsels

34
Q

oplossing respiratoire acidose

A

ademhalingsfrequentie opdrijven vb met bronchodilatatoren