TENTAMEN gesloten Flashcards
De contouren van de gewrichtsvlakken spelen een grote rol bij het overbrengen van krachten en momenten in het gewricht. Het aantal
gewrichtsvormen in het lichaam is zeer groot en de contouren zijn vaak grillig. We vergelijken nu twee gewrichtsvormen, een gewricht met
hoofdzakelijk platte gewrichtsvlakken en een gewricht met hoofdzakelijk bolle gewrichtsvlakken. De diameter (breedte) van de gewrichten
wordt gelijk verondersteld.
Twee beweringen over deze gewrichten zijn:
1. Een gewricht met een bol gewrichtsvlak kan men het beste mobiliseren door het aanbrengen van een dwarskracht dicht bij de
gewrichtsspleet
2. Een gewricht met platte gewrichtsvlakken is beter geschikt voor het overbrengen van grote momenten.
Welke bewering is of welke zijn juist?
alleen 2. dit klinkt eerst onlogisch maar er moet meer kracht geleverd worden door platte gewrichten bij rotatie en daardoor kunnen die grotere rotatie beter opvangen.
- platte gewrichten beten voor rotatie
- bol gewrichten beter voor schuif/dwars.
Twee beweringen over belasting van weefsel:
1 Volwassen bot is het sterkst en het stijfst bij drukbelasting in axiale richting.
2 Wanneer collageen bindweefsel langdurig met een constante kleine belasting wordt belast, dan vindt er langzame vervorming of kruip
plaats.
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
axiaal is geen transversaal zoals bij de anatomische vlakken. bij krachten betekent axiaal langs de lengte as. dus 1 is juist
als er grote belasting had gestaan dan was er wat gescheurd of gebroken. vandaar dat het juist is.
beide uitspraken zijn juist.
Voor de microscopische beoordeling van botombouw worden verschillende kleuringen gebruikt. Eén van deze kleuringen is het meest
geschikt voor de beoordeling van osteoclasten.
Welke kleuring is dit?
A Goldner
B HE
C Tetracycline
D Thionine
E Zure fosfatase
A is voor onderscheid gemineraliseerd en ongemineraliseerd bot
B wordt bij bot minder gebruikt
C dit is voor nieuw botvorming
D dit is voor zenuwweefsel en kraakbeen
E is voor osteoclasten en dus goed
Rami ventralis van de nervi cervicales vormen de plexus brachialis.
Twee beweringen over deze rami zijn:
1. De meest caudale ramus ventralis nervus cervicalis is cervicale 8.
2. De rami gaan direct over in de fasciculi.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
1 ja klopt van de cervicale wel
2 ramus- trunci - divensiones - fasciculus - zenuwen dus nee
Je bent huisarts. Een 53-jarige vrouw komt op je spreekuur met klachten van haar rechter dominante hand. Ze heeft regelmatig tintelingen
en een doof gevoel in haar duim, wijs- en middelvinger. ’s Nachts wordt ze regelmatig wakker en moet dan met haar hand slaan. Ze laat
regelmatig voorwerpen uit haar hand vallen. Op basis van deze anamnestische gegevens is een bepaalde diagnose zeer waarschijnlijk.
Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
A Carpaal tunnel syndroom
B Cubitale tunnelsyndroom
C Epicondylitis medialis humeri
D Pseudartrose os scaphoideum
E Supinator loge syndroom
F
Ziekte van De Quervain
G Ziekte van Dupuytren
H Ziekte van Kienböck
A
Welke van de volgende geneesmiddelen is ontwikkeld op grond van de kennis over het enzym dat het moest remmen?
A aspirine
B diclofenac
C paracetamol
D rofecoxib
D - deze remt alleen COX2 (celecoxib valt hier ook onder)
A - was bij ontwikkelin COX nog niet bekend
B werkt op COX-1 en 2
C ontwikkeling was niet op een specifiek enzym
Welke van de volgende kenmerken geldt voor reumatoïde artritis (RA)?
A gaat gepaard met een normale bezinking
B komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen
C wordt gekenmerkt door langdurige ochtendstijfheid
D komt typisch voor in de Distale Inter Phalangeale (DIP) gewrichten
C
Twee beweringen over Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) zijn:
1. Vitamine D kan CRPS na een fractuur voorkomen.
2. CRPS 1 is met en CRPS 2 is zonder aantoonbaar zenuwletsel.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
A kans verkleinen maar niet voorkomen
B het is precies andersom
Bij reumatoïde artritis is er een ontsteking van het synovium. Het microscopisch beeld toont een specifiek kenmerk dat het beste bij deze
diagnose past.
Welk kenmerk is dit?
A Infiltratie van histiocyten
B Infiltratie van lymfocyten
C Infiltratie van plasmacellen
D Infiltratie van neutrofiele granulocyten
E Vorming van granulomen met necrose
F
Vorming van granulomen zonder necrose
C
Twee beweringen over patiënten met de ziekte van Duchenne zijn:
1. De sarcomeren kunnen samentrekken
2. De costameren zijn ten dele verbonden met het cytoskelet
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
C
Welk ontstekingseiwit kunnen we blokkeren om een jichtaanval te behandelen?
A interleukine-1
B interleukine-6
C interleukine-17
D TNFa
a
Wat is het streef urinezuurgehalte bij meer dan 3 aanvallen per jaar zonder tophi of erosies op de röntgenfoto?
A < 0,30
B < 0,37
C < 0,42
D < 0,50
B is een voldoende verzadingsniveau dit wil je dus niet hebben dus < 0,30 –> A
Een jongen van 2 jaar oud loopt sinds 2 weken mank over links. Hij is niet ziek. Wel heeft hij één week geleden éénmalig een
lichaamstemperatuur van 39 graden Celcius gehad. Een echo van zijn linker heup laat geen hydrops zien. Een röntgenfoto toont een kleine
lucente laesie in het collum femoris links.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A Coxitis fugax
B Epifysiolysis capitis femoris
C Juveniele Idiopatische Artritis
D Osteomyelitis
E Septische artritis
F
Ziekte van Perthes
D
Je bent orthopeed en opereert een 72-jarige patiënt in linker zijligging voor het plaatsen van een gecementeerde heup-prothese. Als de
operatie klaar is begint de anesthesioloog met de uitleiding van de algehele anesthesie.
Twee beweringen met betrekking tot deze uitleiding zijn:
1. Dampvormige anesthetica laten zich door neostigmine antagoneren.
2. Opiaten laten zich door naloxon antagoneren.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
B
Je bent geneeskundestudent en je discussieert met je medestudenten over de farmacologie van intraveneuze anesthetica (hypnotica).
Drie beweringen worden gedaan:
1. Propofol werkt goed in de hersenen omdat het lipofiel is.
2. De korte werkingsduur van propofol verklaart zich vooral door metabolisme en eliminatie.
3. Propofol vraagt om een bijzonder hygiënische manier van werken omdat het ei-lecithine en sojaolie als emulgatoren bevat.
Welke van de bewering is of welke beweringen zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C alleen 3
D alleen 1 en 2
E alleen 1 en 3
F
alleen 2 en 3
G alle drie
H geen
E
Bekijk onderstaande twee beweringen over gewrichtskraakbeen.
1. Voeding vindt plaats via bloedvaten in het kraakbeen.
2. Het oppervlak wordt direct bekleed door synovium.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
A is via synoviale vloeistof
B is synoviale vloeistof**
dus geen
Kraakbeen kan in volume toenemen door appositionele en interstitiële groei.
Waarnaar verwijst het proces van interstitiële groei?
A hypertrofie van chondrocyten
B osteoid depositie tegen kraakbeen matrix
C proliferatie van chondrocyten in chondronen
D productie van chondroide matrix (o.a. glycosaminoglycanen)
E differentiatie van stamcellen in perichondrium tot chondroblasten
C is interstitiële groei
E is bij appositionele groei
Drie ziektebeelden zijn:
1. Achondroplasie
2. Osteogenesis imperfecta
3. Osteomalacie
Drie afwijkingen zijn:
A. blauwe sclerae
B. FGF3 mutatie
C. looser zones
Welke afwijking (letter) past bij welk ziektebeeld (cijfer)?
1B, 2A en 3C
Je bent sportarts. Op je spreekuur komt een man van 37 jaar oud. Hij is fanatiek wielrenner. De medische voorgeschiedenis is blanco. Hij
zegt sinds een aantal weken last te hebben van kortademigheid en benauwdheid. Deze treden op tijdens inspanning en worden steeds
erger gedurende de inspanning. Zodra hij stopt met sporten is het over. De benauwdheid zit hoog in de luchtwegen en hij heeft bij
benauwdheid moeite met inademen. Je overdenkt verschillende mogelijke oorzaken.
Welke oorzaak is het meest waarschijnlijk?
A Chronisch hartfalen
B Exercise Induced Laryngo Obstruction
C Slechte conditie
D Inspanningsastma
B hierbij trekken de stembanden abnormaal samen.
Bij artrose kunnen verschillende pathologische veranderingen worden waargenomen.
Welke wordt niet waargenomen bij artrose?
A extra botaanmaak
B subchondrale cysten
C vorming van osteophyten
D ontsteking van het kraakbeen
E verlies van glycosaminoglycanen
F
fissuren aan het gewrichtsoppervlak
D is goed
E verwijst naar artrose door het verlies van kraakbeen
Patiënten met een tarsale coalitie hebben verminderde beweeglijkheid in de achtervoet. Bij het lichamelijk onderzoek kan dit gebruikt
worden om zo’n tarsale coalitie op het spoor te komen. Als je ze vraagt om op een bepaalde manier te lopen, dan lukt dat niet of niet goed
meer.
Welke manier is dit?
A Lopen op één lijn
B Op de tenen lopen
C Op de hakken lopen
D Lopen op de laterale voetrand
D
Twee beweringen over standen van gewrichten zijn:
1. Bij een varusstand van het been op het niveau van de knie is de voet verder van de mediaanlijn van het lichaam gepositioneerd dan de
knie.
2. Bij een equinusstand van de enkel staat de enkel in plantairflexie.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
equinus is een spitsvoet dus alleen 2
Tijdens de normale ontwikkeling van de onderste extremiteiten verandert de stand van de ledematen. We spreken dan van fysiologische
variaties. Indien er echter sprake is van een niet fysiologische ontwikkeling dient het kind verder onderzocht te worden door een specialist.
Welke van onderstaande kinderen dient verwezen te worden?
A Een 7-jarige jongen die loopt met zowel zijn voeten als zijn knieën naar binnen gedraaid.
B Een 4-jarige jongen met genua vara met een distantia intercondylaris van 10 centimeter.
C Een 5-jarige jongen met genua valga met een distantia intermalleolaris van 8 centimeter.
D Een jongen van anderhalf jaar oud met genua vara met een distantia intercondylaris van 10 centimete
voor een kind van 4 is 5-7 normaal 10 is er buiten dus B
Welke van de onderstaande symptomen of kenmerken is het meest suggestief voor een graad III hamstringblessure?
A Lokale drukpijn van de hamstrings
B Aanspanpijn van de hamstrings door knieflexie tegen weerstand
C Verminderde kracht bij aanspannen van de hamstrings tegen weerstand
D Rekpijn van de hamstrings door het passief extenderen van het kniegewricht in heupflexie
C
Twee beweringen over de functionele anatomie van de wervelkolom zijn:
1. Een bewegingssegment bestaat uit één wervel met de aangrenzende tussenwervelschijven.
2. Het ligamentum longitudinale posterius bevindt zich ventraal van het myelum.
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen
B
Bij de ziekte van Bechterew is pijn meestal een vroeg symptoom.
Wat is het meest typische aan deze pijn?
A continue pijn
B pijn overdag
C pijn ‘s avonds
D pijn ‘s nachts en in de ochtend
D
Bepaalde bottumoren of op tumor lijkende afwijkingen komen voor in bepaalde leeftijdscategorieën.
Welke afwijking komt vrijwel alleen voor bij patiënten met nog open groeischijven?
A Adamantinoom
B Chondrosarcoom
C Fibreuze dysplasie
D Plasmacelmyeloom
E Reusceltumor
F
Solitaire botcyste
F
De rug kent twee soorten spieren: Intrinsieke en extrinsieke spieren.
Welke van de onderstaande spieren behoort tot de intrinsieke rugspieren?
A m. iliopsoas
B m. lumbricalis
C m. transversospinalis
D m. trapezius
C
extrinsieke spieren zijn lang
Je bent huisarts. Je ziet een 63-jarige vrouw op huisbezoek omdat deze sinds enkele dagen niet goed meer op haar benen kan staan. Ze is
bekend met een mammacarcinoom. Je vermoedt een pathologische fractuur met compressie van het myelum als oorzaak van de klachten.
Welke informatie uit de anamnese voorspelt dit vermoeden het beste?
A de duur van de klachten
B de leeftijd van de patiënt
C de neurologische uitval van de patiënt
D mammacarcinoom in de voorgeschiedenis
D
Bij een rugoperatie waarbij een decompressie van de neurogene structuren wordt uitgevoerd in verband met een spinale stenose zal een
deel van de wervel weggehaald worden.
Welke anatomische structuur is dit?
A articulatio zygapophysialis (facetgewricht)
B lamina arcus vertebrae
C pars interarticularis
D pediculus arcus vertebrae
B
Op je spreekuur als huisarts verschijnt een 40-jarige hovenier. Hij heeft al twee weken last van lage rugpijn, die verergert tijdens de
werkdag.
De man werkt als zelfstandige zonder personeel en werkt 6 dagen per week. De rugpijn is de laatste twee weken erger geworden. Hij begint
altijd ’s ochtends om 7 uur en werkt vaak door tot 7 of 8 uur ’s avonds. Er is géén sprake van uitstraling in de benen. Bij lichamelijk
onderzoek
is bukken beperkt. De knie- en achillespeesreflexen zijn levendig beiderzijds.
Drie beweringen t.a.v. het beste te volgen beleid in deze casus zijn:
1. Doorverwijzen voor een MRI van de wervelkolom.
2. Doorverwijzen naar een fysiotherapeut.
3. Adviseren om een bedrijfsarts te raadplegen.
Welk bewering is of welke beweringen zijn juist?
2 en 3
Je bent SEH-arts. Via de ambulance wordt een 25-jarige motorrijder binnen gebracht die met 100 km/uur ten val is gekomen. Hij is
aanspreekbaar. Zijn ademweg is vrij. Hij heeft een spanningspneumothorax rechts waarvoor een drain wordt geplaatst. Hierna is hij
hemodynamisch stabiel. Bij neurologisch onderzoek is hij alert en reageert op aanspreken. Op verzoek kan hij beide armen bewegen maar
zijn beide benen niet. Er is ook geen gevoel in de benen. Bij de log roll zie je een hematoom op de thoracolumbale overgang. Bij rectaal
toucher is er nog wel sfincterspanning.
Je wilt aanvullende diagnostiek verrichten die op dat moment de meeste informatie oplevert.
Welk onderzoek is of welke onderzoeken zijn dit?
A CT-thorax-abdomen
B Echo abdomen
C MRI Wervelkolom
D X-CWK, X-thorax en X-bekken
A
Bij mucopolysaccharidosen vindt stapeling plaats van afbraakproducten van
glucosaminoglycanen.
In welke celstructuur vindt deze stapeling plaats?
a celkern
b endoplasmatisch reticulum
c golgi-apparaat
d lisosoom
e mitochondriën
D
Bij een fullbody ct-scan ontvangt een lichaam een bepaalde hoeveelheid straling.
(dosis in millisievert = mSv, 1000mSV = 1 Sv)
Hoeveel straling is dit?
a 0,1 mSv
b 1 mSv
c 10 mSv
d 100 mSv
e 1 Sv
f 10 S
C
Bij acute hartdood kunnen verschillende onderliggende oorzaken aanwezig zijn. Bij
sporters onder de 35 jaar is er een specifieke oorzaak die het vaakst voorkomt.
Welke oorzaak is dit?
a aortaklepstenose
b coronairsclerose
c hypertrofische cardiomyopathie
d myocarditis
C
Twee beweringen over de fasciculi in de plexus brachialis zijn:
1 Deze bevinden zich distaal van de trunci.
2 Deze danken hun naamgeving door de ligging t.o.v. de arteria subclavia.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
alleen 1
Als coassistent reumatologie zie je een man van 67 jaar met een kromme ringvinger.
Deze is spontaan ontstaan en kan niet meer recht. Er is in de handpalm een streng
te voelen. Hij herinnert zich dat zijn moeder dit ook had. Je denkt aan een afwijking
van een bepaalde anatomische structuur die verantwoordelijk is voor deze
standsafwijking.
Welke structuur is dit?
a A1 pulley
b fascia palmaris
c pees flexor digitorum superficialis
d retinaculum transversum
B
Bottumoren of op tumor lijkende afwijkingen zijn voorbeelden van botlaesies. Deze
worden radiologisch beoordeeld op bepaalde kenmerken.
Enkele van deze kenmerken zijn de volgende:
1 Codmanse driehoek
2 endostale scalloping
3 geografische begrenzing
Welke van deze kenmerken past of welke passen het beste bij een biologisch
actieve botlaesie?
1 en 2
Wat is de eerste keuze in behandeling voor uitgebreide reumatische
voetpathologie?
a injectie met pijnstilling
b operatief synovitis verwijderen
c operatief verwijderen van kopjes metatarsalen 2-4 en artrodese
metatarsophalangeaal gewricht eerste straal
d schoenaanpassing
D
NSAID gebruik geeft aanleiding tot gastro-intestinale bijwerkingen. Soms is dit zo
ernstig dat de patiënt overlijdt.
Om hoeveel gevallen gaat het per jaar in Nederland?
a enkele tientallen
b enkele honderden
c enkele duizenden
d >10.000
B
e bent huisarts. Een patiënt presenteert zich bij je in de praktijk met pijn in de
tabatière anatomique na een val op de linker hand. Je wilt een fractuur uitsluiten
door middel van aanvullende beeldvormend onderzoek.
Welk beeldvormend onderzoek van de linker hand heeft de voorkeur?
a x-hand PA en lat
b x-onderarm PA en lat
c x-pols PA en lat
d x-vuistopname
C
Je bent traumachirurg. Een patiënt heeft een distale radiusfractuur die behandeld
wordt met gipsimmobilisatie. Na 5 weken wordt het gips verwijderd. Vervolgens
houdt de patiënt klachten. Bij een polibezoek na 8 weken is er sprake van een
aanhoudende pijn, roodverkleuring, warmte, lichte zwelling, functieverlies door pijn
en toename van de beharing. Deze klachten zijn in de daaropvolgende weken
progressief. Een X foto toont normale consolidatie van de fractuur. Een echo toont
geen afwijkingen. Oriënterend bloedonderzoek toont geen afwijkingen.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a complex regionaal pijn syndroom (CRPS)
b disuse
c erysipelas
d trombose
A
Bij welke van de volgende aandoeningen komt de triggerfinger het meeste
voor?
a diabetes mellitus
b jicht
c reumatoide artritis
d tuberculose
A
Twee beweringen over artrose zijn:
1 Radiologische kenmerken komen voor bij het merendeel van de bevolking ouder
dan 70 jaar.
2 Verhoogde synthese van matrix-metalloproteïnasen leidt tot vorming van een
mechanisch inferieure kraakbeenmatrix.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
1 en 2
Drie beweringen die hierover gedaan worden zijn:
1 Een intraveneus (i.v.) anestheticum moet lipofiel zijn, om in de hersenen te
kunnen werken.
2 Een i.v. anestheticum mag niet te lipofiel zijn, om in het bloed getransporteerd te
kunnen worden.
3 De vrij korte werkingsduur van propofol berust vooral op afbraak door plasma-
esterasen.
1 en 2
e bent anesthesioloog en je denkt over verschillende middelen die een 75-jarige
patiënt, die voor een uitgebreide operatie aan de wervelkolom en het ruggenmerg
gepland staat, voorgeschreven heeft gekregen.
De middelen zijn:
1 metoprolol (in verband met hypertensie)
2 insuline (in verband met diabetes mellitus)
3 gabapentine (in verband met epilepsie)
4 rivaroxaban (in verband met paroxysmaal atriumflutteren)
Mogelijke conclusies zijn:
A doorgeven, anders risico op rebound-hypertensie
B stoppen, anders risico op hypotensie
C doorgeven, anders risico op hyperglycemie
D stoppen/reduceren, anders risico op hypoglycemie
E doorgeven, anders risico op epilepsie
F stoppen, anders risico op leverfalen
G doorgeven, anders risico op trombose
H stoppen, anders risico op bloeding
Welke combinatie is de juiste?
1A - 2 D - 3E - 4H
Drie beweringen over het perichondrium zijn:
1 Perichondrium bekleedt de gewrichtsvlakken tussen tibia en femur.
2 Perichondrium is belangrijk voor de groei van kraakbeen.
3 Perichondrium bevat voorlopercellen van chondroblasten.
Welk bewering is of welke zijn juist?
2 en 3
Een patiënt met een coxartrose heeft vaak een flexiecontractuur in de heup. Er is
een manier om deze bewegingsbeperking te compenseren.
Welk compensatiemechanisme is dit?
a extenderen van de heup
b hyper-extenderen van de knie
c kyfoseren van de lumbale wervelkolom
d lordoseren van de lumbale wervelkolom
D
Je bent internist. Je ziet een 40-jarige patiënte die recent haar pols heeft gebroken
en waarbij nu een DEXA scan is gemaakt. Bij de DEXA scan bleek de
botmineraaldichtheid verlaagd. Er wordt vervolgens aanvullend bloedonderzoek
gedaan. Het calciumgehalte is 2,9 (verhoogd) en het fosfaatgehalte is 0,7 (verlaagd).
Bij welke diagnose passen de gevonden laboratoriumafwijkingen het beste?
a hyperparathyreoidie
b primaire osteoporose
c vitamine D deficiëntie
d ziekte van Paget
bij C moeten ze beide verlagen
B en D daalt Ca en dus A
n het artikel ‘The history of medicine as the history of pain’ stelt Joanna Bourke dat
het verlichten van de pijn en het lijden van de patiënt altijd centraal heeft gestaan in
de geschiedenis van de geneeskunde.
Welke van onderstaande opmerkingen (dan wel kanttekeningen) maakt zij in
dit verband over de introductie van narcosemiddelen en pijnstillers?
a Dankzij narcosemiddelen en pijnstillers is de eeuwenoude strijd tegen pijn
grotendeels gewonnen.
b Waar patiënten vroeger meer aan acute pijn leden, lijden zij nu meer aan
chronische pijn - en daartegen helpen veel pijnstillers niet (meer).
c Omdat artsen, geneesheren, medicijnmannen zich altijd al hebben
beziggehouden met pijnbestrijding heeft de introductie van narcosemiddelen en
pijnstillers weinig tot niets veranderd aan de ervaring van pijn.
d De beschikbaarheid van narcosemiddelen en pijnstillers hebben artsen en
chirurgen er toe gebracht om meer ingrijpende behandelingen toe te passen,
waarmee ze vaak juist meer pijn hebben teweeggebracht bij hun patiënten
D
Bij gevorderde artrose wordt het gewrichtsoppervlak soms glad glanzend.
Waardoor wordt dit veroorzaakt?
a eburnatie
b fissuur vorming
c ontsteking van overgebleven kraakbeen
d osteofyt vorming
e uitgebreide subchondrale cysten
f vernauwing van de gewrichtsspleet
A
Wat is de functie van het dystrofine?
a stimuleren van ATP re-synthese in de spiercel
b verbinden van actine en myosine in het sarcomeer
c verbreken van het contact tussen de sarcomeren en het sarcolemma
d versterken van de celmembraan van de spiervezel
D
Een 20-jarige voetballer heeft een distorsie met voetbal doorgemaakt.
Hij geeft pijn aan over de laterale zijde van zijn knie.
Welke test is belangrijk om een lateraal band letsel vast te stellen?
a Lachman test
b posterior sag sign
c valgus stress
d varus stress
D
Fracturen bij kinderen kunnen tot op zeker hoogte remodeleren. Dit
remodeleringsproces is afhankelijk van verschillende factoren van de patiënt zelf en
van het type fractuur.
Welke factor hoort hier niet bij?
a afstand tot de groeischijf
b geslacht
c mate van dislocatie
d restgroeipotentieel
e richting van dislocatie
f type bot
B
Je bent SEH-arts en een 25-jarige man komt op de Spoedeisende Hulp in verband
met pijn in de enkel nadat hij tijdens een voetbalwedstrijd zijn enkel heeft verstuikt.
De man vertelt dat hij na de verstuiking nog wel naar het clubhuis kon lopen maar
dat de pijn aan de buitenkant van zijn enkel toeneemt. Ook neemt de zwelling ter
plaatse van de pijn toe. Bij lichamelijk onderzoek is de posterieure zijde van de
distale fibula drukpijnlijk. Op basis van een aantal bevindingen uit deze casus is het
aanvragen en maken van röntgenfoto’s van de enkel gerechtvaardigd als de Ottowa
ankle rules gevolgd worden.
Welke bevindingen zij dit?
a pijn in de enkel die toeneemt
b pijn in de enkel en drukpijn posterieure zijde van de distale fibula
c pijn in de enkel en toename van zwelling
d geen, omdat patiënt nog kon lopen na de verstuiking
B
e bent huisarts. Een patiënte komt bij je op de polikliniek in verband met pijn aan de
binnenzijde van haar enkel en een veranderde stand van haar achtervoet. Bij
lichamelijk onderzoek is er een zwelling over de pees van de m. tibialis posterior en
is deze minder krachtig bij aanspannen.
Wat voor standsverandering van de achtervoet is het meest waarschijnlijk?
a equinus
b pronatie
c supinatie
d valgusstand
e varusstand
D
Aan de voorzijde van de enkel bevindt zich het extensor retinaculum.
Welke structuur loopt niet onder dit retinaculum door?
a arteria dorsalis pedis
b nervus peroneus profundus
c pees m. extensor digitorum brevis
d pees m. extensor digitorum longus
e pees m. extensor hallucis longus
C
Na dit letsel heeft de man nog meer klachten bemerkt. Zo kan hij zijn linkervoet niet
meer heffen. Een bijkomend letsel kan dit veroorzaken.
Welk letsel is het meest waarschijnlijk?
a femurfractuur
b fibulafractuur
c posterieure heupluxatie
d scheur m. tibialis anterio
ik dach D antwoord was C
Standsafwijkingen van de benen en voeten en afwijkende looppatronen bij kinderen
komen in allerlei gradaties voor. Huisartsen maken een inschatting welk kind wel of
niet doorverwezen moet worden voor kinderorthopedisch onderzoek.
Welke van de navolgende kinderen moet doorverwezen worden naar de
kinderorthopedisch chirurg?
a anderhalf jaar oude jongen met O-benen
b twee jarige jongen met redresseerbare adductusstand van de voorvoeten
c twee jarige jongen met soepele pedes plano valgi
d drie jarige jongen met X-benen met 10 graden valgus in de knieën
e zeven jarig meisje met genua valga met een distantia intermalleolaris van 6 cm
f tien jarig meisje met een gefixeerde valgusstand van de hiele
F
Wervelfracturen worden geclassificeerd volgens de AOSpine Thoracolumbar
Classification System. Bij een fractuur is er sprake van translatie.
Welk type letsel betreft dit?
a A
b B
c C
d D
C
Roken is een extrinsieke factor die de wondgenezing negatief kan beïnvloeden. De
plastisch chirurg zal om die reden patiënten adviseren om 6 weken voorafgaand aan
een operatie te stoppen met roken.
Op welke wijze wordt de wondgenezing negatief?
a Nicotine veroorzaakt vasoconstrictie, wat leidt tot hypoxie in de wond.
b Koolmonoxide verhoogt thrombocytenaggregatie, wat leidt tot hypoxie.
c Nicotine veroorzaakt vasodilatatie, wat leidt tot meer ontstekingsreacties.
d Koolmonoxide verlaagt thrombocytenaggregatie, wat leidt tot meer hematoom
A
Twee beweringen over aspecifieke lage rugklachten zijn:
1 Geadviseerd wordt om gedurende langere tijd opiaten voor te schrijven.
2 Spier-relaxantia spelen naast pijnstillers een duidelijke rol in de behandeling.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
D
Twee beweringen over lage rugpijn zijn:
1 Pijn in het been die meer op de voorgrond treedt dan de lage rugpijn kan duiden
op een lumbosacraal radiculair syndroom.
2 Somatisatie van klachten kan het herstel van lage rugpijn vertragen.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
1 en 2
Enchondrale ossificatie zorgt voor lengtegroei van lange pijpbeenderen en vindt plaats in de groeischijf. In de groeischijf worden
microscopisch 5 verschillende zones onderscheiden. Van epifyse naar metafyse is er een zekere volgorde in deze zones.
Wat is de juiste volgorde?
rustend -> proliferatie -> hypertrofie -> calcificatie -> ossificatie
Osteoblasten en osteoclasten spelen een cruciale rol bij de turnover van bot. Ze ontstaan uit bepaalde celtypen.
Welke celtypen zijn dit?
osoteblast is mesenchymale stamcel en osteoclast is hematopoetische stamcel
Calcitonine is betrokken bij de regulatie van bot turnover.
Op welke wijze gebeurt dit?
A toegenomen botaanmaak door directe activatie van osteoblasten
B toegenomen botafbraak door directe activatie van osteoclasten
C verminderde botaanmaak door directe inhibitie van osteoblasten
D verminderde botafbraak door directe inhibitie van osteoclasten
D
Kraakbeen kan in volume toenemen door appositionele en interstitiële groei.
Waarnaar verwijst het proces van appositionele groei?
A hypertrofie van chondrocyten
B osteoid depositie tegen kraakbeen matrix
C proliferatie van chondrocyten in chondronen
D productie van chondroide matrix (o.a. glycosaminoglycanen)
E differentiatie van stamcellen in perichondrium tot chondroblasten
E
De contouren van de gewrichtsvlakken spelen een grote rol bij het overbrengen van krachten en momenten in het gewricht. Het aantal
gewrichtsvormen in het lichaam is zeer groot en de contouren zijn vaak grillig. We vergelijken nu twee gewrichtsvormen, een gewricht met
hoofdzakelijk platte gewrichtsvlakken en een gewricht met hoofdzakelijk bolle gewrichtsvlakken. De diameter (breedte) van de gewrichten
wordt gelijk verondersteld.
Twee beweringen over deze gewrichten zijn:
1. Bij een zuiver buigend moment is de vorm van de gewrichtsvlakken niet van belang.
2. Het constructieprincipe waarbij spieren en ligamenten op grotere afstand van het gewricht worden gelegd ziet men vooral bij korte botten
met een plat gewrichtsvlak.
Welke bewering is of welke zijn juist?
geen
Twee beweringen over het os scaphoideum zijn:
1. Een nonunion kan artrose veroorzaken in het radiocarpale gewricht.
2. Een fractuur is niet altijd goed te zien op röntgenfoto’s die worden gemaakt direct na het ongeval.
beide goed
Welke structuur bevat het eiwit dystrofine?
A costameer
B integrine receptor complex
C sarcomeer
D Z-disk
A
Twee beweringen over Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) type 1 zijn:
1. Komt vaker voor in de onderste extremiteit.
2. Komt vaker voor bij mannen.
geen
vaker bij vrouwen tussen 50-60. onderste en bovenste extremiteiten komt evenvaak voor
Twee beweringen over artrose zijn:
1. Is de meest voorkomende chronische gewrichtsaandoening.
2. De ernst van de zichtbare afwijkingen op de röntgenfoto’s is geassocieerd met de ernst van de klachten van patiënt
alleen `1
Twee beweringen over artrose en obesitas zijn:
1. In vergelijking met niet-obese mensen komt handartrose bij obesitas vaker voor.
2. De verhoogde incidentie van artrose bij obesitas is onder andere mechanisch bepaald
1 en 2
hand, knie en heup komt vaker voor
mechanisch als systemisch
Je bent geneeskundestudent en je discussieert met je medestudenten over de farmacologie van inhalatie-anesthetica.
Drie beweringen worden gedaan:
1. Hoe lager de concentratie in de longen voor 1 MAC (minimale alveolaire concentratie), hoe potenter is het desbetreffende anestheticum.
2. Hoe hoger de concentratie in de longen voor 1 MAC (minimale alveolaire concentratie), hoe lager is de olie-gas-partitie-coëfficiënt
3. Een anestheticum dat goed in bloed oplost (bloed-gas-partitie-coëfficiënt laag), zal sneller werken dan een slecht oplossend middel.
Welke van de beweringen is of welke zijn juist?
1 en 2
Je bent orthopeed en plaatst een gecementeerde heup-prothese bij een 72-jarige patiënt in linker zijligging. Als je operatie klaar is begint de
anesthesioloog met de uitleiding van de algehele anesthesie.
Twee beweringen met betrekking tot deze uitleiding zijn:
1. Stoppen van de toediening van anesthetica is belangrijker dan actief antagoneren.
2. Dampvormige anesthetica laten zich door sugammadex antagoneren.
alleen 1
2 is fout omdat dit niet goed te antagoneren is. daarom gebruik je het alleen aan het begin van de OK
Een patiënt 7 jaar oud heeft een half jaar geleden een periode gehad van enkele weken van manklopen en pijn in zijn rechter been. Sinds 1
maand heeft hij meer klachten en loopt hij evident mank. ’s Ochtends is hij stijf in zijn heup. Echografisch onderzoek toont een duidelijke
hydrops en synovitis van zijn rechter heup. Een röntgenfoto van zijn rechter heup laat alleen een milde lateralisatie van de heupkop zien.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A Coxitis fugax
B Epifysiolysis capitis femoris
C Juveniele Idiopatische Artritis
D Osteomyelitis
E Septische artritis
F
Ziekte van Perthes
het mank lopen en de pijn duiden of A en F. de hydrops past hierbij en de leeftijd.
antwoord is C doordat er STIJFHEID is en hydrolyse + lateralisatie
In het artikel ‘The history of medicine as the history of pain’ stelt Joanna Bourke dat het ontbreekt aan substantiële literatuur over de
geschiedenis van pijn. Ze heeft ook opvattingen over de zin of onzin van het bestuderen van de geschiedenis van pijn.
Welke van onderstaande beweringen komt het meest overeen met Bourke’s opvatting?
A Historici kunnen zich beter richten op de geschiedenis van de pijnbestrijding dan op de subjectieve beleving van pijn.
B Door historische bronnen te bestuderen, wordt duidelijk hoe scherp het contrast is tussen de huidige, moderne omgang met pijn en die van vroeger.
C Historische studie van de wijze waarop mensen in taal uiting hebben gegeven aan hun pijnervaring geeft inzicht in sociale aspecten van en culturele
invloeden op pijn.
D Pijn is een subjectieve en complexe ervaring, die niet of nauwelijks in taal is uit te drukken. Het ontbreekt daardoor in feite aan voldoende
bronnenmateriaal voor historisch onderzoek naar pijn
C
Welk element is essentieel voor een normale functie van de bijschildklier?
A Cu
B Fe
C Mg
D Zn
C als de bijschildklier niet goed functioneert krijg je te kort aan Ca
Waar vindt in het lichaam vooral 1-alfa hydroxylering van vitamine D plaats?
A huid
B lever
C long
D nier
D oke luister
de huid is de balngrijkste bron van Vitamine D
in de lever komt er een 25, hydroxy groep aan
in de nier komt ern een OH groep aan nu is die actief
Drie ziektebeelden zijn:
1. Achondroplasie
2. Hyperparathyreoidie
3. Osteogenesis imperfecta
Drie afwijkingen zijn:
A. blauwe sclerae
B. bruine tumor
C. FGF3 mutatie
Welke afwijking past bij de ziektebeelden?
1C - 2B - 3A
Een 42-jarige vrouw valt en heeft hierna pijn in haar rechter heup. Ze kan het rechter been niet meer belasten. Voorheen had ze geen
klachten. Bij onderzoek is het rechter been verkort en ligt in exorotatie. Een röntgenfoto toont een gedisloceerde mediale collum femoris
fractuur.
Wat is de meest aangewezen behandeling?
A bedrust met tractie
B onbelast lopen met krukken
C plaatsen van een heupprothese
D repositie en osteosynthese
D
Het plaatsen van een totale heupprothese kan leiden tot complicaties. We kennen vroege (binnen enkele dagen tot weken) en late
complicaties (na maanden).
Welke van de volgende complicaties is zeker een late complicatie?
A beenlengteverschil
B diepe veneuze trombose
C fractuur
D infectie
E luxatie
F
periarticulaire ossificaties
G zenuwletsel
F en hierbij aseptische loslating
Artrose en reumatoïde artritis (RA) kunnen beide resulteren in beschadiging van gewrichtskraakbeen. Deze beschadiging kan als eerste
optreden aan de rand van het kraakbeen of meer centraal.
Waar wordt bij beide ziekten het kraakbeen als eerste beschadigd?
RA aan de rand
Artose is centraal
Twee beweringen over gewrichtskraakbeen zijn:
1. Voeding van gewrichtskraakbeen vindt plaats via bloedvaten in het kraakbeen.
2. Voeding van gewrichtskraakbeen vindt plaats via diffusie vanuit het synovium.
B, gewrichtskraakbeen heeft geeft perichondrium en kan dus geen bloedvaten hebben