Unit 1: Language Basics (Apr 2024) Flashcards
Hello.
Hallo.
Good-bye.
Tot ziens.
The girl is reading.
Het meisje leest.
The girl is writing.
Het meisje schrijft.
The girls are writing.
De meisjes schrijven.
The girls are reading.
De meisjes lezen.
The man is eating.
De man eet.
The woman is drinking.
De vrouw drinkt.
She is cooking.
Zij kookt.
They are cooking.
Zij koken.
She is eating.
Zij eet.
They are eating.
Zij eten.
The women are running (swimming).
De vrouwen rennen (zwemmen).
The woman is running (swimming).
De vrouw rennt (zwemt).
He (She) is writing.
Hij (Zij) schrijft.
They are cooking.
Zij koken.
He (She) is cooking.
Hij (Zij) kookt.
a woman, a man, a boy, a girl
een vrouw, een man, een jongen, een meisje
women, men, boys, girls
vrouwen, mannen, jongens, meisjes
an apple, an egg, a sandwich
een appel, een ei, een broodje
milk, coffee, bread
melk, koffie, brood
The children are not writing.
De kinderen schrijven niet.