Blok 8 AVV Flashcards

1
Q

vijf kenmerken van kwalitatief onderzoek

A
  1. Vraagstelling en doel
  2. Onderzoeksdesgin
  3. Data verzamelingsmethode
  4. Analyse
  5. Rapportering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Vraagstelling en doel onderzoek
A
  • Gaan over sociale processen of complexe thema’s
  • Dagelijkse werkelijkheid respondenten centraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Onderzoeksdesign
A
  • Flexibel
  • Natuurlijke omgeving
  • Holistisch begrip context meenemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Dataverzamelingmethode
A
  • Dataverzamelingsmethoden ter beschikking
  • meerdere mtehoden
  • Flexibel
  • Intens contact veld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Analyse
A
  • OBV woorden
  • Betekenis achterhalen en inzichten open te leggen
  • Diepte beschrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Rapportering
A
  • Repsondenten bij resultaten
  • context weergeven
  • INvloed onderzoeker rekening mee gehouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Probleemstelling elementen

A

(1) een situering van het onderzoek
(2) Maatschappelijke en wetenschappelijke verantwoording
(3) een onderzoeksdoel
(4) een hoofdvraag
(5) een aantal deelvragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onderzoeksdomein kiezen redenen

A
  • Intellectuele redenen; uitbreiding literatuur
  • Praktische redenen; evaluatie voor praktijk
  • Persoonelijke redenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verantwoording onderzoek naar doelgroepen

A
  • wetenschappelijk gemeenschap
  • Beleidsmakers (explorerend vs evaluerend)
  • Praktijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 soorten onderzoeksdoelen !!!

A
  • Exploratief onderzoek
  • Verklarend onderzoek
  • Beschijvend onderzoek
  • Emancipatorisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

exploratief onderzoek

A

Inzichten in domein waar nog weinig over bekend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklarend onderzoek

A

Ontdekking btekenisgeving personene achterhalen
- Beperkte omvang onderzoekspopulatie ( Zeldzame vorm )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijvend onderzoek

A

Bepaalde case onderzoeken
- Zeker bij unieke gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Emancipatorisch onderzoek

A
  • Bijdrage leveren sociale interactie
    Probleem aanpakken met betrokkenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vijf onderzoeksvragen

A
  • Wat
  • HOe
  • Waarom
  • Waar
  • Wie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Reflectie onderzoeksvragen

A
  1. welk type onderzoeksvraag
  2. Welke beperkingen
  3. Probleemstelling onderzoekbaar
  4. Haalbaar?

1 en 2 –> reikwijdte en formulering onderzoeksvraag
3 en 4 -> uitvoering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

valkuilen - Welk type onderzoeksvraag

A
  1. Simplistisch inductivistische onderzoeksvraag
    - Vaag en open geformuleerd
    - Alles lijkt van belang
    - Geen richting
  2. Omnivoor vraag
    - Te ruim
    - Geen diepgang mogelijk
  3. Theoretische vraag
    - Te veel thoerie
    - NIet haalbaar en onderzoekbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Oplossingen - welk type onderzoeks vraag?

A
  • Simplistische inductivistische vraag
    Context bloot leggen (politiek, cultureel, maatschappelijk)
    Eerder onderzoek steunen en aanhaken
    nieuw perspectief aan eerdere onderzoeken toevoegen
  • Omnivoor
    Grondiger en minder
    Opdelen in delen
    Inzoomen een groep, persoon of organisatie
  • Theoretische vraag
    is het haalbaar?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Beperkingen

A

Aangeven in onderzoek, grenzen is belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Onderzoekbaarheid

A

De mate waarin een onderzoeksvraag wel degelijk kan en mag leiden tot en onderzoek.

Mogelijkheid de onderzoeksvraag te beantwoorden met een empirisch onderzoek

  • Denk aan etische aspecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Haalbaarheid

A
  • Tijd
    -Geld
  • Bereikbaarheid en bereidheid respondent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Conceptueel kader - Theoretisch uitwerken onderzoeksvraag - elementen

A
  • Receptief element; onderzoeksvraag theoretisch uitdiepen met kennis uit literatuur
  • Creatief element; stand literatuur weergeven en kijkt hier kritisch tegenaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Criteria probleemanalyse

A

De situering is logisch ten opzichte van de doelstelling en de vraagstelling.

Het onderzoek is haalbaar.

De situering vertrekt vanuit juiste veronderstellingen.

Er is een eenduidig centrale vraag en er is aansluiting tussen hoofd- en deelvragen.

Er worden kernconcepten uit de kennislijn genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Criteria onderzoeksvragen

A
  • De vragen zijn als vraag geformuleerd.
  • De vragen zijn af te leiden van de doelstelling.
  • De vragen beginnen met “wat” of “hoe” en er worden explorerende werkwoorden (zoals
    “begrijpen”, “exploreren”) gebruikt.
  • Er worden geen woorden of begrippen gebruikt die richtin suggereren (zoals “veroorzaken,” “het beste,” “verbeterd worden”, “invloed”).
  • De hoofdvraag is een overkoepelende vraag.
  • In de hoofdvraag staan sleutelbegrippen/kernconcepten uit de literatuur of deze zijn er
    logischerwijs aan te relateren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Literatuurstudie

A

Verkennen bepaald onderwerp in de wetenschappelijk eliteratuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Documentenalayse

A

Includeren documenten als empirie en evalueren en interpreteren van deze documenten en het verweken

  • Evalueren en interpreteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Soorten documenten

A
  • Persoonlijke documenten; blogs
  • officiele documenten (staatsgerelateerd); kamerbrieven,

beleidsnota;s rapporten –> in hoeverre beloften uitgekomen bv

  • Officiele documenten privaat; bedrijfsdocumenten, documenten zorginstellingen en rapporten
    hoe jongeren betrokken bij ontwikkelen uitvoeren beleid
  • Mediabereichten; krantenberischen, tijdschrijfen, tv etc.
    In hoeverre wordt er geschreven over positieve gezondheid
  • Overige internetbronnen; internetfora, fb groepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Discoursanalyse def

A

onderzoek naar de manier waarop meningen en werkelijkheden door middel
van taal geconstrueerd worden (van den Berg, 2004).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

vertoog

A

Bestuderen en analyseren gebruik taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

discours punten standaard

A
  • Sociale werkelijkheid gecreerd door taal; taal zet iets in werking hoe we ergens over denken
  • verbonden met sociale structuur, instellingen en praktijken
  • denkwijzen aantonen die aanwezig zijn in de tekst
  • Verschillende contexten vertoog blootleggen en verbinden aan sociale structuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

vragen die je moet stellen bij verschillende soorten discroursanalyse?

A
  1. Wat omvat DA?
  2. Welke reidwijdte heeft de DA
  3. Wat doet discours?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Omvatten DA

A
  • Alle betekenisdragers (symbolen, beeld of handelingspraktijk)
  • Of enkel taal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Reikwijdte DA

A
  • Micro; mensen die communiceren in een gesprek
  • Meso; kwaliteit van zorg in een organisatie
  • Macro; vertogen in de samenleving als geheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat doet discours; twee stromingen

A
  • Beinvloedt denke; kunnen er nog wel afstand van nemen, en bewust invloed op ewrkelijkheid
  • Discours beinvloedt ons hele denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Drie soorten discours

A

Formele taalkundige analyse

Empirische DA

Kritische DA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Formele taalkundige analyse

A

Fragmenten geschreven en gesproken tekst
- Focus op taalkundige regels en betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Empirische discoursanalyse

A

Gebruik tekst (gesproken of geschreven) in sociale context

  • Hoe taal betekenis genereert en handelingen genereert in dagelijke praktijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Kritische discoursanalyse

A
  • Gebruik van tekst (geschreven en gesproken) in sociale context
  • sociale handelingen
  • Data over instituties en bredere contexxt

Marco; hoe discoursen het denkene beinvloeden of daarmee categorieen vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Uitgangspunten KDA

A
  • Een vertoog omvat alle betekenis dragende elementen.
  • Er wordt vooral gekeken naar vertogen op macro niveau.
  • Een vertoog determineert het denken (het vormt de wereld zoals wij die kennen).
  • Een vertoog verhult mogelijk andere perspectieve op deze sociale wereld.
  • Kritisch discourse analyse heef oog voor hoe een vertoog verbonden is met een politiek / economische orde.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Dimensies in een tekst

A

Semantische dementie; betekenis woorden, beeldspraak ( metaforen)

syntaxis; hoe worden dingen gezegd (bv; autoriteit creëren)

inhoudelijke dimensie; wat wordt er gezegd en welke standpunten

Performatieve dimensie; implicaties zetten wellicht iets in werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

stappen KDA

A
  1. breng context in kaart met bepaalde standpunten en discussies over maatschappelijke debatten; ook verschillende betekenissen
  2. tekstuele analyse; verschillende vertogen rondom thema in kaart –> verschillende dimensies (inhoudelijk, snytaxis en semantiek
  3. Werking van macht in vertogen –> machtsrelaties gecreëerd in tekst en categorieën geschetst –> wat wordt er verhuld? –> performative
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke vragen bij stap 2 (tekstuele analyse) ; inhoudelijk, snytaxis en semantiek

A
  • Welke vertogen kom je tegen in documenten?
  • ## wat zijn de assumpties onderliggend aan de vertogen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke vragen bij de performatieve dimensie ?

A
  • Welke machtsrelaties worden er gecreerd door de vertogen (VB; relatie burger en staat)?
  • Welke sociale orde wordt er gemaakt in tekst?
  • Wat wordt er weg gelaten (verhullen)?
  • Wat is vanzelfsprekend veronderstelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Overeenkomsten soort DA

A
  1. Onderzoeken en analyseren: focus ligt bij beiden op opbouw en relatie tussen fragmenten
  2. Beiden stellen dat het uitgevoerd moet worden op kwalitatieve onderzoeksmethoden.
  3. Voorwaarde: alle onderzoekers moeten binnen hetzelfde paradigma werken.
  4. Critical discourse: beiden verwijzen naar sociale categorisering; sociale werkelijkheid
  • Kwalitatieve onderzoeksmethode
  • Alles is taalgericht
  • Gericht op dat wat er niet gezegd wordt, dat wat onbesproken blijf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Verschillen DA soorten

A
  • Verschillende niveaus; micro, meso en macro
  • Varianten verschillen in analyse; taalkundig, context en verhullen
  • Verschillende manieren gebruikt worden
    (verbetering materiaal taalkundig, professionals trainen rollen en relaties organiseren)
  • Verschillen in data verzameling
    (hoe mensen praten, geschreven/gesproken tekst, sociale handelingen met tekst)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Verhullen

A

Wat wordt er buiten beschouwing gelaten en wat beschouwt de auteur als vanzelfsprekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

WMO bepalingen

A

Vooral te vinden in gemeentelijke verordeningenG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Gemeentelijke verordening

A

uitsluitende wetten en plichten voor een specifieke gemeente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Recht

A

Normatieve onderneming gericht op:
- Gerechtigheid
- Rechtszekerheid
- Doelmatigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Doel recht

A

Moreel aanvaardbare uitkomsten

  • Niet haalbaar; machtsposities, percepties rechtvaardigheid, belangentegenstellingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hiërarchie regelgeving

A
  • internationeel boven nationaal
  • Formele wetten (ondertekend en parlement_ boven AmVB, ministeriele regelingen en proviciaal en gemeentelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

AMVB, wet en ministeriele regeling

A

gelden voor hele land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Verordening

A

Slechts alleen voor provincie of gemeente

  • Kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten en provincies hierdoor
54
Q

AMvB

A
  • Besluit regering nader uitgewerkt van wet
  • Voordeel niet alles in wet staat
  • AMVb makkelijk wijzigen
  • alleen regering en niet kamer
  • Advies kamer wel verplicht
55
Q

Sociaal domein wetten

A

Open geformuleerd
- Ruimte voor lagere overheiden om dit in te vullen
- Rechter moet oordel open norm vormen
- UItleg rechter per casus

56
Q

Twee soorten redenatie rechter

A
  • Historische uitleg (eerdere wetgeging)
  • teleologische uitleg (uitleg bedoeling wet)
57
Q

Analyseren rechtspraak checklist

A
  1. Feiten
  2. Actoren
  3. Het geschil
  4. Welke rechtsregels van belang
  5. Argumenten van partijen
  6. overwegingen
  7. Dictum
58
Q

Waarom kwaliteitseisen van belang?

A
  • Traceerbaaheid; hoe kom je tot je analyse
  • Verantwoording; Verantwoording aan publiek over je resultaten
59
Q

Kenerken van kwalitatief onderzoek

A
  • flexibel van opzet
  • Cyclisch proces
  • Geïnteresseerd in interpretaties en meningen
60
Q

`positivisme

A

Kwalitatief onderzoek moet hetzelfde zijn als kwantitatief onderzoek (eisen als validiteit, betrouwbaarheid en genaraliseerbaarheid breder dan context afhankelijk)

61
Q

constructivisme

A

Kwalitatief onderzoek is anders.
- Andere invulling eisen

62
Q

Kritiek vanuit constructivisme op kwaliteit

A
  • WF; aard object onderzoek anders
    Betekenisgeving en ervaring (ontologisch) itt getallen en causaliteit
  • Methodologisch
    Betrouwbaarheid gaat nooit op: altijd andere veranderende sociale context

Validiteit; waarheid achterhalen niet het doel, achterhalen juist betekenissen en interpretaties, Juist de verschillen niet een ding

63
Q

Validiteit

A

Hoe geloofwaardig interpretaties onderzoeker?
- Welk verhaal vertellen
- Terug kunnen grijpen naar data
- ADHV data verhaal vertellen
- Interpretatie onderbouwen

64
Q

Betrouwbaarheid

A

Niet belangrijk in kwalitatief onderzoek
- Intere betrouwbaarheid; zorgvuldigheid onderzoek
- Externe betrouwbaarheid; stabiliteit over de tijd heen (moeilijk ivm verandere sociale praktijk)

65
Q

Generaliseerbaarheid

A

Niet uitspraak over een grotere populatie, maar specifieke respondenten

66
Q

Soorten generaliseerbaarheid

A
  • Inferentieel; generaliseerbaarheid resultaten op situaties of conexten; lessen meenemen naar vergelijkbare context
  • Theoretische; bijdragen theoretische disucassie; vb kritisch zijn of bredere geldende principes
67
Q

Maatregelen voor validiteit

A
  • Diepgang dataverzameling (langdurig verblijf, voldoende tijd)
  • Triangulatie; meerdere methodes, data etc voor beeld op onderwerp
  • Member check; bij respondenten analyse voorleggen, betekenis goed toegekent ja of nee? en waarom
  • Negatieve bewijzen; fragmenten zoeken die je anlyse tegenspreken
68
Q

Soorten triangulatie

A
  • Data triangulatie; verschillende dataverzamelingmethoden combineren
  • Onderzoekerstriangulatie; meerdere onderzoekers
  • theorie triangulatie; vanuit meerdere perspectieven een vraagstuk oplossen
  • Methodologische triangulatie; kwalitatieve en kwantitatieve methoden combineren
69
Q

Maatregelen betrouwbaarheid

A
  • Zelfreflectie; duidelijkheid over persoonlijke en professionele posities
  • Methodologische duidelijkheid (audit trail)
    Duidelijkheid over loop proces (logboek)
    welke keuzes en wanneer gemaakt
70
Q

Maatregelen generaliseerbaarheid

A
  • Thick description (nuttig inferentiele generaliseerbaarheid)
    Onderdompelen in praktijk, omschrijving context
  • Koppeling met theoretisch werk (theoretische generaliseerbaarheid)

Op de hoogte discussies literatuur; vb bevinden komen wel of niet overeen met bestaand wetenschappelijk perspectie

71
Q

validiteit

A

Geloofwaardigheid interpretaties onderzoeker

72
Q

Betrouwbaarheid

A

Zorgvuldigheid proces

73
Q

Generaliseerbaarheid

A

overdraagbaarheid

74
Q

Procedurele ethiek

A

set van etische regels voor onderzoeker bij opzetten en uitvoeren onderzoek

75
Q

Procedurele ethiek principes 4

A
  1. Geïnformeerde toestemming: respondenten hebben toestemming gegeven om de data van de onderzoeken te rapporteren.
  2. Privacy garanderen: respondenten zijn anoniem/niet herkenbaar
  3. Vermijden van misleiding: eerlijk zijn tegen respondenten over de doeleinden van het onderzoek.
  4. Geen schade toebrengen: do no harm. Rekening houden met gevoelens van de respondenten.  
76
Q
  1. Geinformeerde toestemming
A
  1. Het moet gaan om een toestemming door iemand die daartoe in staat is.
  2. Het moet gaan om een voldoende informatie over het onderzoek dat zal gebeuren.
  3. Het moet gaan om een vrijwillige toestemming.
  • Informed consent formulier
77
Q
  1. Bescherming privacy
A
  1. Participanten nooit herkenbaar mogen zijn buiten context
  2. Rapportage altijd anoniem in onderzoek
78
Q
  1. Vermijden misleiding
A

Mensen op de hoogte brengen dat ze onderzocht worden.B

79
Q

Verborgen onderzoek

A

Mensen weten niet dat ze onderzocht worden.

80
Q
  1. Do no harm
A

Kan herinneringen ophalen bij diepte interviews

  • aftasten is heel belangrijk bij interviews en observaties
  • Doornemen wat wel en niet vragen vooraf
81
Q

Relationele ethiek

A

respectvolle en waardige relatie onderzoeker en respondenten

82
Q

Anonimiseren

A

Identificatie onmogelijk maken, verwijderen iedere mogelijke data die identificatie mogelijk maakt

83
Q

Niet garant kunnen staan

A
  • Privacy
  • correcte informatie
  • Beschermen tegen eventuele gevolgen

Onderzoek afbreken

84
Q

Pseudonimiseren

A

Deelnamen nog identificeerbaar

85
Q

oude denken over kwaliteit kwalitatief onderzoek

A
  • Subjectiviteit onderzoeker geen rol spelen –> objectief
  • Analyseren gegevens universeel toepasbaar
86
Q

Generaliseerbaarheid ook wel

A

Externe validiteit

87
Q

validiteit - geloofwaardigheid interpretatie instrumenten

A
  • onderzoekstriangulatie
  • member check
  • peer debriefing
  • negatieve bewijzen
88
Q

audit trail

A
  • Methodologische duidelijkheid (audit trail)
    Duidelijkheid over loop proces (logboek)
    welke keuzes en wanneer gemaakt
89
Q

Overdraagbaarheid - generaliseerbaarheid

A
  • Thick discription
  • koppeling met theoretisch werk
90
Q

zorgvuldigheid - betrouwbaarheid instrumenten

A
  • audit trail
  • reflexiviteit
91
Q

peer debriefing

A

hoort bij validiteit

  • collega onderzoeker; kritisch te zijn op resultaten en analyse

Voordeel; onafhnakelijk

Nadeel; kan alleen als buitenstaander reageren

92
Q

Doel thick discription en goed voor

A

Niet details,

Maar verschillen en overeenkomsten aangeven met de andere contexten

  • Validiteit en generaliseerbaarheid
93
Q

externe betrouwbaarheid toch garanderen

A
  • Zelfreflectie
  • audit trail
94
Q

Zelfreflectie

A

Onderzoeker gedachten opschrijven over bepaalde theorie of praktijk

95
Q

audit trail 2 punten

A
  • Boekhouding duidelijk en traceerbaar –> betrouwbaarheid
  • In welke mate gegevens ook vastgesteld worden (objectiviteitsvraag)
96
Q

vb interne betrouwbaarheid

A

coderingswerk

97
Q

vraag externe betrouwbaarheid

A

Verschillen in uitkomsten door sociale veranderingen of methodologische fouten?

98
Q

waardoor generaliseerbaarheid niet insteek kwalitatief onderzoek?

A

Doet onderzoek naar bepaald onderwerp

  • Doelgerichte selectie respondenten ipv random
99
Q

In hoeverre iets generaliseerbaar?

A
  • Kijk naar de context (inferientieel)
  • concepten wellicht, met verschillende theorieen? (theoretisch)
100
Q

Analyseren definitie kernconcepten

A
  • opknippen data
  • Interpreteren (nieuwe manier)
  • overbrengen
101
Q

Coderen

A

labels, trefwoorden

Kent de onderzoeker toe aan een fragment uit de tekst

Compimeert data

102
Q

soorten coderen

A
  • Open coderen; Opdelen in kleinere gedeelten
  • axiaal coderen; samenvoegen verschillende codes onder concept
  • Selectief; themas en concepten verbinden
103
Q

verschillende soorten analyse in kwalitatief onderzoek

A
  • Naratief
  • Inhoudsanalyse
  • Abductief
  • Conversatieanalyse
  • Discourseanaluse
  • Grounded theory benadering
104
Q

Grounded theory

A
  • Ontwikkelen theorieen vanuit om speciale fenomenen te begrijpen
  • stappen; open, axiaal en selectief
  • inductief van aard; eenduidig van waarneming naar theorie
105
Q

inhoudsanalyse

A
  • systematische analyse van teksten ( natuurlijk van aard; organisatie, jaarartikelen, dagboek
  • ook wel documentenanalyse
  • stappen; selectiecriteria (definieren onderwerpen en thema’s waar je naar zoekt), coderen, samenvatten , structureren en vergelijken
  • Goed nadenken over onderwerp en sleutelwoorden deductiever van aard (Theorie naar praktijk zoeken)
106
Q

Narratieve analyse

A
  • Hoe wordt het verhaal verteld? Nadruk vertellen
  • Vangen beleefwereld van respondenten
  • Samenhang beleefwereld op te knippen
  • begrijpen in de context

Stappen: Nadruk op samenhang in plot; perspectief; rollen, positionering en publiek; zoeken naar verschillen en overeenkomsten in verhaallijnen

context behouden!

Niet eenduidige doelen en verhalen, manier van opzetten

107
Q

Conversatie analyse

A
  • Doorgronden mechanisme interactie tussen personen en consequenties (gesprekken)
  • Nadruk interactie

Stappen; Wie praat wanneer (beurten), hoe lang, waarover en op welke manier, intonatie en context

Niet eenduidige doelen en verhalen, manier van opzetten

vb; jeugdzorg en inspecteurs verhoudingen, genoeg ruimte voor verhaal?

108
Q

disocoursanalyse zelf geformuleerd

A

taal doorgronden,
- betekenis aan dingen
, - werkelijkheden gevormd
- machtsverhoudingen

stappen; coderen van tekst adhv thema’s context

Niet eenduidige doelen en verhalen, manier van opzetten

109
Q

abductieve analyse

A

doorgronden en verfijnen theorie

  • stappen:
    1.opvallende bevinding/ observatie
    2.bijbehorende theoretische duiding
    3.zoeken naar negatieve bewijzen
    4.zoeken naar alternatieve theoretische duiding
    5.Verfijnde theoretische duiding van een empirische casus

bestaande theorieën spelen al de belangrijkste rol, maar verfijnd op basis van de data

110
Q

kritiek van abductieve analyse op grounded theory

A
  • weinig nieuwe inzichten gegenereed
  • Code swamp; je raakt het zoek
  • Eigenlijk zonder theoretische kennis veld in onmogelijk
    -> epistemological fairytail
111
Q

doel abductieve analyse

A
  • Verfijnen theorie
  • Methodologische stappen theoretische ideeen bijstellen
112
Q

Inductie

A

waarneming –> praktijk

113
Q

deductie

A

praktijk –> waarneming

114
Q

abductie

A

waarneming naar waarschijnlijke verklaring

  • Deductief element (theorie zoeken naar opvallendheden)
  • Inductief element; van bijzondere waarneming naar verfijndere theorie
115
Q

stappen abductieve analyse

A
  1. opvallende bevindingen
  2. theoretische duiding hierbij zoeken
  3. zoeken naar negatieve bewijzen
  4. alternatieve theorien die bevindingen ondersteunen
    - vanzelfsprekende vragen
  5. Verfijnen theoretische duiding aan empirie
116
Q

procedures strategie abductieve analyse

A
  • Het herhaaldelijk analyseren van bevindingen met verschillenden theoretische verklaringen
  • vanzelfsprekende vragen; waarom is dit nou zo? is dit altijd zo geweest?
    waarom zien we dit niet terugkomen vanuit de andere logica’s
  • Alternative en negative casing; zoeken naar bevinden die niet passen in theoretische verklaringen
117
Q

vragen voor bevragen vanzelfsprekende

A
  • Waarom is dit nou zo?
  • Waarom zijn deze andere logica’s niet betrokken?
  • Waarom is dit vanzelfsprekend?
  • Waarom komt dit zo vaak voor?
118
Q

Abductieve analyse kenmerken concluderen

A
  • Creatief gebruik maken bestaande theorieen om nieuwe theorie te ontwikkelen
  • Iteratieve wijze centraal (welke data past er wel bij en welke niet?)
119
Q

theoretische generaliseerbaarheid

A

kijken naar theorie en concepten kritisch kijken is het bijvoorbeeld toepasbaar op de verschillende casussen

120
Q

verschil grounded theory en discoursanalyse

A

handelingen zetten iets in werking

grounded theory laat het hierbij

121
Q

Machtanalyse

A

waardoor bepaalde woorden gebruikt

wat zetten ze in werking

122
Q

Twee manieren opvallendheid abductieve analyse

A
  • Op basis theorie: risicoclassificering als stigma ervaren in theorie –>VB; stel voor beweging die risicoouders als normaal ervaren
  • Common sense; huh hoe kan dit nou weer?
123
Q

Discours en rollen

A
  • Problemen beschreven; wie verantwoordelijkheid
  • Relaties beschreven tussen personen
  • Hoe wordt er over bepaalde dingen gesproken
124
Q

performatieve dimensie

A

taal zet iets in werking; creert een nieuwe sociale werkelijkheid

125
Q

voordeel inductie

A
  • creatieve manier op tot nieuwe theorieën te komen, hoger gewaardeerd dan bevestigen van theorieën
  • validiteit verhoogd doordat je er blanco in gaat, zonder voorafgaande gedachten
126
Q

nadeel inductie

A
  • theorie die je ontwikkeld is casus specifiek en weinig generariseerbaar
  • code swamp
127
Q

deductieve voordelen

A
  • makkelijker om richtng te geven en levert meer resultaat opde
128
Q

deductief nadelen

A
  • Bevestigd bepaalde theorieen
  • match tussen data en concepten is misschien niet helemaal
129
Q

voordelen abductieve analyse

A
  • duidelijke methodoligsche strategieen voor analyse
  • Kritische omgang theorie –> snel nieuwe ideen
130
Q

Nadelen abductieve analyse

A
  • te veel negatief bewijs; grotere patronen niet meer te zien
  • verondersteld relatief veel kennis van concepten
131
Q
A