HC.3.1 - Anatomie van het bekken, de heup en het bovenbeen Flashcards

1
Q

wat is excentrische en concentrische kracht?

A

bij excentrische kracht wordt de spier op rek gebracht. doordat de spier zover strekt komt er kracht. bij concentrische kracht gaat de spier naar elkaar toe en ontstaat hierdoor kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het verschil en overeenkomst van de heup en schouder?

A

overeenkomst = labrum
verschil = passieve kracht, bewegings vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarom krijgen voetballers last van hun hamstring?

A

als je een bal schiet komt hier veel rek op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de functie van de patella?

A

verdeelt de krachten in je been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke spieren van de quadriceps zijn mono en bi-articulair?

A

alle zijn mono behalve de m. rectus femoris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke spier is de kleermaker spier?

A

m. sartorius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar wordt de bekkengordel door gevormd?

A

os coxae, symphysis pubica en os sacrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar bestaat de os coxae uit?

A
  • os ilium
  • os ischium
  • os pubis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de inclinatie hoek? waar heeft het invloed op? normaalwaarde?

A

dit is de hoek die de kop maakt t.o.v. de schacht. als de hoek rechter is zal de heup sneller luxeren –> 120-135
<120 is varus
>135 is valgus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de anteversiehoek? waar kan dit problemen geven? normaalwaarde?

A

dit is de hoek van boven gezien die de kop t.o.v. de knie maakt. hierdoor kan je minder anteflexie en retroflexie. –> 10-20

<10 is verminderde anteflexie
>20 is verhoogde anteversie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zorgt ervoor dat je niet ver naar retroflexie kan met je heup?

A

lig. iliofemorale deze is naar anterieur gedraaid waardoor je niet ver naar achteren kan met je been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

door welke ligamenten wordt het foramen ischiadicum gevormd?

A
  • lig. sacrospinale
  • lig sacrotuberale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de belangrijkste spier om je been op te tillen? origo? insertie?

A

m. iliopsoas. deze bestaat uit de m. psoas major die aan de lumbale wervels hecht en de m. iliacus die aan fossa iliaca hecht. samen hechten ze aan de trochanter minor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welk bursa stopt de wrijving van os pubis en iliopsoas?

A

bursa iliapectinea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke beweging doet de m. gluteus maximus? waar hecht die aan?

A

deze doet retroflexie en hij hecht aan de tractus iliotibialis en aan het sacrum + posterieure zijde van spina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke beweging maakt de m. gluteus medius? waar hecht die aan

A

dit is een abductor. hij hecht aan trochanter major en crista iliaca

17
Q

welke beweging maakt de m. gluteus minimus? waar hecht die aan

A

abductor en deze hecht aan trochanter major en ala ossis ilii

18
Q

wat doet de tensor fascia latae?waar loopt deze?

A

loopt van ilium tot tibia. dit is ook een abductor en kan krachten verspreiden

19
Q

welke spieren houden de bekken horizontaal?

A

abductoren

20
Q

wat is de verdikking van de fascia latae?

A

tractus iliotibialis

21
Q

welke spieren komen samen in de pes anserinus?

A
  • m. adductor longus
  • m. gracilis
  • m. sartorius
22
Q

wat komt uit de plexus lumbo-sacralis?

A

lumbaal: n, femoralis
sacraal: n. ischiadicus. deze staat uit de n. tibialis en n. fibularis. deze lopen los van elkaa hoog in het bovenbeen en splitsen boven de knieholte

23
Q

welke zenuw innerveert de m. quadriceps en de m. sartorius?

A

n. femoralis

24
Q

welke zenuw innerveert de hamstring?

A

n. ischiadicus

25
Q

hoe heet de driehoekige ruimt in de bovenbeen? wat gebeurt hier? begrenzingen?

A

trogonum femoralis. hierkomen de vene, artie en nervus het been in.
craniaal: lig. inguinale
mediaal: adductor longus
lateraal: m. sartorius

26
Q

waarvoor is de m. piriformis een herkenningspunt?

A

het scheidt de n. gluteus suprior en inferior. en het is een herkenningspunt voor de n. ischiadicus

27
Q

waardoor wordt de m. gluteus maximus door geïnnerveerd?

A

n. gluteus inferior

28
Q

waar worden de abductoren door geinnerveerd?

A

n. gluteus superior

29
Q

hoe noem je het als de bekken niet meer recht gehouden kunnen worden? welke kant is lager?q

A

stand van trendelenburg. normaal wordt het niet aangedane deel gelijk of hoger gehouden met de heup. nu door verzwakking van adductoren wordt de niet aangedane zijde lager. de aangedane zijde klapt de heup naar buiten

30
Q

welke arterie is belangrijk voor de vascularisatie van het heupgewricht?

A

a. femoralis profundus

31
Q

wat doorbloed het a. circulmflexus femoris?

A

a. circumflexus femoris lateralis: voorkant heup kop
medialis doet achterkant van de heupkop. bij luxaties krijg je dan necorse van de heupkop doordat deze arteriën scheuren.