Unit 5c: Travel Flashcards
It is eight o’clock in the morning.
Het is acht uur ‘s ochtends.
It is one o’clock in the morning (in the middle of the night).
Het is één uur ‘s nachts.
It is one o’clock in the middle of the day.
Het is één uur ‘s middags.
She has a plane ticket.
Zij heeft een vliegticket.
She has a passport.
Zij heeft een paspoort.
She has a suitcase.
Zij heeft een koffer.
The flight arrives at 2:30 a.m.
Het vliegtuig komt an om half drie ‘s nachts.
The bus departs (leaves) at 6:30 p.m.
De bus vertrekt om half zeven ‘s avonds.
The train arrives at 11:30 a.m.
De trein komt an om half twaalf ‘s ochtends.
The train departs (leaves) at 10:30 p.m.
De trein vertrekt om half elf ‘s avonds.
Do you (formal) have your plane ticket?
Heeft u uw vliegticket?
Yes, I have my plane ticket.
Ja, ik heb mijn vliegticket.
I’m waiting at the bus station.
Ik wacht op het busstation.
The men are waiting at the train station.
De mannen wachten op het treinstation.
The woman and her son are waiting at the airport.
De vrouw en haar zoon wachten op het vliegveld.