Unit 4b: Shopping Flashcards
They are listening to the radio.
Zij luisteren naar de radio.
The boy doesn’t like fruit.
De jongen vindt fruit niet lekker.
The children like toys.
De kinderen vinden speelgoed mooi.
The girl doesn’t like red shoes.
Het meisje vindt rode schoenen niet mooi.
The women like jewelry.
De vrouwen vinden sieraden mooi.
The girl likes (doesn’t like) to play soccer.
Het meisje vindt voetballen (niet) leuk.
The boy likes (doesn’t like) to play tennis.
De jongen vindt tennissen (niet) leuk.
Which animal is big? This animal is big.
Welk dier is groot? Dit dier is groot.
Which fruit is red? This fruit is red.
Welk fruit is rood? Dit fruit is rood.
This is slow. This is fast.
Deze is langzaam. Deze is snel.
This is heavy. This is light.
Deze is zwaar. Deze is licht.
wood, plastic, paper, metal
hout, plastic, papier, metaal
I’m paying with cash. She is paying by check.
Ik betaal met contant geld. Zij betaalt met een cheque.
He is paying with a credit card. They are paying with cash.
Hij betaalt met een creditcard. Zij betalen met contant geld.
This camera is cheap (expensive).
Deze camera is goedkoop (duur).
This jewelry is cheap (expensive).
Deze sieraden zijn goedkoop (duur).