begrippenlijst Flashcards

1
Q

m.b.t. vliezen

A

desmaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op welke 3 manieren kan je containment gebruiken?

A

0.1 expansiebeperking → insluiting, machtsindamming, expansie bestrijding
0.2 be/omvatting → omsluiting
0.3 bedwinging → beheersing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vetraagde fractuur genezing

A

delayed union

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bol

A

convex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar staat CRPS voor? wat is 1 en 2?

A

complex regionaal pijn syndroom
1 - geen zenuwletsel
2 wel zenuwletsel aantoonbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

losraken van de huid en subcutis van de onderliggende diepe fascie door trauma

A

déglovement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het vast worden, het met elkaar vergroeien van fractuurbeenstukken

A

consolidatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorvoegsel in woordverbindingen betreffende een ligament of ligamenten

A

desm-, desmo-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het merghoudende middenstuk (de schacht) van een pijpbeen

A

diafyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vrij liggend lichaam, in een gewrichtsholte of in de buikholte

A

corpus librum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verplaatsing, verwijdering vanaf de eigen plaats,

A

dislocatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

achtervoegsel in woordsamenstellingen met als betekenis fixatie, vasthechting; vb. tenodesis

A

-desis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

als van het paard; vb pes equinus = spitsvoet, cauda equina: een in het caudale deel van de durazak gelegen paardestaartachtige bundel, bestaande uit de onderste spinale zenuwwortels vanaf L1 of L2

A

equinus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verplaatsing van botfractuurstukken in breedterichting

A

dislocatio ad latitudinem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verplaatsing van botfractuurstukken in lengterichting, met hetzij

A

Dislocatio ad longitudinem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bloedverant

A

consanguïen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

rotatie van bofractuurstukken t.o.v. elkaar

A

dislocatio ad peripheriam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

abnormale ontwikkeling

A

dysplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

in kraakbeen

A

echondraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

asknikking, zodat de fractuurstukken (van een pijpbeen) een hoek met elkaar maken

A

Dislocatio ad axim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het vast zitten

A

entrapment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

groeistoornis door gebrekkige voeding

A

dysthrophie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

voor voegsel met de betekenis boven of op

A

ep(i)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vaste bindweefselstrook

A

ligamentum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

eindstuk van een pijpbeen

A

epifyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

bindweefselplaat of –vlies

A

fascia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

waar staat HET voor?

A

hoog energetisch trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

welke 2 vormen van impingement?

A

botsing en beroering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

knobbel op een condylus, voor de oorsprong of aanhechting van spieren

A

epicondylus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

het nieuwgevormde bot buiten het bestaande bot (bij osteomyelitis)

A

involucrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

kromming van de wervelkolom convex naar achteren

A

kyfose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

tractie aan ligamenten en spieren die aan de fractuurdelen vastzitten, de stand van de fractuurdelen verbeteren

A

ligamentotaxis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

voor voegsel betekenis onder, beneden

A

infra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

plaats, plek

A

locus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

verhoogde druk in een compartiment

A

logesyndroom/ compartimentensyndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

overmatige kromming van de wervelkolom naar voren

A

lordose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

enkel

A

malleolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

het deel van een pijpbeen tussen de diafyse (middenstuk) en epifyse (eindstuk),

A

metafyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

voorvoegsel in woordsamenstellingen met als betekenis vals, onecht. Voorbeeld: pseudartrosis, -trose (Gr. arthron = gewricht: “vals of onecht gewricht”, resultaat van mislukte consolidatie van een fractuur

A

pesudo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

vorm van synarthrosis, waarbij twee beenstukken d.m.v. beenweefsel met elkaar verbonden zijn.

A

synostosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

het deel van een pijpbeen tussen de diafyse (middenstuk) en epifyse (eindstuk),

A

milieu intérieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

uitval van de zenuwfunctie bij behouden continuïteit van de zenuw; vgl. axonotmesis, neurotmesis

A

neurapraxia

43
Q

1 vage, weinig gebruikelijke term voor niet ontstekingsachtige destructieve aandoeningen van het zenuwstelsel, veroorzaakt door toxische, metabole, vasculaire of deficiëntieprocessen

A

neuropathie

44
Q

vierhoofdig

A

quadriceps

45
Q

niet genezen fractuur

A

non-union

46
Q

voorvoegsel in woordverbindingen met de betekis boven of over

A

supra

47
Q

een afgestorven stuk bot dat zich van het gezonde beenweefsel heeft afgescheiden.

A

sekwester

48
Q

ontsteking van been- en kraakbeenweefsel

A

osteochondritis

49
Q

Kleine onregelmatige botwoekering in de buurt van een gewrichtsvlak, o.a. bij arthrosis deformans

A

osteofyt

50
Q

operatieve repositie en fixatie van fractuurstukken d.m.v. klemmen, metaaldraad, plaatjes, mergpen enz.

A

osteosynthesis

51
Q

ontsteking van been- en kraakbeenweefsel

A

Osteochondritis dissecans

52
Q

spier reikt vanaf origo tot insertie over meer dan één gewricht

A

Poly-articulaire spier

53
Q

uitsteeksel

A

processus

54
Q

wegnemen van de benige overbrugging uit de groeischijf

A

Operatie volgens Langenskiöld

55
Q

begindeel van een langwerpige structuur zoals een haar, een ruggemergszenuw

A

redix

56
Q

tak

A

ramus

57
Q

ongedeerd, onbeschadigd

A

integer

58
Q

De kracht die wordt uitgeoefend wanneer een object wordt samengedrukt.

A

compressiekracht

59
Q

sterke druk remt de groei van beenderen, geringere druk bevordert de groei (geldt vnl. voor het nog groeiende skelet)

A

wet van hueter-volkmann

60
Q

een vlies dat het gewrichtskapsel van binnen bekleed, en synovia afscheidt.

A

synoviale membraan/ synovium

61
Q

plat

A

planus

62
Q

); gewrichtsvloeistof geproduceerd door de synoviale membraan

A

synovia

63
Q

Gewricht dat gekenmerkt wordt door een gewrichtsholte gevuld met synovia die het hyaliene kraakbeen voedt

A

synoviaal gewricht

64
Q

knobbelige verhevenheid

A

tuberositas

65
Q

herstel mediale lengtegewelf van de belaste voet bij dorsiflexie van de hallux in het MTP I gewricht door het “windlass-mechanisme”.

A

test van Hübscher: hierbij is het fawijkend als er geen weerstand of heel veel weerstand is

66
Q

beperking tot systemen in rust (kracht evenwicht)

A

statica

67
Q

beenkanaaltjes, niet door ringvormige lamellen omgeven; ze vervoeren bloed van de oppervlakte van het bot naar dieper gelegen kanalen van Havers (die wel door ringvormige lamellen zijn omgeven

A

volkmann-kanalen

68
Q

tussenschot

A

septum

69
Q

De loodrechte afstand tussen de as van rotatie en de lijn waarlangs een kracht wordt uitgeoefend, bepalend voor het moment dat de kracht veroorzaakt.

A

moment arm

70
Q

dorsiflexie van de enkel met de achtervoet in neutrale positie voor wat betreft varus/valgus met eerst de knie in extensie en vervolgens met de knie in flexie om te bepalen of de verkorting van de kuitspier(en) alleen in de m. gastrocnemius of in zowel de m. gastrocnemius als de m. soleus aanwezig is.

A

test van silverkiöld: je doet dus eerst met gestrekte been en dan is het alleen m. gastrocnemius. en bij gebogen is het ook se m. soleus die wat doet.

71
Q

steundende bundel of strook, steunend schot

A

trabecula

72
Q

is de spanning waarbij een materiaal begint te vervormen plastisch

A

vloeigrens

73
Q

beenuitsteeksel van het os femoris, ”rolheuvel”

A

trochanter

74
Q

knobbeltje

A

tuberculum

75
Q

ischemische, met fibrosering gepaard gaande spierverkorting, gevolg van zwelling van weefsel binnen een star, niet meegevend osteofasciaal compartiment

A

volkmann contractuur

76
Q

tendovaginitis stenosans 1e extensorencompartiment pols/hand.

A

ziekte van Quervain

77
Q

is de studie van structuur en functie van biologische systemen met methoden uit de kinematica, dynamica, statica en materiaalkunde.

A

biomechanica

78
Q

beschrijving van de beweging zonder op de oorzaak te letten

A

kinematics

79
Q

beschrijft verband tussen kracht en beweging

A

dynamica

80
Q

relatie tussen kracht en vervorming (gebrek/scheur)

A

materiaalkunde

81
Q

een maat voor de weerstand van een materiaal tegen elastische vervorming onder belasting

A

stijfheid

82
Q

De kracht die wordt uitgeoefend wanneer een object wordt uitgerekt of in tegengestelde richting wordt getrokken.

A

trekkracht

83
Q

Een schematische voorstelling van een lichaam waarbij alle externe krachten en momenten op het lichaam zijn geïsoleerd en gevisualiseerd.

A

vrijlichaamsdiagram

84
Q

is de mate waarin een materiaal plastisch kan vervormen voordat het breekt

A

taaiheid

85
Q

Een grootheid die zowel grootte als richting heeft, zoals kracht of snelheid.

A

vector

86
Q

een rolvormige structuur

A

trochlea

87
Q

De kracht die wordt uitgeoefend door een oppervlak op een object dat het oppervlak raakt, zoals de kracht die wordt uitgeoefend door de grond op een persoon die staat.

A

grondreactiekracht

88
Q

De kracht die wordt uitgeoefend wanneer twee oppervlakken langs elkaar schuiven met een verschillende richting.

A

afschuifkracht

89
Q

vak, ruimte, afdeling, volume; de term wordt ook gebruikt om een complex van ruimten en vloeistoffen aan te geven zoals plasma, de intercelluaire vloeistof, de intracellulaire vloeistof (dat is dus het totaal aan vloeistof binnen de cellen

A

compartiment

90
Q

uitgroei, processus (meestal van beenstukken)

A

apophysis = apofyse

91
Q

het fysiologisch uiteenvallen van cellen, en opruimen van de fragmenten die door fagocyten worden opgenomen en daarin door lysis of door lysosomale enzymwerking worden afgebroken

A

apoptosis

92
Q

is de spanning waarbij een materiaal breekt of faalt onder een belasting

A

breekpunt

93
Q

vrees → bezorgdheid, ongerustheid, (bang) voorgevoel. Vb. apprehensiontest bij instabiliteit gelnohumeraal door de arm in abductie en exorotatie te bewegen ervaart patiënt een (sub)luxatiegevoel.

A

apprehension

94
Q

gewricht

A

arthro-

95
Q

advanced trauma life support

A

ATLS

96
Q

hol

A

cavus

97
Q

De kracht die wordt uitgeoefend wanneer twee oppervlakken langs elkaar schuiven met een verschillende richting.

A

moment

98
Q

de vergroeiing (fusie) van twee of meer embryonale rudimenten; vb. coalitio tarsi

A

coalescentie

99
Q

de vergroeiing (fusie) van twee of meer embryonale rudimenten; vb. coalitio tarsi

A

comminutief

100
Q

hol

A

concaaf

101
Q

bolvormig gewrichtsuitsteeksel

A

condylus

102
Q

aangeboren platvoet waarbij de talus een verticale positie in het voetskelet aanneemt zich uitend in een stugge platvoet.

A

congenitale verticale talus –> convex pes valgus

103
Q

kegelvormig

A

conoideus