HC.1.6 - Krachtenspel in het spier- skelet systeem: biomechanica, houding en beweging Flashcards

1
Q

wanneer spreken we van een evenwicht situatie?

A

als de krachten in elke richting op nul uitkomt en dus de spieren niet bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 2 soorten bot zijn er?

A
  • corticaal bot
  • spongieus bot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de samenstelling van bot?

A

water, collageen en kalkzouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de kenmerken van corticaal bot?

A
  • compact
  • poreusheid 5-30%
  • fractuur bij rek >2% = breekt eerder
  • kan grotere spanning verdragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de kenmerken van spongieus bot?

A
  • spongieus
  • poreusheid 30-90%
  • fractuur bij rek >7% = vervormbaar
  • kan geen grote spanning verdragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de formule voor spanning?

A

spanning =kracht/oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is elastisch gebied in de spanningsrekkromme?

A

dit is de curve voordat deze afbuigt. hierbij kan het bot zich vervormen bij krachten en hierna weer terug naar origineel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is plastische gebied in de spanningsrekkromme?

A

hierbij is de stijfheid gedaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de vloeigrens?

A

dit is het punt dat de grafiek buigt. hierbij kan het bot niet terug naar zijn originele vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat betekent taaiheid van het bot?

A

hoe ver je het bot kan uitrekken voordat het breekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het verschil tussen taaiheid van brossen en ductiele materialen?

A

brosse materialen breken gelijk. ductiele materialen vervormen eerst en breken vervolgens af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke structuren geven stabiliteit aan de schouder?

A
  • gewrichtskapsel
  • botvorm
  • pezen
  • ligamenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de functies van gewrichtskapsel?

A
  • houdt het bot bij elkaar
  • mechanoreceptoren: zo merk je het einde van een beweging
  • beschermt het gewricht tegen abnormale bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de functies van ligamenten?

A
  • verbinding tussen botten
  • beperken gewrichts-excursie
  • geleiden de beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de functies van de pezen-spieren?

A
  • verbinding tussen bot en spier
  • doorgeven van krachten
  • propiocepsis: spieren = positie en snelheid; pezen = kracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 3 typen vezels zijn er? wat is de functie?

A
  • collageen vezels: sterkte en stijfheid
  • elastische vezels: rekbaarheid onder belasting
  • retinaculaire vezels: volume/vorm
17
Q

waardoor wordt het gedrag onder belasting van weefsel door bepaald?

A
  • verhouding collageen versus elastische vezels
  • oriëntatie van de verschillende typen vezels
  • eigenschappen collagene en elastische vezels
18
Q

wat zijn de kenmerken van een platgewricht?

A
  • compressie krachten
  • geen draaiing mogelijk
  • buigende momenten wel mogelijk
  • ongeschikt voor dwarskrachten
19
Q

wat zijn de kenmerken van een bolgewricht.

A
  • draaiing mogelijk
  • mobilisatie door buigend moment
  • geschikt voor grote dwarskrachten
  • minder geschikt voor buigende momenten
20
Q

welke krachten zijn er in ons lichaam?

A
  • compressie krachten
  • trekkrachten
  • afschuifkrachten
21
Q

wat is een moment? geef een voorbeeld

A

een kracht op een afstand van een rotatie punt. neem een wip wap waarbij een zwaarder persoon dichterbij moet zitten om hem in evenwicht te krijgen

22
Q

wat is de formule voor moment?

A

moment = kracht x afstand

23
Q

is een plat of bolgewricht meer geschikt voor dwarskrachten en momenten?

A

staan tegenover elkaar:
- bij een platgewricht is er geen kracht in de dwarskracht en moet er bij een moment veel kracht geleverd worden
- bij een bolgewricht moet er kracht geleverd worden bij dwarskracht en bij een moment minder kracht dan bij platgewricht

24
Q

is er bij rotatie naar links sprake van een positief of negatief moment?

A

de rotatie naar links is het positieve moment en de rotatie naar rechts negatief

25
Q

welke krachten staan tegenover elkaar bij een knie omhoog houden?

A
  • x-as: m. quadriceps tegen compressie kracht in gewricht
  • y-as: Fz en de dwarskracht op de knie
  • moment: rotatie van Fz (rechts) en quadriceps (links
26
Q

hoe verhouden de dikte en stijfheid van het bot zich tot elkaar?

A

de stijfheid = dikte^4
dus bij 20% meer dikte geldt: stijfheid = 1,2^4 = 2, 07 en dus stijfheid 2x zo groot

27
Q

wat is poreusheid?

A

het volume van het bot wat niet gemineraliseerd weefsel is

28
Q

wat is belastingssnelheid?

A

hoe hoger de belastingssnelheid, hoe hoger de energie die in het bot wordt opgeslagen. bij een fractuur geldt hoe hoger de energie, des te groter het weefselschade

29
Q

wat is lage en hoge energie voor trauma?

A
  • laag: skie trauma
  • hoog: schot of auto-ongeluk
30
Q

hoe ontstaat een vermoeiingsfractuur?

A

de herstelperiode wordt gepasseerd door frequentie en wisselende belasting van het gewricht (denk aan avond vierdaagse daar breken mensen vaak ook voet botje)

31
Q

wat is overbelast bij een tennisarm?

A

overbelasting van de extensoren