SM - Deel I - Blok 7 Flashcards

1
Q

Vier aspecten welbevinden

A
  • Sociaal
  • Lichamelijk
  • Cognitief
  • Emotioneel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Factoren die welbevinden vormgeven

A
  • Tijd (steeds ouder worden)
  • aanleg/levensloop (genetica, gebeurtenissen)
  • leeftijd
  • samenleving (vb gezondheidsstelsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lichamelijk functioneren

A
  • Vitaliteit / kwetsbaarheid
  • Functioneren in dagelijks leven (ADL)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cognitief functioneren

A
  • Kennis uit ervaring
  • logisch redeneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociaal functioneren

A
  • Sociale participatie
  • Personlijke relaties
  • sociale steun
  • Affectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Emotioneel functioneren

A
  • Beoordeling leven als geheel (levenstevredeneheid)
  • gevoelens van geluk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

factoren die vergrijzing bepalen Christensen et al. (2009).

A
  • verbeterde medische kennis
  • Verbeterd gebruik van gezondheidszorg bij ouderen
  • Ziektes worden eerder gediagnosticeerd en sneller behandeld dan voorheen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

factoren gezondheidsachterstand m- v bepalen Christensen et al. (2009).

A
  1. Verschillen in biologie tussen mannen en vrouwen 2. Verschillen in ziekte- en gezondheidsgedrag en rapportage
  2. Verschillen in diagnostische patronen van artsen
  3. Verschillen in toegang tot behandeling
  4. Verschillen in gebruik van gezondheidszorg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ouderen ouder dan 85 bepalen Christensen et al. (2009)

A
  • Houden ADL langer vol en worden ouder.

wel meer beperkingen en toenemend gebruik ondersteunende technologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het successful aging model van Rowe en Kahn (1997), beschrijft 3 componenten die samen
“beter dan gemiddeld” oud worden bepalen. Welke zijn dit

A
  • Lage kansop ziekte en beperkingen (risicofactoren en ziekte laag)
  • Behoud cognitieve en fysieke functionele capaciteit
  • Actieve betrokkenheid in leven
    (productieve activiteiten en netwerken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kritiek stowe & Cowey (2014). Importance of Taking a Life Course Perspective

A
  • Te veel focus op ouder worden ipv levensloop
  • Dynamisch perspectief met ontwikkelingen en relaties door de tijd geen en niet alleen gevolg individu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kwetsbaarheid (fraility) van Campen

A

Kwetsbaarheid lijkt vooraf te gaan aan ‘ernstig ziek zijn’, al kan een ziekte iemand ook kwetsbaar maken

  • Kwetsbaarheid bij ouderen is een proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren dat de kans vergroot op negatieve
    gezondheidsuitkomsten (functiebeperkingen, opname, overlijden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kwetsbaarheid betere voorspeller dan leeftijd!!

A
  • Kan een betere inschatting maken van type zorg en hoeveelheden en behandelingen
  • Mate kwetsbaarheid vaststellen bepaald wie extra aandacht nodig heeft
  • Kijkt per individu met aandacht voor alle domeinen (psychisch, sociaal, biologisch) en zet het weg tegen de context van het individu –> zegt meer dan alleen leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gobbens et al levensloop determinanten

A

Levensloop determinanten:

  • Gevolgd onderwijs !
  • Burgelijke staat
  • Leefomgeving !
  • Levenstijl !
  • Levensgebeurtenissen

Heeft invloed op die factoren van kwetsbaarheid; fysiek, sociaal (sociale relaties en steun) en psychisch (cognitie, coping)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Disablity paradox

A

ouderen vinden hun gezondheid vaak beter dan deze objectief waar te nemen is. Het is een verschil in interpretatie van tussen arts en oudere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Steverink hierarchie van ouder worden

A
  • Comfort
  • Affectie
  • Gedragsbevestiging
  • Status
  • Stimulatie

Gaat erover het algemeen welbevinden en fysiek en sociaal welbevinden

  • Basisbehoeften vervullen met hulpbronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hulpbronnen

A

Hulpbronnen bepalen de mate van vervulling van basisbehoeften en zijn nodig om sociale omstandigheden te bepalen

  • Extern
  • Intern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Externe hulpbronnen

A

Geld
gezondheidszorg
vrijwilligerswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Interne hulpbronnen

A

Vaardigheden waarmee mensen hun externe hulpbronnen managen (zelf management vaardigheden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

6 dimensies zelfmanagement vaardigheden

A
  • Vermogen initatief te nemen
  • Geloof in eigen kunnen
  • Vermogen om te investeren
  • Vermogen om positief perspectief naar toekomst te kijken
  • Vermogen om voor multifunctionaliteit te zorgen
  • Vaardigheid om varieteit te zorgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

notie zelfmanagement theorie

A

-Je moet de vaardigheden toepassen bij elke behoefte om welbevinden te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Subsitutiepatronen

A

Mensen gaan tussen de behoeftes substitueren, dimensies worden door elkaar vervangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kritieke fase;

A

Verlies aaan hulpbronnen leidt tot minder subtitutie waardoor mensen kwetsbaar worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Schuurmans kwetsbaarheid def

A

Verlies aan hulpbronnen in verschillende domneinen van functioneren wat leidt tot afnemende capacitiet om met stressfactoren om te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Schuurmans et al 2004

A

Kwetsbaarheid beter voor uitkomsten van zelfmanagement vaardigheden dan leeftijd; GFI

Kwetsbaarheid hangt sterk samen met afname van zelfmanagement vaardigheden dan de leetijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Kwetsbaarheid voorspelt en dit komt door?

A
  • Overlijden
  • Opname ziekenhuis of verpleegtehuis

Afname sociaal, fysiek en psychisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Levensloopperspectief

A

Leven zo inrichten dat je als uitkomst hebt op lange termijn gezond blijven.

Invloed van factoren die je levensloop gunstig beinvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Functies levensloopperspectief

A
  • Gezondheidsverschillen te begrijpen en verkleinden
  • Hoe ervaringen in begin leven de gezondheid beinvloeden
  • Om gevolgen te erkennen van de context door de tijd heen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Beïnvloedende factoren ind (Braveman en Barclay 2009)

A
  • Economische en sociale hulpbronnen (buitenste ring, vooral ook politiek)
  • Leef en werkomstandigheden (armoedebeleid)

Binnenste ring leggen de individu ringen (medische zorg en persoonlijk gedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hulpbronnen (sociaal en economisch door de tijd heen)
Braveman en Barclay 2009

A
  • intergenerationele transmissie van mogelijkheden vanuit de jeugd –> jeugd, childhood en ouderen
  • Hierdoor komt men obstakels door de tijd heen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

De invloed van leefomstandigheden door de tijd heen (Braveman en Barclay 2009)

A

Pad van individu

Pad van maatschappij

Verschillende momenten van invloed op het pad
- VB; hoger opgeleid en gehandicapt –> makkelijk aan werk komen
- exposures verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Intergenerationele transmissie;

A

Ouders geven leefomstandigheden en invloeden mee aan kinderen. Dit wil je zo veel mogelijk voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

In het artikel van Braveman en Barclay ‘Health Disparities Beginning in Childhood: A Life-Course Perspective’ staat beschreven waarom een levensloopperspectief relevant is. Noem 3 redenen.

A
  • Vermijdbare gezondheidsverschillen begrijpen en verkleinen
  • Hoe ervaringen in het begin van het leven de gezondheids kunnen beinvloeden
  • Gevolgen te herkennen van invloed van de context door de tijd heen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welzijn gedurende de levensloop - Jeugd

A

Over het algemeen neemt het welzijn toe tot aan de jong volwassen leeftijd.

  • Piek van welzijn op jong volwassen leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Middelbare leeftijd

A

 Zorgen over mortaliteit, financiële zorgen (hypotheek, kinderen, pensioen)
 Mid-life crisis (op zoek naar de betekenis van het leven)
 Welzijn zakt naar het laagste niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Ouderen

A

 Welzijn en tevredenheid over het leven nemen weer toe naar mate men ouder wordt
 Gevoelens van angst, boosheid en frustraties nemen af
 Betere balans tussen de positieve en negatieve aspecten van het leven wanneer men op leeftijd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoger subjectief welzijn

A

verlaging kans op mortaliteit en morbiditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Stabiel en veranderlijke welzijnsaspecten

A

Stabiel; hulpmiddelen gedurende het leven algemeen stabiel

Veranderlijk; verschillende levensgebeurtenissen die zorgen dat het welzijn veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Menselijke behoeften zijn?

A

Gelijk, alleen het gemak waarmee deze gerealiseerd kunnen worden is veranderlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

modellen aantal Braveman & Barclay. (2009)

A

3 modellen

  • Over twee beïnvloedende factoren (economisch en sociale mogelijkheden & Leef en werkomstandigheden)
  • Gezondheid door te tijd heen met obstakels en kansen
  • Gezondheidsverschillen mechanisme door verschillende invloeden uit maatschappij en individu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Sociale stratificatie (social stratification)

A

Systematische verschillen tussen groepen en verschil in toegang tot mogelijkheden hulpbronnen.

  • Sommige groepen grotere belemeeringsfactoren –> meer gezondheidsproblemen

Vb; sommige lage SEs ontvangt geen preventiereclame

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Nieboer et al. 2005

A
  • Bereieken van status, comfort en stimulatie moeilijk bij ouderen, affectie geen probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Trend naarmate ouder worden

A
  • Chronische aandoeningen neemt drastisch toe
  • Levensverwachting neemt toe
  • Weinig mensen dood voor 50ste
44
Q

Gedragingen die veel invloed kunnen hebben (gezondheidsgedrag)

A
  • Niet roken
  • Voorgeschreven medicijnen voorschrift volgen
  • Geen overmatig alcohol gebruik
  • veel bewegen
  • goede voeding
  • sociale relaties
45
Q

Sociale relaties bij ouder worden

A
  • Belangrijker!

Netwerk neemt af

variatie in netwerk is belangrijk, gepaard met vetrouwen en dichtbij

Lage SES kleiner netwerk van voornamelijk familie

46
Q

Fysieke activiteit bij ouder worden gedraging

A

Hierop inzetten vanuit beleid, men wordt ouder

  • Toename sportparticipatie
47
Q

Multipele gezondheidsgedragingen; oftewel hoe word je gezond oud

A

samenspel voeding, beweging, sociale relaties

bundeling van ongezonde gedragingen slecht voor gezondheid –> cummulatief risico op ziekte en mortaliteit

48
Q

Cummulatief risico

A

Toename ziekte en mortaliteit door ongezonde gedragingen

  • Roken
  • Niet bewegen
  • alcohol
  • slechte voeding
49
Q

licher et al gezondheidsgedragingen!!!

A

Ongezonde gedragingen zorgt er alleen voor dat deze ziekten veel eerder voorkomen goede gezondheidsgedragingen gaat dus om het uitstellen van ziekten.

50
Q

Gezond ouder worden van belang voor?

A
  • Houdbaarheid van zorgstelsel, dat er zorg is voor kwetsbare en ongezonde ouderen. waarbij dit zo lang mogelijk is uitgesteld door goede gezondheidsgedragingen van de mensen zelf
51
Q

Whitehead 2007 kern

A

Gezondhiedsverschillen door sociale ongelijkheden verminderen met aanpak op individueel en beleidsniveau.

52
Q

Sociale ongelijkheden

A

systematische verschillen tussen verschillende sociaaleconomische groepen binnen een samenleving, zijn potienteel vermijdbaar

53
Q

Stappen whitehead et al 2007

A
  1. Probleem sociale verschillen gezondheid adresseren
  2. Op zoek naar oorzaken probleem
  3. Beleidsdoelstelling formuleren
  4. Literatuur verzamelen over waarom een interventie wel of niet werkt
  5. Design hanteren interventie
  6. uitkomst
54
Q

4 categorieen interventie whitehead et al. 2007

A
  1. Versterking individu
  2. Versterking gemeenschap
  3. Verbetering werk of leefomstandigheden
  4. Bevordering gezond macro beleid

3 en 4 werken het beste

Wel letten op;
- Theorie
- Literatuur
- Context

55
Q
  1. Versterking individu - Whitehead
A
  • Persoongericht
  • VB; een op een coaching/begeleiding
  • Vaardigheden en kennis bijwerken
56
Q
  1. Versterking gemeenschap - Whitehead
A
  • Sociale cohesie en steun

Horizontale interventie; interactie tussen dezelfde leden gemeenschap; faciliteiten ontmoetingsplaatsen

Verticaal interventie; sociale interacties tussen verschillende gemeenschappen stimuleren –> bevorderen solidariteit (sociale zekerheidsstelsels)

57
Q
  1. Verbetering werk of leefomstandigheden - Whitehead
A
  • verbeteren van omgeving die schadelijk is
  • oorzaak lage sociale positie, veilige voedselvoorziening, gezondheidszorg
  • Toegang watervooziening, zwangerschapsverlof etc.

Zijn algemene maatreglen voor iedereen, maar raken een specifieke groep heel erg

58
Q
  1. Bevordering gezond macro beleid
A
  • Wijzigen culturele omgeving
  • Oorzaken; milieuomstandigheden, levenstandaard, werkloosheid etc
  • vb; beheersing stak van milieuregels voor verbetering ongezondheid
59
Q

Belang hulpbronnen

A

Om welzijn te genereren op oudere leeftijd denk aan SPF-theorie

60
Q

Soorten Hulpbronnen

A
  • Sociale; partner, netwerk
  • Zorg; woonvoorziening, medische zorg, informelere en formele zorg
  • Fysiek; beperkingen
  • persoonlijk en psychisch; opleiding, persoonlijkheidskenmerken, zelfmanagement
  • economisch; vermogen, inkomen
61
Q

Fysieke hulpbronnen

A

Nemen af na middelbare leeftijd

  • Knijpkracht, hardlopen –> voorspeller mortaliteit
62
Q

Sociale hulpbronnen

A

De mensen die getrouwd zijn (geweest) scoren relatief hoger op levenstevredenheid

netwerk wordt kleiner; sociaal contact neemt af

klein netwerk –> groter risico opname

63
Q

Persoonlijke hulpbronnen (BIG five); persoonlijkheidskenmerken

A

Neuroticisme; emotionele stabiliteit

Extravesie; sociale prikkels op zoek

Openheid; nieuwsgierigheid

Altruisme; sympathie en rekening houden met anderen

geweten; goed regelen, dingen op orde

64
Q

Veranderingen naarmate mensen ouder worden big five

A

Neuroticisme beter

afname extravesie

openheid neemt toe

Toename altruisme en geweten tot 70 j

65
Q

Waarom persoonlijkheidskenmerken belangrijk?

A

Persoonlijkheidskenmerken (The Big Five) zijn belangrijk, omdat ze een groot deel van de variantie in subjectief welbevinden verklaren (Grant 2016).

66
Q

Zelfmanagement vaardigheden

A

vaardigheden hoe men de externe hulpbronnen het beste kan managen of beschermen

67
Q

Centrale zelfmanagement vaardigheden

A

1.Het vermogen om initiatief te nemen
2. Het geloof in eigen kunnen (= self-efficacy)
3. Het vermogen om te investeren
4. Het vermogen tot een positief perspectief naar de toekomst
5. Het vermogen om voor multifunctionaliteit te zorgen (meerdere domeinen van het welbevinden)
6. De vaardigheid om voor variëteit te zorgen. Door het hebben van verschillende hulpbronnen
worden mensen minder kwetsbaar voor verlies.

68
Q

Hoe blijven ouderen tot op hoge leeftijd zelfstandig wonen? Welke hulpbronnen stimuleren als overheid?

A
  • Economische hulpbronnen
  • Psychische / persoonlijke hulpbronnen
  • Sociale hulpbronnen
69
Q

Halfon et al 2013

A

Gaat over hulpbronnen en gezondheidsontwikkeling bij kinderen

  • postitief; ouders hoge opleiding, goede gezondheidsvoorziening
  • negatief; ouders armoede, lage ses

Omstandigheden kunnen doorwerken in de gezondheidsontwikkeling tijdens de levensloop, ook al voor de geboorte

Pleiten dan ook voor een holistisch beeld rondom kinderen, hun familie en hun community’s. Op deze manier kunnen gezondheidsverschillen tegen worden gegaan.

70
Q

Principes LCHD halfon model

A

Dynamisch proces van het leven en gezondheid

2.. Gezondheid is een opkomend geheel van ontwikkelingscapaciteiten.

  1. Gezondheid ontwikkelt continu gedurende de levensloop.
  2. Gezondheidsontwikkeling is een complex, niet lineair proces dat voorkomt in verschillende dimensies en op verschillende niveaus en fases.
  3. Gezondheidsontwikkeling is gevoelig voor de timing en sociale structurering van omgevingsblootstelling en -ervaring.
  4. Gezondheidsontwikkeling is een adaptief proces dat is ontstaan door evolutie met strategieën om veerkracht en plasticiteit te bevorderen tegenover veranderende en vaak beperkende context.
  5. Gezondheidsontwikkeling is gevoelig voor de timing en synchronisatie van moleculaire, fysiologische, gedrags-, sociale en culturele functies.
71
Q

ageing in place

A

Ouder worden in de buurt bestaat uit 8 domeinen

-Buitenruimtes en gebouwen: is er voldoende groen in de buurt?

  • Sociale waardering: voelen ouderen zich met respect behandeld in de buurt?
  • Huisvesting: zijn er voldoende en ook geschikte woningen in de buurt?
  • Wijkondersteuning en zorg: kunnen mensen in de buurt terecht bij de thuiszorg of de huisarts?
  • Transport: zijn er goede vervoersmogelijkheden in de buurt?
  • Communicatie en informatie: Is er voldoende communicatie met en informatie voor de mensen uit de buurt?
  • Wijkparticipatie en vrijwilligerswerk: zijn er ook mogelijkheden om vrijwilligerswerk te doen?
  • Sociale participatie: hebben mensen de mogelijkheid om sociale activiteiten te ondernemen
    in de buurt.
72
Q

Waarom ageing in place relevant?

A

Verschillen hoe deze domeinen verschillen in de buurt van kwetsbare en niet-kwetsbare ouderen

  • Domeinen zijn bepalend voor mate waarin het lukt voor ouderen om welzijn te creëren in de buurt
  • Personal envirorment fit belangrijk; fysieke en sociale buurtkenmerken aanpassingen
  • Investeren in domeinen belangrijk; groot effect welzijn ouderen
  • Slechte buurten; moeite affectie, comfort en gedragsbevesting te behalen
    (drie van de 5 domeinen binnen glans)
73
Q

Wanneer is er sprake van een age friendly community?

A

ls ouderen die in dezelfde buurt wonen samen verschillende welzijnsdoelen realiseren.

74
Q

Langdurige zorg

A

voorzieningen voor mensen gezondheidsproblemen hebben dat ze ondersteuning bij ADL nodig hebben

75
Q

WMO subsidariteitsbeginsel

A

Eerst zo veel mogelijk bij lagere overheden houden

76
Q

Pavolni en Ranci modellen

A
  • Universalitsisch model
  • Residu model
77
Q

Universalistisch model

A

overheid neemt primaire verantwoordelijkheid voor zorg

  • voorzieningen zorgdiensten door overheid beschikbaar gesteld
  • veelal verpleegtehuizen
  • thuiszorg

Denemarken, zweden, nederland

78
Q

Residu model

A

Overheid voorziet weinig voor zorg voor ouderen, zoals thuiszorg.

  • zorgdiensten beperkt beschikbaar voor mensen
  • Familie veelal
79
Q

Problemen context modellen residu en universalistisch

A

Minder informele zorg door dalend geboortecijfer

grijze druk die toeneemt; kosten worden heel hoog

  • Vrouwen arbeidsparticipatie
  • Vergrijzing
  • Dalend geboortecijfer
80
Q

Probleem residu-model

A

demografische veranderingen, minder mantelzorgers (kinderen etc) en vrouwen werken ook steeds meer

Steeds minder jongeren die voor ouderen kunnen zorgen –> extra druk

81
Q

Oplossingen residu-model

A
  1. Overheid neemt meer verantwoordelijkheid
  2. Meer erkenning mantelzorgers –> vergoedingen
  3. ondersteunende zorgdiensten; betere thuiszorg en verpleeghuiszorg

Overheid neemt steeds grotere verantwoordelijkheid hierin

82
Q

Probleem universalistisch model

A

Steeds hogere zorgkosten voor formele zorg, door toename aantal ouderen en afname jongeren (grijze druk neemt toe)

83
Q

Oplossing: hervormingen universalistisch model

A
  • De overheid stoot verantwoordelijkheid af.
  • Sterkere gerichtheid op mensen met ernstige hulpbehoefte
    Bezuinigingen op lichtere vormen van zorg, zoals huishoudelijke hulp
    Verhoging eigen bijdragen
    Strengere toekenningscriteria
  • Deïnstitutionalisering: Van intramuraal naar extramuraal –> meer thuiszorg
  • Uitvoering naar lagere overheden –> gemeenten heeft meer mogelijkheden tot maatwerk dan de nationale overheid.
84
Q

Saraceno; defamilisering naar ondersteund familiaisme

A

manieren waarop overheid en familie zorg kunnen verantwoordelijken

  • Defamilisering; overheid zorgt voor diensten en zorg (universalistisch)
  • Familiaisme bij ontstetenis; familie neemt zorg op zich, overheid drukt erop dat zorg steeds meer thuis geleverd moet worden. Familie (residu)
  • ondersteunend familiasme; verantwoordelijkheid primair bij familie, maar door overheid ondersteunend door voozieningen
85
Q

NL van universalistisch in beweging twee dingen

A
  1. Verschuiving van defamilialisering naar ondersteund familialisme.
  2. Toekenningscriteria om langdurige zorg te ontvangen zijn strenger geworden.
86
Q
  1. Verschuiving van defamilialisering naar ondersteund familialisme, hoe dit te bereiken?
A
  • Deinstitutionalisering van LZ; van intra naar extramuraal
  • Ouderen met hulpbehoefte thuis houden met meer informele zorg
87
Q
  1. Toekenningscriteria om langdurige zorg te ontvangen zijn strenger geworden.
A
  • richtlijnen vanuit overheid wat mag worden verstaan over normale - gebruikelijke zorg, verantwoordelijkheid voor familie meer nadruk
  • familieleden dienen gebruikelijke zorg op zich te nemen
  • zorgtaken uit gebruikelijke zorg ook naar WMO
88
Q

Grootegoed et al 2015

A

Gebruikelijke zorg als instrument gebruiken

  • om zorgverantwoordelijkheden te verschuiven van de overheid naar de familie
  • Normale standaard presenteren
89
Q

WMO trends

A
  • Steeds minder ouderen die zorg ontvangen
  • Toename in zorgvraag van degene die al zorg ontvangen
90
Q

Langdurige zorg welbevinden en beleid, waarop in spelen?!!!

A
  • Groeiende ongelijkheid tussen vrouwen en mannen
  • Groeiende sociale ongelijkheid arm en rijk in toegang tot LZ
  • Arbeidsparticipatie bij mantelzorg
91
Q

Groeiende ongelijkheid tussen mannen en vrouwen

A
  • Vrouwen leveren meer mantelzorg
92
Q

Groeiende sociale ongelijkheid tussen arm en rijk in de toegang tot formele zorg

A

Toegang bemoeilijkt door indicatiestelling

  • Lage SES minder kennis en minder vaardigheden om toegang te krijgen
  • Weinig emperisch bewijs tussen toegang ongelijkheid arm en rijk tot formele zorg
93
Q
  • Arbeidsparticipatie bij mantelzorg
A
  • meer ziekteverzuim
  • botsing zorgverlening en werk

Mannen betaald werk belangrijker dan informele zorg
vrouwen informele zorg belangrijker dan betaald werk

94
Q

Drie belangrijke dimensies van verzorgingsstaat regelingen saraceno

A
  1. inkomensafhankelijke of universele support
  2. De drempel van afhankelijkheid waarboven iemand recht heeft om steun te ontvangen
  3. Hoe veel van de individuele behoefte wordt gedekt.
95
Q

Negatieve gevolgen van mantelzorg op eigen welzijn

A

schulz et al 2005, pinquart & sorensen 2003, vitaliano et al 2003

  • Vermoeidheid
  • Depressie
  • stress
  • Fysieke ongemakken
96
Q

Verklaringen voor negatieve relatie tussen mantelzorg en welbevinden verbakel 2014

A
  • Directe impact van het verlenen van zorg
  • Restricties die zorg opleveren voor sociale en werkende leven
97
Q

oplossing negatieve relatie mantelzorg en welbevinden volgens Verbakel 2014

A

Overheid moet modereren tussen deze relatie met beleid

Die zorgt ervoor dat mantelzorg minder leidt tot negatief welzijn

98
Q

Hoe kan de overheid mantelzorg modereren?

A
  1. Beschikbaarheid van formele zorg (groter worden)
  2. Verschillen in mantelzorgbeleid (dit moet kleiner worden)
  3. Opvattingen mantelzorg
99
Q

well being gap

A

verschil welbevinden tussen mantelzorgers en niet mantelzorger

  • Als deze min is, dan is t voor de mantelzorger een slechter welbevinden
100
Q

Well being gap gecorreleerd aan

A
  • Beschikbaarheid van formele zorg
    Beleid; niet te veel wegbezuinigen
101
Q

J. bom en j. stockel 2021

A

Mantelzorgers dip in mentaal welbevinden

Hoeveelheid mantelzorg bepaalt de impact van de mantelzorg; aanbieden formele zorg ook invloed op mantelzorgpopulatie

102
Q

2 punten die verbakel noemt die verklaringen zijn voor de negatieve relatie tussen mantelzorg en welbevinden

A
  • Aard van de zorg; sfeer zorgverlening negatieve invloed, bv; afreageren
  • Opportuniteitskosten; waarde van tijd in iets anders
103
Q

modererende rol

A

specificeert bij welke omstandigheden een effect ontstaat

104
Q

invloed nationaal beleid op relatie mantelzorg en welbevinden

A
  • beschikbaarheid formele zorg
  • verschillen in mantelzorgbeleid
    -erkenning en opvatting
105
Q

Normatieve klimaat invloed op mantelzorg

A
  • Norm als instrument gebruiken om meer acceptabel te maken. Verwachting bestaat al, minder negatieve relatie
106
Q

Welk lang grootste welbeing gap

A

Spanje, weinig formele zorg (druk) en residu model (verantwoordelijkheid)

Grote druk op mantelzorgers, door verantwoordelijkheid gevoel en extra druk

107
Q
A