TENTAMEN gesloten Flashcards

1
Q

De contouren van de gewrichtsvlakken spelen een grote rol bij het overbrengen van krachten en momenten in het gewricht. Het aantal
gewrichtsvormen in het lichaam is zeer groot en de contouren zijn vaak grillig. We vergelijken nu twee gewrichtsvormen, een gewricht met
hoofdzakelijk platte gewrichtsvlakken en een gewricht met hoofdzakelijk bolle gewrichtsvlakken. De diameter (breedte) van de gewrichten
wordt gelijk verondersteld.
Twee beweringen over deze gewrichten zijn:
1. Een gewricht met een bol gewrichtsvlak kan men het beste mobiliseren door het aanbrengen van een dwarskracht dicht bij de
gewrichtsspleet
2. Een gewricht met platte gewrichtsvlakken is beter geschikt voor het overbrengen van grote momenten.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

alleen 2. dit klinkt eerst onlogisch maar er moet meer kracht geleverd worden door platte gewrichten bij rotatie en daardoor kunnen die grotere rotatie beter opvangen.

  • platte gewrichten beten voor rotatie
  • bol gewrichten beter voor schuif/dwars.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Twee beweringen over belasting van weefsel:
1 Volwassen bot is het sterkst en het stijfst bij drukbelasting in axiale richting.
2 Wanneer collageen bindweefsel langdurig met een constante kleine belasting wordt belast, dan vindt er langzame vervorming of kruip
plaats.
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

axiaal is geen transversaal zoals bij de anatomische vlakken. bij krachten betekent axiaal langs de lengte as. dus 1 is juist

als er grote belasting had gestaan dan was er wat gescheurd of gebroken. vandaar dat het juist is.

beide uitspraken zijn juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voor de microscopische beoordeling van botombouw worden verschillende kleuringen gebruikt. Eén van deze kleuringen is het meest
geschikt voor de beoordeling van osteoclasten.
Welke kleuring is dit?
A Goldner
B HE
C Tetracycline
D Thionine
E Zure fosfatase

A

A is voor onderscheid gemineraliseerd en ongemineraliseerd bot
B wordt bij bot minder gebruikt
C dit is voor nieuw botvorming
D dit is voor zenuwweefsel en kraakbeen
E is voor osteoclasten en dus goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rami ventralis van de nervi cervicales vormen de plexus brachialis.
Twee beweringen over deze rami zijn:
1. De meest caudale ramus ventralis nervus cervicalis is cervicale 8.
2. De rami gaan direct over in de fasciculi.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

1 ja klopt van de cervicale wel
2 ramus- trunci - divensiones - fasciculus - zenuwen dus nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Je bent huisarts. Een 53-jarige vrouw komt op je spreekuur met klachten van haar rechter dominante hand. Ze heeft regelmatig tintelingen
en een doof gevoel in haar duim, wijs- en middelvinger. ’s Nachts wordt ze regelmatig wakker en moet dan met haar hand slaan. Ze laat
regelmatig voorwerpen uit haar hand vallen. Op basis van deze anamnestische gegevens is een bepaalde diagnose zeer waarschijnlijk.
Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
A Carpaal tunnel syndroom
B Cubitale tunnelsyndroom
C Epicondylitis medialis humeri
D Pseudartrose os scaphoideum
E Supinator loge syndroom
F
Ziekte van De Quervain
G Ziekte van Dupuytren
H Ziekte van Kienböck

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke van de volgende geneesmiddelen is ontwikkeld op grond van de kennis over het enzym dat het moest remmen?
A aspirine
B diclofenac
C paracetamol
D rofecoxib

A

D - deze remt alleen COX2 (celecoxib valt hier ook onder)

A - was bij ontwikkelin COX nog niet bekend
B werkt op COX-1 en 2
C ontwikkeling was niet op een specifiek enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke van de volgende kenmerken geldt voor reumatoïde artritis (RA)?
A gaat gepaard met een normale bezinking
B komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen
C wordt gekenmerkt door langdurige ochtendstijfheid
D komt typisch voor in de Distale Inter Phalangeale (DIP) gewrichten

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Twee beweringen over Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) zijn:
1. Vitamine D kan CRPS na een fractuur voorkomen.
2. CRPS 1 is met en CRPS 2 is zonder aantoonbaar zenuwletsel.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

A kans verkleinen maar niet voorkomen
B het is precies andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij reumatoïde artritis is er een ontsteking van het synovium. Het microscopisch beeld toont een specifiek kenmerk dat het beste bij deze
diagnose past.
Welk kenmerk is dit?
A Infiltratie van histiocyten
B Infiltratie van lymfocyten
C Infiltratie van plasmacellen
D Infiltratie van neutrofiele granulocyten
E Vorming van granulomen met necrose
F
Vorming van granulomen zonder necrose

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Twee beweringen over patiënten met de ziekte van Duchenne zijn:
1. De sarcomeren kunnen samentrekken
2. De costameren zijn ten dele verbonden met het cytoskelet
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk ontstekingseiwit kunnen we blokkeren om een jichtaanval te behandelen?
A interleukine-1
B interleukine-6
C interleukine-17
D TNFa

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het streef urinezuurgehalte bij meer dan 3 aanvallen per jaar zonder tophi of erosies op de röntgenfoto?
A < 0,30
B < 0,37
C < 0,42
D < 0,50

A

B is een voldoende verzadingsniveau dit wil je dus niet hebben dus < 0,30 –> A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een jongen van 2 jaar oud loopt sinds 2 weken mank over links. Hij is niet ziek. Wel heeft hij één week geleden éénmalig een
lichaamstemperatuur van 39 graden Celcius gehad. Een echo van zijn linker heup laat geen hydrops zien. Een röntgenfoto toont een kleine
lucente laesie in het collum femoris links.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A Coxitis fugax
B Epifysiolysis capitis femoris
C Juveniele Idiopatische Artritis
D Osteomyelitis
E Septische artritis
F
Ziekte van Perthes

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je bent orthopeed en opereert een 72-jarige patiënt in linker zijligging voor het plaatsen van een gecementeerde heup-prothese. Als de
operatie klaar is begint de anesthesioloog met de uitleiding van de algehele anesthesie.
Twee beweringen met betrekking tot deze uitleiding zijn:
1. Dampvormige anesthetica laten zich door neostigmine antagoneren.
2. Opiaten laten zich door naloxon antagoneren.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Je bent geneeskundestudent en je discussieert met je medestudenten over de farmacologie van intraveneuze anesthetica (hypnotica).
Drie beweringen worden gedaan:
1. Propofol werkt goed in de hersenen omdat het lipofiel is.
2. De korte werkingsduur van propofol verklaart zich vooral door metabolisme en eliminatie.
3. Propofol vraagt om een bijzonder hygiënische manier van werken omdat het ei-lecithine en sojaolie als emulgatoren bevat.
Welke van de bewering is of welke beweringen zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C alleen 3
D alleen 1 en 2
E alleen 1 en 3
F
alleen 2 en 3
G alle drie
H geen

A

E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bekijk onderstaande twee beweringen over gewrichtskraakbeen.
1. Voeding vindt plaats via bloedvaten in het kraakbeen.
2. Het oppervlak wordt direct bekleed door synovium.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

A is via synoviale vloeistof
B is synoviale vloeistof**

dus geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kraakbeen kan in volume toenemen door appositionele en interstitiële groei.
Waarnaar verwijst het proces van interstitiële groei?
A hypertrofie van chondrocyten
B osteoid depositie tegen kraakbeen matrix
C proliferatie van chondrocyten in chondronen
D productie van chondroide matrix (o.a. glycosaminoglycanen)
E differentiatie van stamcellen in perichondrium tot chondroblasten

A

C is interstitiële groei
E is bij appositionele groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Drie ziektebeelden zijn:
1. Achondroplasie
2. Osteogenesis imperfecta
3. Osteomalacie
Drie afwijkingen zijn:
A. blauwe sclerae
B. FGF3 mutatie
C. looser zones
Welke afwijking (letter) past bij welk ziektebeeld (cijfer)?

A

1B, 2A en 3C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Je bent sportarts. Op je spreekuur komt een man van 37 jaar oud. Hij is fanatiek wielrenner. De medische voorgeschiedenis is blanco. Hij
zegt sinds een aantal weken last te hebben van kortademigheid en benauwdheid. Deze treden op tijdens inspanning en worden steeds
erger gedurende de inspanning. Zodra hij stopt met sporten is het over. De benauwdheid zit hoog in de luchtwegen en hij heeft bij
benauwdheid moeite met inademen. Je overdenkt verschillende mogelijke oorzaken.
Welke oorzaak is het meest waarschijnlijk?
A Chronisch hartfalen
B Exercise Induced Laryngo Obstruction
C Slechte conditie
D Inspanningsastma

A

B hierbij trekken de stembanden abnormaal samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij artrose kunnen verschillende pathologische veranderingen worden waargenomen.
Welke wordt niet waargenomen bij artrose?
A extra botaanmaak
B subchondrale cysten
C vorming van osteophyten
D ontsteking van het kraakbeen
E verlies van glycosaminoglycanen
F
fissuren aan het gewrichtsoppervlak

A

D is goed

E verwijst naar artrose door het verlies van kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Patiënten met een tarsale coalitie hebben verminderde beweeglijkheid in de achtervoet. Bij het lichamelijk onderzoek kan dit gebruikt
worden om zo’n tarsale coalitie op het spoor te komen. Als je ze vraagt om op een bepaalde manier te lopen, dan lukt dat niet of niet goed
meer.
Welke manier is dit?
A Lopen op één lijn
B Op de tenen lopen
C Op de hakken lopen
D Lopen op de laterale voetrand

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Twee beweringen over standen van gewrichten zijn:
1. Bij een varusstand van het been op het niveau van de knie is de voet verder van de mediaanlijn van het lichaam gepositioneerd dan de
knie.
2. Bij een equinusstand van de enkel staat de enkel in plantairflexie.
Welk bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

equinus is een spitsvoet dus alleen 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Tijdens de normale ontwikkeling van de onderste extremiteiten verandert de stand van de ledematen. We spreken dan van fysiologische
variaties. Indien er echter sprake is van een niet fysiologische ontwikkeling dient het kind verder onderzocht te worden door een specialist.
Welke van onderstaande kinderen dient verwezen te worden?
A Een 7-jarige jongen die loopt met zowel zijn voeten als zijn knieën naar binnen gedraaid.
B Een 4-jarige jongen met genua vara met een distantia intercondylaris van 10 centimeter.
C Een 5-jarige jongen met genua valga met een distantia intermalleolaris van 8 centimeter.
D Een jongen van anderhalf jaar oud met genua vara met een distantia intercondylaris van 10 centimete

A

voor een kind van 4 is 5-7 normaal 10 is er buiten dus B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke van de onderstaande symptomen of kenmerken is het meest suggestief voor een graad III hamstringblessure?
A Lokale drukpijn van de hamstrings
B Aanspanpijn van de hamstrings door knieflexie tegen weerstand
C Verminderde kracht bij aanspannen van de hamstrings tegen weerstand
D Rekpijn van de hamstrings door het passief extenderen van het kniegewricht in heupflexie

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Twee beweringen over de functionele anatomie van de wervelkolom zijn:
1. Een bewegingssegment bestaat uit één wervel met de aangrenzende tussenwervelschijven.
2. Het ligamentum longitudinale posterius bevindt zich ventraal van het myelum.
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Bij de ziekte van Bechterew is pijn meestal een vroeg symptoom.
Wat is het meest typische aan deze pijn?
A continue pijn
B pijn overdag
C pijn ‘s avonds
D pijn ‘s nachts en in de ochtend

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Bepaalde bottumoren of op tumor lijkende afwijkingen komen voor in bepaalde leeftijdscategorieën.
Welke afwijking komt vrijwel alleen voor bij patiënten met nog open groeischijven?
A Adamantinoom
B Chondrosarcoom
C Fibreuze dysplasie
D Plasmacelmyeloom
E Reusceltumor
F
Solitaire botcyste

A

F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De rug kent twee soorten spieren: Intrinsieke en extrinsieke spieren.
Welke van de onderstaande spieren behoort tot de intrinsieke rugspieren?
A m. iliopsoas
B m. lumbricalis
C m. transversospinalis
D m. trapezius

A

C

extrinsieke spieren zijn lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Je bent huisarts. Je ziet een 63-jarige vrouw op huisbezoek omdat deze sinds enkele dagen niet goed meer op haar benen kan staan. Ze is
bekend met een mammacarcinoom. Je vermoedt een pathologische fractuur met compressie van het myelum als oorzaak van de klachten.
Welke informatie uit de anamnese voorspelt dit vermoeden het beste?
A de duur van de klachten
B de leeftijd van de patiënt
C de neurologische uitval van de patiënt
D mammacarcinoom in de voorgeschiedenis

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Bij een rugoperatie waarbij een decompressie van de neurogene structuren wordt uitgevoerd in verband met een spinale stenose zal een
deel van de wervel weggehaald worden.
Welke anatomische structuur is dit?
A articulatio zygapophysialis (facetgewricht)
B lamina arcus vertebrae
C pars interarticularis
D pediculus arcus vertebrae

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Op je spreekuur als huisarts verschijnt een 40-jarige hovenier. Hij heeft al twee weken last van lage rugpijn, die verergert tijdens de
werkdag.
De man werkt als zelfstandige zonder personeel en werkt 6 dagen per week. De rugpijn is de laatste twee weken erger geworden. Hij begint
altijd ’s ochtends om 7 uur en werkt vaak door tot 7 of 8 uur ’s avonds. Er is géén sprake van uitstraling in de benen. Bij lichamelijk
onderzoek
is bukken beperkt. De knie- en achillespeesreflexen zijn levendig beiderzijds.
Drie beweringen t.a.v. het beste te volgen beleid in deze casus zijn:
1. Doorverwijzen voor een MRI van de wervelkolom.
2. Doorverwijzen naar een fysiotherapeut.
3. Adviseren om een bedrijfsarts te raadplegen.
Welk bewering is of welke beweringen zijn juist?

A

2 en 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Je bent SEH-arts. Via de ambulance wordt een 25-jarige motorrijder binnen gebracht die met 100 km/uur ten val is gekomen. Hij is
aanspreekbaar. Zijn ademweg is vrij. Hij heeft een spanningspneumothorax rechts waarvoor een drain wordt geplaatst. Hierna is hij
hemodynamisch stabiel. Bij neurologisch onderzoek is hij alert en reageert op aanspreken. Op verzoek kan hij beide armen bewegen maar
zijn beide benen niet. Er is ook geen gevoel in de benen. Bij de log roll zie je een hematoom op de thoracolumbale overgang. Bij rectaal
toucher is er nog wel sfincterspanning.
Je wilt aanvullende diagnostiek verrichten die op dat moment de meeste informatie oplevert.
Welk onderzoek is of welke onderzoeken zijn dit?
A CT-thorax-abdomen
B Echo abdomen
C MRI Wervelkolom
D X-CWK, X-thorax en X-bekken

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Bij mucopolysaccharidosen vindt stapeling plaats van afbraakproducten van
glucosaminoglycanen.
In welke celstructuur vindt deze stapeling plaats?
a celkern
b endoplasmatisch reticulum
c golgi-apparaat
d lisosoom
e mitochondriën

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bij een fullbody ct-scan ontvangt een lichaam een bepaalde hoeveelheid straling.
(dosis in millisievert = mSv, 1000mSV = 1 Sv)
Hoeveel straling is dit?
a 0,1 mSv
b 1 mSv
c 10 mSv
d 100 mSv
e 1 Sv
f 10 S

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bij acute hartdood kunnen verschillende onderliggende oorzaken aanwezig zijn. Bij
sporters onder de 35 jaar is er een specifieke oorzaak die het vaakst voorkomt.
Welke oorzaak is dit?
a aortaklepstenose
b coronairsclerose
c hypertrofische cardiomyopathie
d myocarditis

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Twee beweringen over de fasciculi in de plexus brachialis zijn:
1 Deze bevinden zich distaal van de trunci.
2 Deze danken hun naamgeving door de ligging t.o.v. de arteria subclavia.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

alleen 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Als coassistent reumatologie zie je een man van 67 jaar met een kromme ringvinger.
Deze is spontaan ontstaan en kan niet meer recht. Er is in de handpalm een streng
te voelen. Hij herinnert zich dat zijn moeder dit ook had. Je denkt aan een afwijking
van een bepaalde anatomische structuur die verantwoordelijk is voor deze
standsafwijking.
Welke structuur is dit?
a A1 pulley
b fascia palmaris
c pees flexor digitorum superficialis
d retinaculum transversum

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Bottumoren of op tumor lijkende afwijkingen zijn voorbeelden van botlaesies. Deze
worden radiologisch beoordeeld op bepaalde kenmerken.
Enkele van deze kenmerken zijn de volgende:
1 Codmanse driehoek
2 endostale scalloping
3 geografische begrenzing
Welke van deze kenmerken past of welke passen het beste bij een biologisch
actieve botlaesie?

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de eerste keuze in behandeling voor uitgebreide reumatische
voetpathologie?
a injectie met pijnstilling
b operatief synovitis verwijderen
c operatief verwijderen van kopjes metatarsalen 2-4 en artrodese
metatarsophalangeaal gewricht eerste straal
d schoenaanpassing

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

NSAID gebruik geeft aanleiding tot gastro-intestinale bijwerkingen. Soms is dit zo
ernstig dat de patiënt overlijdt.
Om hoeveel gevallen gaat het per jaar in Nederland?
a enkele tientallen
b enkele honderden
c enkele duizenden
d >10.000

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

e bent huisarts. Een patiënt presenteert zich bij je in de praktijk met pijn in de
tabatière anatomique na een val op de linker hand. Je wilt een fractuur uitsluiten
door middel van aanvullende beeldvormend onderzoek.
Welk beeldvormend onderzoek van de linker hand heeft de voorkeur?
a x-hand PA en lat
b x-onderarm PA en lat
c x-pols PA en lat
d x-vuistopname

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Je bent traumachirurg. Een patiënt heeft een distale radiusfractuur die behandeld
wordt met gipsimmobilisatie. Na 5 weken wordt het gips verwijderd. Vervolgens
houdt de patiënt klachten. Bij een polibezoek na 8 weken is er sprake van een
aanhoudende pijn, roodverkleuring, warmte, lichte zwelling, functieverlies door pijn
en toename van de beharing. Deze klachten zijn in de daaropvolgende weken
progressief. Een X foto toont normale consolidatie van de fractuur. Een echo toont
geen afwijkingen. Oriënterend bloedonderzoek toont geen afwijkingen.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a complex regionaal pijn syndroom (CRPS)
b disuse
c erysipelas
d trombose

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Bij welke van de volgende aandoeningen komt de triggerfinger het meeste
voor?
a diabetes mellitus
b jicht
c reumatoide artritis
d tuberculose

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Twee beweringen over artrose zijn:
1 Radiologische kenmerken komen voor bij het merendeel van de bevolking ouder
dan 70 jaar.
2 Verhoogde synthese van matrix-metalloproteïnasen leidt tot vorming van een
mechanisch inferieure kraakbeenmatrix.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Drie beweringen die hierover gedaan worden zijn:
1 Een intraveneus (i.v.) anestheticum moet lipofiel zijn, om in de hersenen te
kunnen werken.
2 Een i.v. anestheticum mag niet te lipofiel zijn, om in het bloed getransporteerd te
kunnen worden.
3 De vrij korte werkingsduur van propofol berust vooral op afbraak door plasma-
esterasen.

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

e bent anesthesioloog en je denkt over verschillende middelen die een 75-jarige
patiënt, die voor een uitgebreide operatie aan de wervelkolom en het ruggenmerg
gepland staat, voorgeschreven heeft gekregen.
De middelen zijn:
1 metoprolol (in verband met hypertensie)
2 insuline (in verband met diabetes mellitus)
3 gabapentine (in verband met epilepsie)
4 rivaroxaban (in verband met paroxysmaal atriumflutteren)
Mogelijke conclusies zijn:
A doorgeven, anders risico op rebound-hypertensie
B stoppen, anders risico op hypotensie
C doorgeven, anders risico op hyperglycemie
D stoppen/reduceren, anders risico op hypoglycemie
E doorgeven, anders risico op epilepsie
F stoppen, anders risico op leverfalen
G doorgeven, anders risico op trombose
H stoppen, anders risico op bloeding
Welke combinatie is de juiste?

A

1A - 2 D - 3E - 4H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Drie beweringen over het perichondrium zijn:
1 Perichondrium bekleedt de gewrichtsvlakken tussen tibia en femur.
2 Perichondrium is belangrijk voor de groei van kraakbeen.
3 Perichondrium bevat voorlopercellen van chondroblasten.
Welk bewering is of welke zijn juist?

A

2 en 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Een patiënt met een coxartrose heeft vaak een flexiecontractuur in de heup. Er is
een manier om deze bewegingsbeperking te compenseren.
Welk compensatiemechanisme is dit?
a extenderen van de heup
b hyper-extenderen van de knie
c kyfoseren van de lumbale wervelkolom
d lordoseren van de lumbale wervelkolom

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Je bent internist. Je ziet een 40-jarige patiënte die recent haar pols heeft gebroken
en waarbij nu een DEXA scan is gemaakt. Bij de DEXA scan bleek de
botmineraaldichtheid verlaagd. Er wordt vervolgens aanvullend bloedonderzoek
gedaan. Het calciumgehalte is 2,9 (verhoogd) en het fosfaatgehalte is 0,7 (verlaagd).
Bij welke diagnose passen de gevonden laboratoriumafwijkingen het beste?
a hyperparathyreoidie
b primaire osteoporose
c vitamine D deficiëntie
d ziekte van Paget

A

bij C moeten ze beide verlagen
B en D daalt Ca en dus A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

n het artikel ‘The history of medicine as the history of pain’ stelt Joanna Bourke dat
het verlichten van de pijn en het lijden van de patiënt altijd centraal heeft gestaan in
de geschiedenis van de geneeskunde.
Welke van onderstaande opmerkingen (dan wel kanttekeningen) maakt zij in
dit verband over de introductie van narcosemiddelen en pijnstillers?
a Dankzij narcosemiddelen en pijnstillers is de eeuwenoude strijd tegen pijn
grotendeels gewonnen.
b Waar patiënten vroeger meer aan acute pijn leden, lijden zij nu meer aan
chronische pijn - en daartegen helpen veel pijnstillers niet (meer).
c Omdat artsen, geneesheren, medicijnmannen zich altijd al hebben
beziggehouden met pijnbestrijding heeft de introductie van narcosemiddelen en
pijnstillers weinig tot niets veranderd aan de ervaring van pijn.
d De beschikbaarheid van narcosemiddelen en pijnstillers hebben artsen en
chirurgen er toe gebracht om meer ingrijpende behandelingen toe te passen,
waarmee ze vaak juist meer pijn hebben teweeggebracht bij hun patiënten

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Bij gevorderde artrose wordt het gewrichtsoppervlak soms glad glanzend.
Waardoor wordt dit veroorzaakt?
a eburnatie
b fissuur vorming
c ontsteking van overgebleven kraakbeen
d osteofyt vorming
e uitgebreide subchondrale cysten
f vernauwing van de gewrichtsspleet

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de functie van het dystrofine?
a stimuleren van ATP re-synthese in de spiercel
b verbinden van actine en myosine in het sarcomeer
c verbreken van het contact tussen de sarcomeren en het sarcolemma
d versterken van de celmembraan van de spiervezel

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Een 20-jarige voetballer heeft een distorsie met voetbal doorgemaakt.
Hij geeft pijn aan over de laterale zijde van zijn knie.
Welke test is belangrijk om een lateraal band letsel vast te stellen?
a Lachman test
b posterior sag sign
c valgus stress
d varus stress

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Fracturen bij kinderen kunnen tot op zeker hoogte remodeleren. Dit
remodeleringsproces is afhankelijk van verschillende factoren van de patiënt zelf en
van het type fractuur.
Welke factor hoort hier niet bij?
a afstand tot de groeischijf
b geslacht
c mate van dislocatie
d restgroeipotentieel
e richting van dislocatie
f type bot

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Je bent SEH-arts en een 25-jarige man komt op de Spoedeisende Hulp in verband
met pijn in de enkel nadat hij tijdens een voetbalwedstrijd zijn enkel heeft verstuikt.
De man vertelt dat hij na de verstuiking nog wel naar het clubhuis kon lopen maar
dat de pijn aan de buitenkant van zijn enkel toeneemt. Ook neemt de zwelling ter
plaatse van de pijn toe. Bij lichamelijk onderzoek is de posterieure zijde van de
distale fibula drukpijnlijk. Op basis van een aantal bevindingen uit deze casus is het
aanvragen en maken van röntgenfoto’s van de enkel gerechtvaardigd als de Ottowa
ankle rules gevolgd worden.
Welke bevindingen zij dit?
a pijn in de enkel die toeneemt
b pijn in de enkel en drukpijn posterieure zijde van de distale fibula
c pijn in de enkel en toename van zwelling
d geen, omdat patiënt nog kon lopen na de verstuiking

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

e bent huisarts. Een patiënte komt bij je op de polikliniek in verband met pijn aan de
binnenzijde van haar enkel en een veranderde stand van haar achtervoet. Bij
lichamelijk onderzoek is er een zwelling over de pees van de m. tibialis posterior en
is deze minder krachtig bij aanspannen.
Wat voor standsverandering van de achtervoet is het meest waarschijnlijk?
a equinus
b pronatie
c supinatie
d valgusstand
e varusstand

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Aan de voorzijde van de enkel bevindt zich het extensor retinaculum.
Welke structuur loopt niet onder dit retinaculum door?
a arteria dorsalis pedis
b nervus peroneus profundus
c pees m. extensor digitorum brevis
d pees m. extensor digitorum longus
e pees m. extensor hallucis longus

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Na dit letsel heeft de man nog meer klachten bemerkt. Zo kan hij zijn linkervoet niet
meer heffen. Een bijkomend letsel kan dit veroorzaken.
Welk letsel is het meest waarschijnlijk?
a femurfractuur
b fibulafractuur
c posterieure heupluxatie
d scheur m. tibialis anterio

A

ik dach D antwoord was C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Standsafwijkingen van de benen en voeten en afwijkende looppatronen bij kinderen
komen in allerlei gradaties voor. Huisartsen maken een inschatting welk kind wel of
niet doorverwezen moet worden voor kinderorthopedisch onderzoek.
Welke van de navolgende kinderen moet doorverwezen worden naar de
kinderorthopedisch chirurg?
a anderhalf jaar oude jongen met O-benen
b twee jarige jongen met redresseerbare adductusstand van de voorvoeten
c twee jarige jongen met soepele pedes plano valgi
d drie jarige jongen met X-benen met 10 graden valgus in de knieën
e zeven jarig meisje met genua valga met een distantia intermalleolaris van 6 cm
f tien jarig meisje met een gefixeerde valgusstand van de hiele

A

F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wervelfracturen worden geclassificeerd volgens de AOSpine Thoracolumbar
Classification System. Bij een fractuur is er sprake van translatie.
Welk type letsel betreft dit?
a A
b B
c C
d D

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Roken is een extrinsieke factor die de wondgenezing negatief kan beïnvloeden. De
plastisch chirurg zal om die reden patiënten adviseren om 6 weken voorafgaand aan
een operatie te stoppen met roken.
Op welke wijze wordt de wondgenezing negatief?
a Nicotine veroorzaakt vasoconstrictie, wat leidt tot hypoxie in de wond.
b Koolmonoxide verhoogt thrombocytenaggregatie, wat leidt tot hypoxie.
c Nicotine veroorzaakt vasodilatatie, wat leidt tot meer ontstekingsreacties.
d Koolmonoxide verlaagt thrombocytenaggregatie, wat leidt tot meer hematoom

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Twee beweringen over aspecifieke lage rugklachten zijn:
1 Geadviseerd wordt om gedurende langere tijd opiaten voor te schrijven.
2 Spier-relaxantia spelen naast pijnstillers een duidelijke rol in de behandeling.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Twee beweringen over lage rugpijn zijn:
1 Pijn in het been die meer op de voorgrond treedt dan de lage rugpijn kan duiden
op een lumbosacraal radiculair syndroom.
2 Somatisatie van klachten kan het herstel van lage rugpijn vertragen.
Welk bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Enchondrale ossificatie zorgt voor lengtegroei van lange pijpbeenderen en vindt plaats in de groeischijf. In de groeischijf worden
microscopisch 5 verschillende zones onderscheiden. Van epifyse naar metafyse is er een zekere volgorde in deze zones.
Wat is de juiste volgorde?

A

rustend -> proliferatie -> hypertrofie -> calcificatie -> ossificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Osteoblasten en osteoclasten spelen een cruciale rol bij de turnover van bot. Ze ontstaan uit bepaalde celtypen.
Welke celtypen zijn dit?

A

osoteblast is mesenchymale stamcel en osteoclast is hematopoetische stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Calcitonine is betrokken bij de regulatie van bot turnover.
Op welke wijze gebeurt dit?
A toegenomen botaanmaak door directe activatie van osteoblasten
B toegenomen botafbraak door directe activatie van osteoclasten
C verminderde botaanmaak door directe inhibitie van osteoblasten
D verminderde botafbraak door directe inhibitie van osteoclasten

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Kraakbeen kan in volume toenemen door appositionele en interstitiële groei.
Waarnaar verwijst het proces van appositionele groei?
A hypertrofie van chondrocyten
B osteoid depositie tegen kraakbeen matrix
C proliferatie van chondrocyten in chondronen
D productie van chondroide matrix (o.a. glycosaminoglycanen)
E differentiatie van stamcellen in perichondrium tot chondroblasten

A

E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

De contouren van de gewrichtsvlakken spelen een grote rol bij het overbrengen van krachten en momenten in het gewricht. Het aantal
gewrichtsvormen in het lichaam is zeer groot en de contouren zijn vaak grillig. We vergelijken nu twee gewrichtsvormen, een gewricht met
hoofdzakelijk platte gewrichtsvlakken en een gewricht met hoofdzakelijk bolle gewrichtsvlakken. De diameter (breedte) van de gewrichten
wordt gelijk verondersteld.
Twee beweringen over deze gewrichten zijn:
1. Bij een zuiver buigend moment is de vorm van de gewrichtsvlakken niet van belang.
2. Het constructieprincipe waarbij spieren en ligamenten op grotere afstand van het gewricht worden gelegd ziet men vooral bij korte botten
met een plat gewrichtsvlak.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Twee beweringen over het os scaphoideum zijn:
1. Een nonunion kan artrose veroorzaken in het radiocarpale gewricht.
2. Een fractuur is niet altijd goed te zien op röntgenfoto’s die worden gemaakt direct na het ongeval.

A

beide goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Welke structuur bevat het eiwit dystrofine?
A costameer
B integrine receptor complex
C sarcomeer
D Z-disk

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Twee beweringen over Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) type 1 zijn:
1. Komt vaker voor in de onderste extremiteit.
2. Komt vaker voor bij mannen.

A

geen
vaker bij vrouwen tussen 50-60. onderste en bovenste extremiteiten komt evenvaak voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Twee beweringen over artrose zijn:
1. Is de meest voorkomende chronische gewrichtsaandoening.
2. De ernst van de zichtbare afwijkingen op de röntgenfoto’s is geassocieerd met de ernst van de klachten van patiënt

A

alleen `1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Twee beweringen over artrose en obesitas zijn:
1. In vergelijking met niet-obese mensen komt handartrose bij obesitas vaker voor.
2. De verhoogde incidentie van artrose bij obesitas is onder andere mechanisch bepaald

A

1 en 2
hand, knie en heup komt vaker voor
mechanisch als systemisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Je bent geneeskundestudent en je discussieert met je medestudenten over de farmacologie van inhalatie-anesthetica.
Drie beweringen worden gedaan:
1. Hoe lager de concentratie in de longen voor 1 MAC (minimale alveolaire concentratie), hoe potenter is het desbetreffende anestheticum.
2. Hoe hoger de concentratie in de longen voor 1 MAC (minimale alveolaire concentratie), hoe lager is de olie-gas-partitie-coëfficiënt
3. Een anestheticum dat goed in bloed oplost (bloed-gas-partitie-coëfficiënt laag), zal sneller werken dan een slecht oplossend middel.
Welke van de beweringen is of welke zijn juist?

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Je bent orthopeed en plaatst een gecementeerde heup-prothese bij een 72-jarige patiënt in linker zijligging. Als je operatie klaar is begint de
anesthesioloog met de uitleiding van de algehele anesthesie.
Twee beweringen met betrekking tot deze uitleiding zijn:
1. Stoppen van de toediening van anesthetica is belangrijker dan actief antagoneren.
2. Dampvormige anesthetica laten zich door sugammadex antagoneren.

A

alleen 1
2 is fout omdat dit niet goed te antagoneren is. daarom gebruik je het alleen aan het begin van de OK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Een patiënt 7 jaar oud heeft een half jaar geleden een periode gehad van enkele weken van manklopen en pijn in zijn rechter been. Sinds 1
maand heeft hij meer klachten en loopt hij evident mank. ’s Ochtends is hij stijf in zijn heup. Echografisch onderzoek toont een duidelijke
hydrops en synovitis van zijn rechter heup. Een röntgenfoto van zijn rechter heup laat alleen een milde lateralisatie van de heupkop zien.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A Coxitis fugax
B Epifysiolysis capitis femoris
C Juveniele Idiopatische Artritis
D Osteomyelitis
E Septische artritis
F
Ziekte van Perthes

A

het mank lopen en de pijn duiden of A en F. de hydrops past hierbij en de leeftijd.

antwoord is C doordat er STIJFHEID is en hydrolyse + lateralisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

In het artikel ‘The history of medicine as the history of pain’ stelt Joanna Bourke dat het ontbreekt aan substantiële literatuur over de
geschiedenis van pijn. Ze heeft ook opvattingen over de zin of onzin van het bestuderen van de geschiedenis van pijn.
Welke van onderstaande beweringen komt het meest overeen met Bourke’s opvatting?
A Historici kunnen zich beter richten op de geschiedenis van de pijnbestrijding dan op de subjectieve beleving van pijn.
B Door historische bronnen te bestuderen, wordt duidelijk hoe scherp het contrast is tussen de huidige, moderne omgang met pijn en die van vroeger.
C Historische studie van de wijze waarop mensen in taal uiting hebben gegeven aan hun pijnervaring geeft inzicht in sociale aspecten van en culturele
invloeden op pijn.
D Pijn is een subjectieve en complexe ervaring, die niet of nauwelijks in taal is uit te drukken. Het ontbreekt daardoor in feite aan voldoende
bronnenmateriaal voor historisch onderzoek naar pijn

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Welk element is essentieel voor een normale functie van de bijschildklier?
A Cu
B Fe
C Mg
D Zn

A

C als de bijschildklier niet goed functioneert krijg je te kort aan Ca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Waar vindt in het lichaam vooral 1-alfa hydroxylering van vitamine D plaats?
A huid
B lever
C long
D nier

A

D oke luister
de huid is de balngrijkste bron van Vitamine D
in de lever komt er een 25, hydroxy groep aan
in de nier komt ern een OH groep aan nu is die actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Drie ziektebeelden zijn:
1. Achondroplasie
2. Hyperparathyreoidie
3. Osteogenesis imperfecta
Drie afwijkingen zijn:
A. blauwe sclerae
B. bruine tumor
C. FGF3 mutatie
Welke afwijking past bij de ziektebeelden?

A

1C - 2B - 3A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Een 42-jarige vrouw valt en heeft hierna pijn in haar rechter heup. Ze kan het rechter been niet meer belasten. Voorheen had ze geen
klachten. Bij onderzoek is het rechter been verkort en ligt in exorotatie. Een röntgenfoto toont een gedisloceerde mediale collum femoris
fractuur.
Wat is de meest aangewezen behandeling?
A bedrust met tractie
B onbelast lopen met krukken
C plaatsen van een heupprothese
D repositie en osteosynthese

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Het plaatsen van een totale heupprothese kan leiden tot complicaties. We kennen vroege (binnen enkele dagen tot weken) en late
complicaties (na maanden).
Welke van de volgende complicaties is zeker een late complicatie?
A beenlengteverschil
B diepe veneuze trombose
C fractuur
D infectie
E luxatie
F
periarticulaire ossificaties
G zenuwletsel

A

F en hierbij aseptische loslating

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Artrose en reumatoïde artritis (RA) kunnen beide resulteren in beschadiging van gewrichtskraakbeen. Deze beschadiging kan als eerste
optreden aan de rand van het kraakbeen of meer centraal.
Waar wordt bij beide ziekten het kraakbeen als eerste beschadigd?

A

RA aan de rand
Artose is centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Twee beweringen over gewrichtskraakbeen zijn:
1. Voeding van gewrichtskraakbeen vindt plaats via bloedvaten in het kraakbeen.
2. Voeding van gewrichtskraakbeen vindt plaats via diffusie vanuit het synovium.

A

B, gewrichtskraakbeen heeft geeft perichondrium en kan dus geen bloedvaten hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat is de best passende definitie van overbelasting volgens het ‘acute to chronic workload ratio’ model?
A De acute belasting is te laag ten opzichte van de chronische belasting.
B De afwezigheid van een supercompensatie tijdens de trainingsopbouw.
C Een te hoge belasting gedurende een specifiek gedefinieerde tijdsduur.
D Een te grote toename aan belasting ten opzichte van wat een individu gewend is.

A

D

86
Q

Je bent revalidatiearts. Een volwassene met een partiële dwarslaesie komt bij je op het spreekuur met klachten van zijn linker voet. Hij geeft
aan dat zijn voeten naar binnen zakken. Bij lichamelijk onderzoek zie je een hele platte voet met een valgusstand van de achtervoet en een
abductie van de voorvoet.
Bij klinisch onderzoek van de enkels en voeten kunnen nog andere kenmerken gezien worden zoals:
1. Too many toes
2. Diepstand van de eerste straal
Welke van de twee kenmerken zijn waarschijnlijk ook zichtbaar bij deze patiënt?

A

too many toes is als je van de achterkant meerdere tenen kan zien. dit duidt op een valgus. hierbij kan een persoon niet op de laterale zijde van de voeten lopen. deze is juist

2 niet juist want ontstaat na leeftijd van 5-6 jaar en 70% is neurologische oorzaak

87
Q

Welke standsafwijking past niet bij een klompvoet?
A abductie van de voorvoet
B cavus van de midvoet
C equinus in de enkel/achtervoet
D varus in de achtervoet

A

A

88
Q

Twee beweringen over osteochondrosen zijn:
1 Deze komen uitsluitend voor in het kniegewricht
2 Pathofysiologisch is er sprake van gestoorde enchondrale verbening

A

alleen 2

89
Q

Welke van onderstaande fracturen op de leeftijd van 8 jaar levert het grootste risico op een groeistoornis op?
A distale radius metafyse fractuur met 30 graden dorsaal angulatie
B gedisloceerde proximale humerus metafyse fractuur met een hoekstand van 70 graden
C Salter-Harris II distale femurfractuur met 1 cm dislocatie ad latum
D Salter-Harris IV distale tibia fractuur met 0.5 cm dislocatie ad latum

A

D

90
Q

Bepaalde bottumoren komen voor in bepaalde leeftijdscategorieën.
Welke bottumor komt vrijwel niet voor bij patiënten met nog open groeischijven?
A chondroblastoom
B Ewing sarcoom
C osteochondroom
D osteosarcoom
E reusceltumor
F
solitaire botcyste

A

E

91
Q

Op je spreekuur als huisarts verschijnt een 40-jarige hovenier. Hij heeft al twee weken last van lage rugpijn, die verergert tijdens de
werkdag. De man werkt als zelfstandige zonder personeel en werkt 6 dagen per week. De rugpijn is de laatste twee weken erger geworden.
Hij begint altijd ’s ochtends om 7 uur en werkt vaak door tot 7 of 8 uur ’s avonds. Er is geen sprake van uitstraling in de benen. Bij lichamelijk
onderzoek is bukken beperkt. De knie- en achillespeesreflexen zijn levendig beiderzijds
Welk advies kan het beste door de huisarts worden gegeven?
A advies aan de patiënt om zijn werkzaamheden tijdelijk te staken
B advies aan de patiënt om werken in gebogen houdingen te vermijden
C advies aan de patiënt om minder lange werkdagen te maken

A

C

92
Q

De orthopedisch chirurg voert een spondylodese uit met behulp van instrumentatie. De schroeven worden van dorsaal naar ventraal in de
wervels geplaatst.
Via welke anatomisch structuur worden de schroeven geplaatst?
A lamina arcus vertebrae
B pars interarticularis
C pediculus arcus vertebrae
D processus spinosus

A

c

93
Q

Je bent SEH-arts. Tijdens je dienst wordt een 64-jarige man met de ambulance binnengebracht na een auto-ongeval. Hij is met 30 km/uur in
een greppel tot stilstand gekomen. Hij klaagt over rugpijn.
Zijn voorgeschiedenis vermeldt obesitas en diabetes mellitus type 2.
Bij de opvang op SEH volgens het ATLS-principe is de patiënt ABC stabiel. Neurologisch onderzoek laat geen afwijkingen zien en bij de log
roll is er sprake van kloppijn over de thoracale wervelkolom.
Er wordt een röntgenfoto van de thoracale wervelkolom gemaakt. Je overlegt met de dienstdoende radioloog en die beschrijft dat hij geen
fracturen ziet, wel het beeld van een DISH (Diffuse Idiopathic Skeletal Hyperostosis).
Wat is de beste volgende stap in de diagnostiek?
A CT van de hele wervelkolom
B MRI van de hele wervelkolom
C Niets doen, want er is niets te zien op de röntgenfoto.
D Je maakt een staande röntgenfoto van de thoracale wervelkolom.

A

A

94
Q

Welke zenuw innerveert de musculus triceps brachii?
A nervus medianus
B nervus musculocutaneus
C nervus radialis
D nervus suprascapularis
E nervus ulnaris

A

C

95
Q

Lengtegroei van lange pijpbeenderen vindt plaats in de groeischijven via enchondrale ossificatie.
Twee beweringen over deze enchondrale ossificatie zijn:
1. Chondrocyten gaan dood.
2. Chondrocyten differentiëren in osteoblasten in de ossificatie zone.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

A

96
Q

Welke drie van de onderstaande kenmerken beschrijven spongieus bot correct?
A poreusheid 30-90%
B meer rekbaar dan compact bot
C kan grote spanning verdragen
D minder rekbaar dan compact bot
E isotroop
F
breekt eerder dan compact bot
G vervormbaar

A

A, B en G

compact en spongieus zijn beide anisotroop

97
Q

Een patiënt kan zijn elleboog 110 graden flecteren. Hij heeft een extensiedeficit van 15 graden.
Wat is de juiste notatie volgens de neutrale nulmethode?
A flexie/extensie 110/15
B flexie/extensie 110-0-15
C flexie/extensie 110-15-0
D flexie/extensie 110/-15

A

C

98
Q

Een patiënt van 63 jaar oud heeft een chronische fistel bij een chronische osteomyelitis distale femur rechts. Hij is opgenomen met koorts
en pijn ter plaatse van de osteomyelitis. De behandelend orthopedisch chirurg besluit samen met patiënt om een in opzet curatieve
behandeling te gaan toepassen. Het is belangrijk om antibiotica te kunnen geven gericht tegen de meest waarschijnlijke verwekker. Daarom
worden er kweken afgenomen.
Welke kweek is het MINST zinvol?
A fistelkweek
B bloedkweek
C diepe chirurgische kweek
D dikke naald biopsie kweek

A

A deze kan namelijk gecontamineerd zijn

99
Q

Een 20-jarige voetballer heeft een glenohumerale luxatie rechts gehad. Op het aanvullend gemaakte MR-arthrogram wordt een kleine HillSachs laesie en een niet ossale Bankart laesie beschreven. De orthopedisch chirurg bespreekt met patiënt het risico op een recidief luxatie.
Hoe groot is dit risico?
A 0-25%
B 26-50%
C 51-75%
D 76-100%

A

D je doet scopisch labrum herste;

100
Q

Het tuberculum van Lister heeft een aantal karakteristieken.
Welke van onderstaande beweringen over het tuberculum van Lister is juist?
A bestaat uit kraakbeen
B bevindt zich op de ulna
C bevindt zich op het os metacarpale III
D vormt een katrol voor de m. extensor pollicis longus
E vormt de origo van een deel van de m. extensor digitorum
F
vormt een goot waar de n. radialis superficialis doorheen loopt

A

D
het is benig en bevindt zich op de radius

101
Q

Twee beweringen over het TFCC (Triangulair Fibro-Cartilagineus Complex) zijn:
1. Een TFCC scheur geeft pijnklachten aan de ulnaire zijde van de pols.
2. Een kijkoperatie van de pols kan een scheur van het TFCC in beeld brengen.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

C

102
Q

Twee beweringen over regeneratie van dwarsgestreept spierweefsel zijn:
1. Kan plaatsvinden door mitosen van dwarsgestreepte spiercellen en mitosen van satellietcellen.
2. Kan plaatsvinden door mitosen van dwarsgestreepte spiercellen en hypertrofie van satellietcellen.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

geen het is mitosen van dwarsgestreept spierweefsel en deling van satellietcellen

103
Q

Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) is een complicatie die kan optreden na chirurgie of na een trauma.
Twee beweringen ten aanzien van CRPS zijn:
1. De diagnose wordt gesteld op basis van criteria én bevestigd door echografie.
2. Psychologische factoren spelen een rol in het ontstaan en onderhouden van CRPS.
Welk bewering is of welke zijn juist?

A

D’
er wordt geen AO gedaan. en het is of genetische aanleg of een verworven immunologisch probleem

104
Q

je bent huisarts. Op je spreekuur komt een man van 60 jaar. Je kent hem met artrose van zijn rechter pols. Hij heeft verder een blanco
voorgeschiedenis. Hij heeft gisteren bij het openen van een bovenraam zijn rechter pols verdraaid. Nu heeft hij last van een ernstig pijnlijke
rechter pols, die rood en gezwollen is. Je doet een punctie van het polsgewricht en laat het vocht onderzoeken.
Wat is de meest waarschijnlijke bevinding?
A calcium pyrofosfaat kristallen
B Gram + bacterieën
C Gram - bacterieën
D urinezuurkristallen

A

A

105
Q

Waar zit doorgaans het meeste kraakbeenverlies bij een varus gonartrose?
A mediaal
B lateraal
C anterieur
D posterieur

A

A

106
Q

Je bent geneeskundestudent en je discussieert met je medestudenten over de farmacologie van inhalatie-anesthetica. Er worden een
drietal beweringen gedaan:
1. hoe hoger de benodigde concentratie damp voor 1 MAC (minimale alveolaire concentratie) is, des te potenter is het desbetreffende
anestheticum.
2. De benodigde concentratie in de longen voor 1 MAC (minimale alveolaire concentratie) is vooral afhankelijk van de bloed-gas partitiecoëfficiënt.
3. De snelheid waarmee een damp-anestheticum in- en uitwerkt wordt vooral bepaald door de olie-gas-partitie coëfficiënt.
Welke van de bovenstaande beweringen is of welke zijn juist?

A

geen
1. lager
2. olie gas hierbij delgt hoog MAC longen is laag oliegas
3. damp is bloed/gas.

107
Q

Je ben orthopedisch chirurg. Op je spreekuur zie je een 35-jarige vrouw met een pijnlijke rechterheup. Zij heeft vanwege longproblematiek in
de voorgeschiedenis hoge doseringen prednison gebruikt.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A een pathologische fractuur van het collum op basis van een metastase
B avasculaire necrose van de heupkop
C primaire coxartrose
D secundaire coxartrose op basis van reumatoide artritis.

A

B andere oorzaken hiervoor zijn:
- alcoholabuses
- hyperlipoproteïnemie
- diep duikers

108
Q

Twee beweringen over de meest gangbare behandeling van een chronisch geïnfecteerde totale heupprothese zijn:
1. Twee weken intraveneuze antibiotica.
2. Two-stage revisie.
Welk bewering is of welke zijn juist?

A

B

109
Q

Groei van kraakbeen treedt o.a. op door appositionele groei.
Twee beweringen over deze wijze van groei zijn:
1. Treedt op door celdeling in de chondronen.
2. Treedt op door productie van GAG in chondronen.

A

geen
de celdeling vindt niet plaats in de chondronen maar in chondrocyten dan zou het ook nog een interstitiële groei moeten zijn
2 moet chondrocyten zijn

110
Q

De tarsale tunnel verschilt in één aspect van de carpale tunnel voor wat betreft het type structuren die zich in de tunnel bevinden.
Wat is dit aspect?
A geen arterie
B geen zenuw
C meer arteriën
D meer pezen
E meer zenuwen
F
wel een vene

A

F

111
Q

De fossa poplitea wordt begrensd door spieren. Eén van deze spieren vormt de laterale proximale begrenzing.
Welke spier is dit?
A m. biceps femoris
B m. gastrocnemius caput laterale
C m. sartorius
D m. semitendinosus

A

A

112
Q

Een patiënt kan de voet niet meer plantair-flecteren.
Welke zenuw is het meest waarschijnlijk aangedaan?
A nervus femoralis
B nervus peroneus
C nervus saphenus
D nervus tibialis

A

D
tip van flip: n. tibialis posterior gaat door de tarsale tunnel
C is alleen sensorisch
B loopt dus aan dorsaalflexie kant

113
Q

Voor het stellen van de diagnose graad I-II hamstringblessure moeten bepaalde symptomen aanwezig zijn.
Welk symptoom hoort hierbij?
A De aanwezigheid van een palpabele ‘gap’ in de hamstrings.
B Aanspanpijn van de hamstrings door knieflexie tegen weerstand.
C De aanwezigheid van een hematoom binnen 2 dagen na het letsel.
D Verminderde kracht bij aanspannen van de hamstrings tegen weerstand.

A

B
het is een trias van aanspanpijn, rekpijn en palpabele pijn. verminderde kracht is dus geen ding
bij graad 3 is het A

114
Q

De classificatie voor groeischijfletsel die in de praktijk het meest gebruikt wordt is die van Salter Harris. We kennen type I, II, III, IV en V.
Welk type wordt vaak NIET herkent op conventionele röntgenfoto’s?
A I
B II
C III
D IV
E V

A

E

115
Q

Twee beweringen over de stelschroef in de behandeling van een enkelletsel zijn:
1. Stabiliseert de syndesmose tijdelijk zodat deze kan genezen.
2. Is een speciaal type schroef die alleen gebruikt wordt voor fixatie van de distale fibula.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

A

116
Q

De stand van de benen ontwikkelt zich gedurende de groei. Op verschillende leeftijden kan een stand volledig fysiologisch zijn. Op een
andere leeftijd kan diezelfde stand echter pathologisch zijn.
Welk kind heeft een pathologische stand?
A jongen van 4 jaar oud met genua vara
B jongen van 4 jaar oud met genua valga
C meisje van anderhalf jaar oud met genua vara
D meisje van 3 jaar oud met genua valga

A

0-2 heb je varus, 2-4 normaal en 4-7 is valgus

dus A

117
Q

Eén van de knietesten bij het lichamelijk onderzoek is het meest geschikt om een voorste kruisband ruptuur te diagnosticeren.
Welke test is dit?
A achterste schuiflade
B Lachman test
C McMurray test
D reversed pivot shift test

A

A

118
Q

wee beweringen over de biomechanica van de enkel/voet:
1. Het enkelgewricht is een congruent scharniergewricht.
2. Als men op de buitenzijde van de voet gaat staan, dan treedt er een vervorming op in de voet die supinatie wordt genoemd.
Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?

A

B

119
Q

Het medisch specialisme sportgeneeskunde richt zich op herstellen, waarborgen en bevorderen van de gezondheid van bepaalde
doelgroepen.
Welke doelgroep hoort hier NIET bij?
A topsporters
B patiënten met chronische aandoeningen
C potentiële deelnemers aan sport en sportieve activiteiten
D patiënten met chronische aandoeningen behandeld door middel van sport en bewegen

A

B

120
Q

Een tendinopathie van de quadricepspees kent verschillende terminologieën afhankelijk van leeftijd en locatie.
Welke van de onderstaande termen hoort hier NIET bij?
A jumpers knee
B morbus Sever
C Osgood-Schlatter
D Sinding-Larsen-Johansson

A

B

A is overbelasting kniepees op volwassen leeftijd
B is irritatie groeischijf ter hoogte van de calcaneus (geen quadricepspees)
C aanhechtingspijn kniepees aan het scheenbeen. govoelige bobbel krijg je
D irritatie groeiplaat bij patella waar de patella pees aanhecht op de knieschijf.

121
Q

Je bent reumatoloog. Een 35-jarige man komt op je spreekuur. Hij heeft last van inflammatoire rugklachten. Bij lichamelijk onderzoek valt je
op dat de Schober test beperkt is. Zijn vader is bekend met de ziekte van Bechterew. Je denkt dat de patiënt ook de ziekte van Bechterew
heeft.
Welk onderzoek kan deze diagnose bevestigen?
A CRP
B Hla-B27
C röntgenfoto SI gewrichten
D röntgenfoto thora

A

C

122
Q

Je bent SEH-arts. Na een hoog energetisch trauma wordt bij een 23-jarige jongeman een cervicale 6 fractuur (type A3, N0) vastgesteld op
de computer tomografie van de cervicale wervelkolom (CT-CWK). Behoudens nekpijn zijn er bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen
geconstateerd. Standaard aanvullend onderzoek middels X-thorax en bekken en echo abdomen (FAST Focused Assessment with
Sonography for Trauma) laat geen afwijkingen zien.
Welk aanvullend onderzoek is vervolgens geïndiceerd? (2p)
A Computer Tomografie (CT) thoracale en lumbale wervelkolom
B geen
C Magnetic Resonance Imaging (MRI) cervicale wervelkolom
D Röntgenfoto’s cervicale wervelkolom

A

A

123
Q

Een goede wondgenezing wordt gekenmerkt door een aantal opeenvolgende processen.
Welke van onderstaande reeks past het beste bij een goede wondgenezing?
A collageenvorming, contractie en re-epithelialisatie
B vasoconstrictie, granulatieweefselvorming en re-epithelialisatie
C vasoconstrictie, aanvoer van ontstekingscellen en collageenvorming
D aanvoer van ontstekingscellen, granulatieweefselvorming en contractie

A

A

124
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een man van 35 jaar in verband met lage rugpijn. De rugpijn is een half jaar geleden begonnen en
met name ’s nachts aanwezig. Er is géén sprake van pijn in de benen. Hij heeft wel last van zijn achillespezen. Ibuprofen verlicht de klachten.
Bij lichamelijk onderzoek is de thoracale expansie bij maximale inhalatie verminderd. De flexie van zijn lumbale wervelkolom is eveneens
verminderd.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose en welk aanvullend onderzoek is nu als eerste aangewezen om deze diagnose te
bevestigen?
A spondylitis ankylopoetica, HLA-B27 bepaling
B spondylitis ankylopoetica, X-SI gewrichten
C spondylitis ankylopoetica, X-TWK en X-LWK VA en lat
D ziekte van Scheuermann, HLA-B27 bepaling
E ziekte van Scheuermann, X-SI gewrichten
F
ziekte van Scheuermann, X-TWK en X-LWK VA en lat

A

B

125
Q

Bij verdenking op een lumbale hernia nucleus pulposi voer je tijdens het lichamelijk onderzoek beiderzijds de test van Lasèque uit. Deze test
wordt ook wel de Straight Leg Raising (SLR) test genoemd.
Wanneer is deze test positief?
A pijn in de rug tussen 10-30 graden flexie van de heup van het niet-aangedane been
B pijn en uitstraling in het aangedane been bij meer dan 70 graden flexie van de heup
C pijn in de rug en/of uitstraling in het aangedane been tussen 30-70 graden flexie van de heup
D pijn in de rug en/of uitstraling in het niet-aangedane been tussen 30-70 graden flexie van de heup

A

C

126
Q

Welke van de onderstaande anatomische structuren behoort niet of behoren niet tot het ‘bewegingssegment van Junghans’
?
A discus intervertebralis
B corpus vertebrae
C facetgewrichten
D processi spinosi

A

D

127
Q

Aan de dorsale zijde van de wervelkolom vindt men twee soorten spieren. Intrinsieke en extrinsieke spieren.
Welke van de onderstaande spieren behoort tot de extrinsieke rug spieren?
A m. iliopsoas
B m. lumbricalis
C m. transversospinalis
D m. trapezius

A

D

128
Q

Voordat van een compartimentsyndroom gesproken wordt moet een bepaalde druk overschreden worden.
Welke druk is dit?
A systolische bloeddruk
B systolische bloeddruk
C capillaire perfusiedruk
D gemiddelde arteriële bloeddruk (2 x sys + 1 x dias / 3)

A

C

129
Q

Een 24 jarige recreatieve voetballer heeft zijn voorste kruisband gescheurd tijdens zijn skivakantie. Er zijn een aantal geaccepteerde
redenen om tot een voorste kruisband reconstructie te beslissen bij deze patiënt.
Wat is of wat zijn deze redenen?
A preventief ten aanzien van secundaire knieartrose
B om zo snel mogelijk zijn voetbal weer op te pakken
C om de knie zo snel mogelijk weer te kunnen gebruiken
D ter stabilisatie van de knie bij een indicatie voor een meniscopexie

A

D

130
Q

Twee beweringen over een fractuurbehandeling zijn:
1. het doel van een trekschroef is om interfragmentaire compressie te verkrijgen
2. bij secundaire botgenezing treedt callusvorming op
Welke bewering is of welke zijn juist?
A alleen 1
B alleen 2
C 1 en 2
D geen

A

C

131
Q

Je bent arts op de spoedeisende hulp. Je beoordeelt een jonge sporter na een inversietrauma van de enkel rechts. Hij kan nog wel op de
voet staan. Hij geeft geen pijn in de middenvoet aan, maar wel ter hoogte van de malleolus lateralis. Er bestaat drukpijn over de distale 6 cm
van de fibula en ook is er drukpijn ter hoogte van de malleolus medialis. Verder worden er geen pijnlijke gebieden vastgesteld. Je past de
Ottawa Ankle Rules toe.
Welke aanvullende röntgenfoto’s behoren er wel of niet aangevraagd te worden?

A

X-enkel - wel
X-voet - niet

132
Q

De behandeling van een tendinopathie van de achillespees kent een aantal principes. Eén principe is hier een standaard onderdeel van?
Welk principe is dit?
A rust
B een peritendineuze corticosteroïd injectie
C opbouwende oefentherapie van de kuitspieren
D non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAID’s)

A

C

133
Q

Groei van kraakbeen treedt o.a. op door appositionele groei.
Twee beweringen over deze wijze van groei:
1. treedt op door differentiatie van chondroblasten in perichondrium
2. vindt plaats aan het oppervlak van gewrichtskraakbeen
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

A

134
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van osteomalacie?
A verhoogde hoeveelheid calcitonine
B verhoogde hoeveelheid parathyroid hormoon (PTH)
C verminderde hoeveelheid fibroblast Growth Factor 23 (FGF 23)
D verminderde hoeveelheid vitamine D

A

D

135
Q

Twee beweringen over radiologisch bevestigde artrose van heup of knie:
1. meer dan de helft van de mensen met radiologische coxartrose heeft pijnklachten
2. bijna alle mensen met radiologische gonartrose hebben pijnklachten
Welk bewering is of welke zijn juist?

A

D

136
Q

Je ben orthopedisch chirurg. Op je spreekuur zie je een 25 jarige man met een pijnlijke rechterheup. Vanwege een maligniteit heeft hij hoge
doseringen prednison gebuikt in het verleden. Op de röntgenfoto en de MRI ziet u tekenen van avasculaire necrose. Er is sprake van een
grote necrotische laesie zonder collaps (fractuur gewrichtsoppervlak en inzakking), Ficat classificatie stadium II.
Wat is de meest aangewezen behandeling?
A heup arthroscopie
B totale heupprothese
C dynamische heupschroef
D core decompressie

A

D

137
Q

Je bent geneeskundestudent en je discussieert met je medestudenten de farmacologie en toxicologie van lokale anesthetica.
Drie beweringen worden gedaan:
1. de “toxische bovengrens” geeft aan, hoeveel mg van een lokaal anestheticum als bolus nog veilig intraveneus toegediend kunnen
worden
2. de cardiale en neurologische bijwerkingen van lokale anesthetica berusten op een blokkade van de desbetreffende natrium-kanalen
3. toediening van een lipid-infuus werkt als een directe antagonist op de receptor bij de behandeling van een intoxicatie met lokale
anesthetica
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

alleen 2

138
Q

Twee beweringen over hyalien kraakbeen zijn:
1. bestaat voor 80% uit water.
2. bestaat voor meer dan 50% uit chondrocyten.
Welk bewering is of welke zijn juist?

A

alleen 1

139
Q

Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) is een complicatie die kan optreden na chirurgie of na een trauma.
Twee beweringen ten aanzien van CRPS zijn:
1. komt vaker voor bij vrouwen
2. heeft niet altijd een spontaan gunstig verloop
Welk bewering is of welke zijn juist?

A

1 en 2

140
Q

Bij een scapholunaire dissociatie (SL-letsel) treden er specifieke bewegingen op van het os scaphoideum en het os lunatum.
Welke bewegingen zijn juist?
A scaphoideum-flexie
lunatum-flexie
B scaphoideum-extensie
lunatum-extensie
C scaphoideum-flexie
lunatum-extensie
D scaphoideum-extensie
lunatum-flexie

A

C

141
Q

Twee beweringen over een avasculaire necrose van het os scaphoideum zijn:
1. de kans is groter bij een proximale dan bij een distale fractuur
2. dit wordt de ziekte van Kienböck genoemd
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

alleen 1

142
Q

De onderarm is onder te verdelen in verschillende compartimenten. Het diepe volaire compartiment bevat enkele structuren. Eén van de
structuren behoort niet tot dit compartiment.
Welke structuur is dit?
A m. flexor digitorum profundus
B m. flexor pollicis longus
C m. pronator quadratus
D m. pronator teres

A

D

143
Q

Bij een patiënt wordt geconstateerd dat er zich bloed in het ellebooggewricht bevindt. Om het gewricht te puncturen kan het beste geprikt
worden vanuit een bepaalde richting waarbij de kans op neurovasculaire schade het kleinst is.
Vanuit welk richting is dit?
A dorsaal
B radiaal
C ulnair
D ventraal

A

B

144
Q

In het lichaam treffen we gewrichten aan met bolle gewrichtsvlakken en gewrichten met platte gewrichtsvlakken. De vorm van het
gewrichtsvlak heeft een relatie met de functie van het gewricht. De krachten die op het gewricht werken worden via de gewrichtsvlakken
overgedragen.
Welk type kracht kan het beste door een bol gewrichtsvlak worden overgedragen?
A dwarskrachten
B trekkrachten
C wringing

A

A

145
Q

Welke van de onderstaande beweringen over de farmacologie van lokale anesthetica is juist?
A werken selectief op nociceptieve zenuwstructuren
B het werkingsprincipe is een hyperpolarisatie van de cel door extracellulaire blokkade van kalium-kanalen
C de werking in normaal weefsel is beter dan in ontstoken weefsel

A

C ontsteking gaat namelijk gepaard met acidose en dus veradnert de hydrofiel en lipofiel eigenschappen.

146
Q

Veranderingen in weefsel ten gevolge van artrose kunnen met de microscoop waargenomen worden.
Wat is de eerste microscopische verandering die zichtbaar wordt?
A fissuurvorming in het kraakbeen
B infiltratie van plasmacellen in het kraakbeen
C infiltratie van lymfocyten in het kraakbeen
D infiltratie van lymfocyten in het synovium
E infiltratie van plasmacellen in het synovium
F
verlies van glycosaminoglycanen (GAG)

A

F

A is bij macroscopisch

147
Q

De ziekte van Paget wordt ook wel osteitis deformans genoemd.
Wat gaat er primair mis bij het ontstaan van deze aandoening?
A toegenomen activiteit van de osteoblasten
B toegenomen activiteit van de osteoclasten
C verminderde activiteit van de osteoblasten
D verminderde activiteit van de osteoclasten

A

B

148
Q

Bij het beoordelen van röntgenfoto’s van een getraumatiseerde enkel let men op verschillende aspecten. Twee van die aspecten zijn:
1. Weke delen zwelling mediaal.
2. Verbreding van de mediale gewrichtsspleet.
Bij een patiënt is géén fractuur aanwezig van de malleolus medialis, maar wel bovengenoemde twee aspecten.
Welk ligament is, op basis van deze gegevens, zeer waarschijnlijk geruptureerd?
A ligamentum talofibulare posterius
B ligamentum talofibulare anterius
C ligamentum deltoideum
D ligamentum calcaneofibulare

A

C

149
Q

Welke spier geeft of welke spieren geven bij aanspannen eversie van de voet?
A m. tibialis anterior
B mm. peronei
C m. gastrocnemius
D m. flexor hallucis longus

A

B

150
Q

Wat is het verschil tussen een Gustillo graad 3A en een graad 3B fractuur?
A bij 3B is er vaat- en/of zenuwletsel
B bij 3B is er periost-stripping
C bij 3A is de wond minder dan 10 cm lang
D bij 3A is de fractuur niet comminutief

A

B gaat allemaal over open fracturen
1 is wond <1 c,
2 is wond > 1 cm
3 is uitgebreide weke delen letsel
3A met weke delen bedekking (periost intact)
3B met periosttripping en blootligging bot
3C arterieel vaatletsel

151
Q

Welke van onderstaande onderdelen behoort niet tot de essentiële onderdelen van het synoviale gewricht?
A hyalien kraakbeen
B meniscus
C synovia
D cavitas articularis
E membrana synovialis
F
gewrichtskapsel

A

B

152
Q

Een patiënt heeft een gedisloceerde collum femoris fractuur. Het been aan de kant van de fractuur ligt klassiek in een bepaalde stand.
Welke stand is dit?
A verkorting en exorotatie
B verkorting en endorotatie
C abductie en exorotatie
D adductie en endorotatie

A

A

153
Q

Je bent huisarts. Op je spreekuur komt een moeder met haar 5 jarige zoon. Hij loopt sinds 2 dagen mank. Hij heeft geen koorts gehad. Bij
lichamelijk onderzoek zie je een niet zieke jongen die inderdaad zijn rechter been minder belast dan zijn linker been. De rechter heup
beweegt iets beperkt in endorotatie.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A heudysplasie
B epifysiolysis capitis femoris
C coxitis fugax
D septische artritis van de heup
E bursitis trochanterica
F
heupkop osteonecrose

A

C

154
Q

Het heupgewricht kan bij operaties waarbij een heupprothese geïmplanteerd wordt, vanaf verschillende zijden worden benaderd.
Eén van die benaderingen is de posterolaterale benadering.
Welke zenuw ligt dan in het operatiegebied?
A n. obturatorius
B n. femoralis
C n. ischiadicus
D n. ilioinguinalis
E n. genitofemoralis

A

C

155
Q

Een kind van 5 jaar loopt met de voeten naar binnen gedraaid, de zogenaamde intoeing gait.
Wat kan hier de oorzaak van zijn?
A coxa anteverta
B endotorsio tibiae
C metatarsus adductus
D coxa retroverta
E genua valga
F
genua vara
G pedes planovalgi

A

A, B en C
A gehele been meer naar binnen gedraaid
B tibia draait naar binnen
C metatarsalia naar binnen gedraaid
D exorotatie
E en F gaan over knie niet over heup en voet.
G platvoeten

156
Q

Patiënten met een volledige voorste kruisbandruptuur kunnen in aanmerking komen voor een voorste kruisbandreconstructie.
Wat is de belangrijkste reden om deze uit te voeren?
A verminderen van de noodzakelijke spierkracht van de m. quadriceps om te kunnen sporten
B verminderen van het uitrekken van de nog intacte ligamenten
C verminderen van de secundaire gonarthrose kans
D verminderen van de doorzak klacht

A

D
operatie voorkomt artrose niet
A is op lange termijn

157
Q

Bepaalde traumamechanismen kunnen bandletsel van de knie veroorzaken. Letsel van de voorste kruisband wordt meestal veroorzaakt
door één bepaald mechanisme.
Welk traumamechanisme is dit?
A varus-exorotatie
B valgus-exorotatie
C varus-endorotatie
D valgus-endorotatie

A

B onthoudt dit en AKB is varus-endorotatie

158
Q

Welke van onderstaande componenten komt voor in de extracellulaire matrix van hyalien gewrichtskraakbeen?
A osteoid
B myofibrillen
C hyaluronzuur
D dermatansulfaat

A

C

159
Q

Dit jaar is de nieuwste, elfde, versie van de International Classification of Diseases (ICD) geïmplementeerd. Een belangrijke vernieuwing in
deze ICD-11 is dat voor het eerst chronische pijncondities daarin zijn opgenomen als aparte categorie, waarbij ook expliciet wordt gesteld
dat chronische pijn moet worden opgevat als een ‘disease in its own right’. Er is een belangrijke reden of achtergrond waarom deze
vernieuwingen in de ICD-11 ten aanzien van de classificatie van chronische pijn zijn doorgevoerd.
Wat is deze belangrijkste reden of achtergrond?
A De nieuwe classificatie en in het bijzonder de nadruk op chronische pijn als ‘ziekte’ zijn het gevolg van nieuwe wetenschappelijke
inzichten uit het fundamentele laboratoriumonderzoek, die er op wijzen dat bij chronische pijn sprake is van een ‘eigen’
psychopathologie en specifieke, ‘eigen’ pathofysiologische mechanismen.
B De nieuwe classificatie en in het bijzonder de nadruk op chronische pijn als ‘ziekte’ zijn het gevolg van nieuwe ervaringen uit de
behandelpraktijk, die er op wijzen dat de effectiviteit van pijnbehandelingen bewezen toeneemt als de patiënten de erkenning
krijgen dat zij een ‘echte’ ziekte hebben en de pijn niet ‘tussen de oren’ zit.
C De nieuwe classificatie heeft in sterke mate ten doel om de interne communicatie binnen de pijngeneeskunde te bevorderen.
Het is een erg interdisciplinair veld, wat heeft geleid tot een ‘Babylonische spraakverwarring’. De ICD-11 moet bijdragen aan
meer eenduidigheid in en een gemeenschappelijke ‘taal’ binnen de wereld van de pijngeneeskunde.
D De nieuwe classificatie heeft in sterke mate ten doel om de externe communicatie te bevorderen, dat wil zeggen: er voor te
zorgen dat niet alleen binnen, maar vooral ook buiten het veld van de pijngeneeskunde zichtbaar wordt dat chronische pijn een
groot probleem is, zodat patiënten meer erkenning krijgen en chronische pijn meer prioriteit krijgt in het gezondheidszorgbeleid
en bij de verdeling van gelden voor wetenschappelijk onderzoek.

A

D

160
Q

Welke twee beweringen over paracetamol zijn juist?
Let op: bij foutieve antwoorden volgt puntenaftrek (zie instructies TestVision)
A wordt traag opgenomen uit het maagdarmkanaal
B wordt snel opgenomen uit het maagdarmkanaal
C heeft een lange halfwaardetijd
D heeft een korte halfwaardetijd

A

maagdarm is snel rectaal duurt lang.
t1/2 is 1-4 uur

161
Q

Op je spreekuur zie je als huisarts een 55-jarige rechts dominante vrouw, die sinds enkele maanden haar rechter ringvinger in de ochtend
niet meer kan strekken. Het lukt haar dan wel met hulp van de andere hand, waarbij ze een pijnlijke klik voelt. Zij werkt als secretaresse en
heeft deze klachten nooit eerder gehad. Bij lichamelijk onderzoek voel je een knobbeltje volair proximaal van het MCP gewricht, bij passief
strekken van de vinger verschuift het knobbeltje met een pijnlijke klik.
Welke anatomische structuren zijn betrokken bij dit beeld?
Let op: bij foutieve antwoorden volgt puntenaftrek (zie info TestVision)
A A1 pulley
B A2 pulley
C flexor digitorum superficialis
D flexor digitorum profundus
E extensor digitorum communis
F
flexor retinaculum

A

A, zc en D

162
Q

Je bent SEH arts. Een 29-jarige, linksdominante verpleegkundige meldt zich op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis waar hij werkt.
Vlak daarvoor was hij bedden op aan het maken waarbij hij zijn rechter middelvinger stootte. Hij voelde een knakje en heeft het gevoel dat
hij zijn rechter middelvinger niet meer goed kan strekken. Bij onderzoek zie je een hematoom ter hoogte van het DIP. Je besluit een
röntgenfoto te maken waarop je geen afwijkingen ziet.
Welke diagnose in combinatie met welke behandeling is correct?
A mallet vinger waarvoor chirurgisch herstel
B mallet vinger waarvoor langdurige spalkbehandeling
C letsel van de midslip waarvoor langdurige spalkbehandeling
D letsel van de midslip waarvoor chirurgisch herstel van de pees

A

VB
terminale slip van m. extensor digitorum communis
als meer dan 40% is afgescheurd opereer je pas.
Swanneck ontstaat als je mallet niet behandeld.

163
Q

Welke van de volgende kenmerken geldt voor reumatoïde artritis (RA)?
A gaat gepaard met een normale bezinking
B komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen
C in de hand zijn typisch de DIP gewrichten aangedaan
D wordt gekenmerkt door langdurige ochtendstijfheid

A

D

164
Q

Wat is de functie van het costameer?
A Het stimuleren van ATP re-synthese in de spiercel
B Het verbinden van actine en myosine in het sarcomeer
C Het verbinden van de sarcomeren met de extracellulaire matrix
D Het bevorderen van de het los komen van ADP en Pi van de myosinekop

A

C

165
Q

Je bent SEH arts. Je ziet een patiënt van 48 jaar met een brandwond veroorzaakt door hete thee op zijn arm. Bij lichamelijk onderzoek zie je
op dorsale zijde van onderarm een rode verkleuring van de huid van 10x10 cm met centraal diverse kleine blaren, waarvan sommigen open
zijn.
Wat is de beste behandeling?
A excisie en huidtransplantatie
B wonden verbinden met vetgaas
C wonden laten drogen aan de lucht
D middels rehydratie, 4ml/kg/totaal verbrand lichaamsoppervlak

A

B

166
Q

Je bent revalidatiearts. Een 30 jarige patiënt heeft 1 jaar geleden een dwarslaesie opgelopen ter hoogte van Th8 na een motorongeval. Bij
lichamelijk onderzoek zie je een wond ter hoogte van het linker tuber ischiadicum.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A decubitus
B traumatische wond
C Marjolin’s ulcer
D veneus ulcus

A

A

167
Q

Bij het lichamelijk onderzoek heb je geconstateerd dat er een voorste kruisband ruptuur is maar verder geen ander ligamentair letsel. Je wilt
nu met een bepaald doel een MRI van de knie laten maken.
Wat is het belangrijkste aspect dat je met de MRI wilt beoordelen?
A Of de voorste kruisband gescheurd is.
B Of er meniscus- of kraakbeenletsel is.
C Of de groeischijven nog open zijn.
D Of er synovitis is

A

b

168
Q

Je ben reumatoloog. Op je spreekuur komt een man van 70 jaar oud. Hij heeft sinds 3 dagen heftige pijn aan zijn rechterknie. Hij heeft ook
koorts ervaren. Een dag voorafgaand, had hij last van dysurie. Hiervoor heeft hij van de huisarts een korte kuur cotrimoxazol gehad. Hij is
niet bekend met een reumatische ziekte. Hij heeft een totale heupprothese rechts i.v.m. coxartrose.
De knie is rood en dik en wordt door de patiënt in 30 graden flexiestand gehouden. Volledige extensie van de knie is door de pijn en de
zwelling niet mogelijk.
Welke medische term wordt gebruikt om deze voorkeursstand van de knie te benoemen? (2p)
A Bonnetse stand
B Thomas contractuur
C Teken van Ortolani
D Varusstand

A

A
B is van de heup dan heb je contrctuur en doe je de Thomas test
C in de kom bij baby’s

169
Q

Je bent SEH-arts. Een vrouw van 51 jaar oud heeft gisteren haar rechter enkel/voet gezwikt toen ze met haar voet bleef haken terwijl ze over
een muurtje stapte. Er was sprake van een inversieletsel van haar rechter voet/enkel. ’s Avonds heeft zij de voet goed omhoog gehouden
en gekoeld. Vanochtend kon ze nog wel op haar rechter enkel steunen. Bij lichamelijk onderzoek zie je een forse zwelling aan de laterale
zijde van de rechter enkel. Mediaal is de enkel slank.
Je wilt de Ottawa ankle rules toepassen om te beoordelen of röntgenfoto’s van de enkel noodzakelijk zijn.
Welke drie regels zijn dit voor de enkel? (2p)
A Drukpijn distale 6 cm, posterieure zijde distale fibula
B Drukpijn distale 6 cm, posterieure zijde distale tibia
C Enkel/ voet is niet belastbaar
D Drukpijn os naviculare
E Drukpijn basis os metatarsale V

A

A B C

170
Q

Kinderfracturen kunnen volledig remodeleren. Fracturen dicht bij de groeischijf en fracturen waarbij de groeischijf wel betrokken is maar er
geen schade is ontstaan aan de proliferatieve zone, zullen dit met name doen volgens de wet van Hueter-Volkmann. Midschacht fracturen
die in een afwijkende stand zijn genezen, remodeleren met name volgens de wet van Wolff.
Wat is de essentie van de wet van Wolff?
Maak onderstaande zin kloppend door het juiste alternatief te kiezen. (2p)
Aan de concave zijde van de genezen botbreuk zal met name botappositie/botresorptie plaatsvinden

A

appo

171
Q

Je bent SEH-arts. Je ziet een 23 jarige persoon die tijdens een ruzie in de kroeg met een mes één keer in zijn linker onderarm is gestoken.
In de kroeg is een drukverband aangelegd omdat het wondje vrij hevig bloedt. Na verwijderen van het drukverband zie je een
insteekopening van 1.5 cm breed, volair ulnair halverwege de onderarm en een uittrede opening van 1 cm dorsaal ulnair. Het volaire wondje
begint weer te bloeden.
Voordat de verpleegkundige een nieuw drukverband aanlegt wil je aan de hand van enkele testen beoordelen of er mogelijk arterieel en/of
zenuwletsel is.
Op welke plek, distaal van de wondjes, is de a. ulnaris normaal het beste te palperen? (2p)
A Ulnair van het os pisiforme
B In de anatomische snuifdoos.
C Dorsaal, net radiaal van het caput ulnae.
D Ulnair volair van de proximale pool van het scaphoid.
E Direct proximaal van de volaire polsplooi, net radiaal van de m flexor carpi ulnarispees.
F Direct proximaal van de volaire polsplooi, net radiaal van de m flexor carpi radialispees.

A
172
Q

Je inspecteert patiënte vervolgens staand in achteraanzicht. Je ziet een S-vormige kromming in zijdelingse richting. Je wilt beoordelen of er
misschien sprake is van een functionele scoliose.
Wat is de meest voorkomende oorzaak van een functionele scoliose?
A Beenlengteverschil
B Hemivertebra
C Ziekte van Scheuermann
D Korte hamstrings

A

A

173
Q

koppel aan elkaar:
Neurofibromatosis Huidstriae
Syndroom van Marfan holvoet met klauwtenen
Diastematomyelie Progressieve Café au lait huidvlekken
Osteogenisis imperfecta Blauwe sclerae

A

Neurofibromatosis Café au lait -huidvlekken
Syndroom van Marfan - Huidstriae
Diastematomyelie - Progressieve holvoet met klauwtenen
Osteogenisis imperfecta - Blauwe sclerae

174
Q

Wat is de functie van het costameer? (2p)
A Het bevorderen van het los komen van ADP en Pi van de myosinekop.
B Het stimuleren van ATP re-synthese in de spiercel.
C Het verbinden van actine en myosine in het sarcomeer.
D Het verbinden van de sarcomeren met de extracellulaire matrix.

A

D

175
Q

Dwarsgestreept spierweefsel kan en/alleen groeien door mitosen/hypertrofie van dwarsgestreepte spiercellen en door mitosen/hypertrofie van satelietcellen.

A

en
hypertrofie
mitosen

176
Q

Botweefsel heeft een harde consistentie. Om het botweefsel makkelijk te kunnen snijden voor microsocopisch onderzoek wordt het daarom
eerst ontkalkt in mierezuur of een EDTA oplossing. Hierna is het bot elastisch en kan dan goed gesneden worden in dunne coupes. Het
nadeel is echter dat een bepaald aspect van botweefsel niet meer goed beoordeeld kan worden.
Welk aspect is dit? (2p)
A Aanwezigheid van osteoblasten.
B Aanwezigheid van osteoclasten.
C Anastomosen van de bot trabekels.
D Bot mineralisatie.
E Dikte van de bot trabekels.
F Hematopoiese.

A

D

177
Q

Lengtegroei van lange pijpbeenderen vindt plaats door ?? verbening , breedtegroei door ??? verbening .
enchondrale/desmale

A
  1. echondrale en 2. desmale
178
Q

Bij achondroplasie is met name de verminderde lengtegroei van de lange pijpbeenderen gestoord waardoor de ledematen in verhouding tot
de romp verkort zijn.
Wat is het pathogenetisch proces waardoor de lengtegroei achterblijft? (2p)
A Het kraakbeen in de groeischijf komt niet goed tot ontwikkeling.
B Gebruik van talidomide (Softenon) als slaapmiddel door moeder tijdens de zwangerschap.
C Toegenomen aanleg van een kraakbeenmatrix in de groeischijven.
D Virusinfectie waardoor de osteoclasten geactiveerd worden.

A

A

179
Q

Bij het mediaal tibiaal stress syndroom (MTSS) is er sprake van overbelasting van het bot ter plaatse van de mediale zijde van de tibia. Deze
overbelasting gaat gepaard met een aantal histologische en radiologische kenmerken ter plaatse.
Welke twee kenmerken zijn dit? (2p)
A Verminderde botdichtheid
B Verminderde osteoclastenactiviteit
C Microfracturen
D Cystevorming
E Ontstekingsinfiltraat

A

A en C

180
Q

Een goede oplosbaarheid in vet zorgt meestal voor een laag/hoge potentie van het middel.
Een hoge potentie vertaalt zich naar een lage/hoge minimale alveolaire concentratie.

A

hoog laag

181
Q

De heupkop wordt na het verwijderen ingestuurd naar de klinische pathologie. Enkele pathologische afwijkingen die kunnen worden
waargenomen bij microscopisch onderzoek van gewrichten zijn plasmacellulaire ontsteking, verlies van glycosaminoglycanen, fissuren in het
kraakbeen, subchondrale cysten, toename van botvorming en osteofyt vorming.
Welke pathologische afwijking past niet bij artrose? (2p)
A Fissuren in het kraakbeen
B Osteofyt vorming
C Plasmacellulaire ontsteking
D Subchondrale cysten
E Toename van botvorming
F
Verlies van glycosaminoglycanen

A

C

182
Q

waar wordt de m. supraspinatus door geïnnerveerd?

A

n. suprascapularis

183
Q

wordt veroorzaakt door een beenlengteverschil
B kan klinisch het beste ondekt worden door de buktest volgens Adams
C een thoracaal links convexe bocht is een indicatie voor een MRI van de wervelkolom
D er is sprake van tenminste één blokwervel
E komt meer voor bij meisjes dan bij jongens
F
een brace behandeling leidt vaak tot een structurele verkleining van de bocht

A

B C E

184
Q

Op welk niveau van de wervelkolom eindigt het myelum?
A Th 11-12
B L1-2
C L 3-4
D L5-S1

A

B

185
Q

Een jongen van 11 jaar heeft een pijnlijke voet. De pijn zit lateraal ter hoogte van de voetwortel. Er is geen trauma bekend. Bij onderzoek
kan hij niet op de laterale voetrand lopen.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze pijnklachten?
A Morton’s neurinoom
B hallux valgus
C os tibiale externum
D tarsale coalitie

A

D

186
Q

Ten gevolge van uitwendige druk ter plaatse van het caput fibulae tijdens een langdurig operatie is er een volledige uitval van de n.
peroneus communis ontstaan. Bepaalde actieve bewegingen van de voet zijn daardoor niet meer mogelijk of duidelijk verminderd.
Welke drie bewegingen zijn dit?
Let op: voor foute antwoorden puntenaftrek (zie voorblad instructies Meer-uit-meer vraag)
A pronatie
B supinatie
C eversie
D inversie
E plantairflexie
F
dorsiflexie

A

A C F

187
Q

In de jaren ’50 en ’60 uitten pioniers in de pijngeneeskunde, onder wie John Bonica en Cecily Saunders, veel kritiek op de wijze waarop in
die tijd in de geneeskunde werd omgegaan met pijn. Zij noemden de belangrijkste oorzaak waarom de geneeskunde in die tijd tekortschoot
in adequate behandeling van met name chronische pijn.
Wat was deze belangrijkste oorzaak?
A Men deed wel fanatiek aan pijnbestrijding, maar dat gebeurde op basis van ‘trial-and-error’. Van ‘echte’, wetenschappelijke
geneeskunde, met evidence-based behandelingen, die waren gebaseerd op kennis van pijnmechanismen, was geen sprake.
B Het beleid was in de regel te conservatief en afwachtend. Terwijl het inmiddels vaak mogelijk was om de oorzaak van chronische
pijn met behulp van chirurgisch ingrijpen weg te nemen, was het beleid van de meeste (huis)artsen om ‘het nog even aan te
kijken’.
C Pijn werd slechts gezien als een teken of symptoom van een onderliggende ziekte of beschadiging. Alle aandacht was gericht op
die vermeende onderliggende ziekte of beschadiging, waardoor de pijn zelf genegeerd werd.
D Pijn werd slechts opgevat als alleen een fysiologisch probleem, terwijl het bij chronische pijn juist zaak was om vooral aandacht
te besteden aan de mentale attitude en de ‘coping’-vaardigheden van de patiënt.

A

C

188
Q

De voorste schuiflade test kan passief door de onderzoeker uitgevoerd worden maar ook actief door de patiënt. Bij de actieve test moet de
patiënt een bepaalde spier(groep) aanspannen.
Welke spier(groep) is dit?
A hamstrings
B m. gastrocnemius
C m. quadriceps
D m. tibialis anterior

A

C

189
Q

De gewrichten zijn in te delen op basis van hun bouw en functie.
Wat voor soort gewricht is het ellebooggewricht?
A syndesmosis
B articulatio composita
C articulatio cartilaginea
D 3 assig gewricht

A

B meer dat 2 botten in gewirchtskapsel
bij A is het verbonden met kraakbeen
D is in 3 assen kan bewegen
A is verbinding tussen 2 botdelen

190
Q

Van welke botverbinding is de membrana interossea tussen radius en ulna een voorbeeld?
A junctura cartlaginea
B junctura fibrosa
C gomphosis
D symphysis
E synchondrosis
F
synostosis
G junctura synovialis
H syndesmosis

A

B

191
Q

Welke zenuw innerveert de m. brachialis?
A n. musculocutaneus
B n. medianus
C n. suprascapularis
D n. axillaris
E n. ulnaris

A

A

192
Q

Om de beweeglijkheid van een gewricht te vergroten, kan men dit gewricht mobiliseren. Hierbij probeert men het gewricht met behulp van
kracht van buitenaf te bewegen. Hierbij is het verstandig om krachten aan te brengen in een richting waarbij de meeste beweging te
verwachten is. Je probeert de beste methode te vinden waarmee een plat gewrichtsvlak gemobiliseerd kan worden.
Met welke kracht of welk moment kan dit het beste?
A Met behulp van een dwarskracht dichtbij de gewrichtsholte.
B Met behulp van een buigend moment dichtbij de gewrichtsholte.
C Met behulp van een dwarskracht op ruime afstand van de gewrichtsholte.
D Met behulp van een buigend moment op ruime afstand van de gewrichtsholte.

A

mobilisatie dus waar t minste kracht voor noidg is dat is A

193
Q

Bot is een gespecialiseerde vorm van bindweefsel. Bot ontstaat uit één van de drie kiembladen.
Welk kiemblad is dit? (2p)
A Ectoderm
B Mesoderm
C Endoderm

A

B dit geldt ook voor spieren

194
Q

Botweefsel bevat een drietal celtypes: osteoblasten, osteoclasten en osteocyten met ieder een eigen functie. Osteoblasten produceren
bijvoorbeeld de organische componenten van de botmatrix.
Welke drie componenten zijn dit? (2p)
A Collageen type 1
B Proteoglycanen
C Glycoproteïnen
D Collageen type 2
E Collagenase
F Calcium

A

A B C

195
Q

NSAID’s stimuleren/remmen de omzetting van arachidonzuur/prostaglandine in /arachidonzuurprostaglandine

A

remmen
arachidonzuur
prostaglandine

196
Q

De orthopedisch chirurg legt uit dat een operatie tot de mogelijke behandelingen behoort. Om “informed consent” te krijgen voor het
plaatsen van een totale heupprothese worden o.a. de potentiële complicaties besproken. Sommige van deze complicaties kunnen al tijdens
de operatie (durante operationem) optreden.
Welke drie complicaties zijn dit? (2p, meer uit meer, deelscore uit)
A Fractuur
B Zenuwletsel
C Ectopische botvorming
D Aseptische loslating
E Beenlengteverschil

A

A B E

197
Q

Wat is het effect van de primaire hyperparathyreoidie op de botmineraaldichtheid (BMD)? (2p)
A Blijft gelijk
B Zal dalen
C Zal stijgen

A

B

198
Q

Wat is de meest aangewezen behandeling bij deze patiënt? (2p)
A Cinecalcet om de bijschildklier gevoeliger te maken voor extracellulair calcium
B Chirurgische verwijdering van één van de bijschildklieren die teveel parathormoon (PTH) aanmaakt
C Toedienen van een actief vitamine D om daardoor indirect de parathormoon (PTH) productie te remmen
D Chelatietherapie om de overmaat aan calcium uit het bloed te verwijderen

A

B

199
Q

De hamstrings worden nu specifiek gestest. De onderzoeker laat de voetballer daartoe actief een tweetal bewegingen uitvoeren waarbij de
onderzoeker weerstand biedt.
Welke twee bewegingen zijn dit? (2p)
A Knie flexie
B Heup extensie
C Knie extensie
D Heup flexie
E Heup adductie
F Heup abductie

A

A en B

200
Q

Meerdere gewrichten in de voetwortel hebben vlakke gewrichtsvlakken.
Welk type kracht/moment wordt het beste overgebracht door deze vlakke gewrichtsvlakken? (2p)
A Buigend moment
B Afschuifkracht
C Trekkracht
D Draaimoment

A
201
Q

Met name de spier die insereert aan de mediale zijde van het os naviculare houdt de cavus in stand.
Welke spier is dit? (2p)
A m. tibialis posterior
B m. tibialis anterior
C m. peroneus longus
D m. peroneus brevis

A

A

202
Q

Omdat ook de vader soortgelijke voeten heeft, vraag je je af of er een erfelijke component in het spel is.
Welke erfelijke aandoening is het meest waarschijnlijk? (2p)
A Hereditaire Moto-Sensorische Neuropathie
B M. Duchenne
C Ehlers-Danlos syndroom
D Ziekte van Paget

A

A

203
Q

Welke van onderstaande gewrichten heeft de minste bewegingsvrijheid? (2p)
A Kogelgewricht
B Zadelgewricht
C Scharniergewricht
D Vlak gewricht
E Rolgewricht
F Condylair gewricht

A

D

204
Q

discus intervertebralis
costo-sternale overgang
oorschelp koppelen aan
- hylalien, elastisch en fibrocartiglaginair
- en aan colloageen type

A

elastisch + geen collageen maar elastin + oor
hyalien + costo-sternale overgang + II
fibrocartilaginea + discus intervertebralis + I

205
Q

Wat is de beste verklaring voor de luxatiestand van het distale radio-ulnaire (DRU) gewricht? (2p)
A Direct letsel van het DRU
B Het os lunatum duwt de ulna weg
C Tractie door de m. flexor carpi radialis en m. extensor carpi radialis
D Lengteafname door de hoekstand van de gebroken radius bij intacte ulna

A

D

206
Q

Welke drie anatomische structuren zijn zeker, tenminste deels, beschadigd? (2p) Meer uit meer (limiet)
A Membrana interossea
B Kapsel distale radio-unlaire gewricht
C Ligamentum lunato-triquetrale
D Triangulaire Fibro-Cartilagineuze Complex (TFCC)
E Pees m. flexor carpi ulnaris
F N. ulnaris
G A. ulnarisA B D

A

A B D

207
Q

Patiënt wordt meteen geopereerd. Je voert een gesloten repositie van de fractuur uit en stabiliseert de fractuur met een intramedullaire
grendelpen. Postoperatief wordt een drukverband aangelegd en wordt patiënt naar de verpleegafdeling gebracht. Het is inmiddels 8 uur na
het trauma. De verpleegkundige belt je dat patiënt ondanks morfine i.v. veel pijn aangeeft. Je vermoedt dat er mogelijk sprake is van een
compartimentsyndroom. Je onderzoekt patiënt nadat je het drukverband hebt verwijderd.
Welk van de vier compartimenten van het onderbeen is het moeilijkst te onderzoeken door middel van palpatie? (2p)
A Anterieure
B Laterale
C Oppervlakkige posterieure
D Diepe posterieure

A

D

208
Q

Je vraagt de patiënt of deze actief de voet in dorsiflexie en in plantairflexie kan bewegen. Dorsiflexie lukt wel, plantairflexie is niet mogelijk
vanwege de pijn. Ook passieve rek van de flexoren van de tenen is heel pijnlijk. Je vermoeden op een compartimentsyndroom wordt nu
ernstig versterkt.
Welk compartiment is het meest waarschijnlijk aangedaan? (2p)
A Anterieure
B Laterale
C Oppervlakkig posterieure
D Diepe posterieure

A

D

209
Q

Bij een spondylolisthesis graad 1 is de bovenliggende wervel voor een bepaald percentage van de voor-achterwaartse afstand van het
corpus vertebrae naar ventraal afgeschoven t.o.v de onderliggende wervel.
Hoeveel procent is dit? (2p)
A 25%
B 50%
C 75%
D 100%

A

A
1 0-25
2 25-50
3 50-75
4 75-100

210
Q

Wanneer is er geen chirurgische indicatie voor stabilisatie van de wervelkolom bij deze diagnose? (2p)
A Epidurale abcessen met neurologische uitval
B Inzakken wervels met kyfosering
C Geïnfecteerde ICD (Implanteerbare Cardioverter Defibrillator) leads bij een cardiale sarcoidose
D Neurologische uitval

A

C
je doet het bij
neurologische afwijking
falen AB behandeling
standafwijjking

211
Q

Het gezonde glenohumerale gewricht is een gewricht met een ruime range of motion. De verhouding tussen het relatief grote caput humeri
en het relatief kleine glenoid maakt dat er weinig intrinsieke stabiliteit is tussen “kop en kom”. De stabiliteit wordt gewaarborgd door actieve
en passieve factoren die gerelateerd zijn aan anatomische structuren of fysische fenomenen.
Welke drie factoren zijn niet te beïnvloeden door training en ontwikkeling? (2p) (gedeeltelijk score uit)
A Rotator cuff spieren
B Labrum glenoidale
C Glenohumerale ligamenten
D Gewrichtsvacuüm
E Vanderwaalskrachten

A

B D E