Economisch deel Kennis blok 6 Flashcards

1
Q

Vier voorwaarden perfecte concurrentie

A
  • Homogene producten
  • Vrije toe en uittreding
  • prijsnemers bepalen de prijs
  • volkomen transparantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Drie publieke belangen zorg

A
  • Betaalbaarheid
  • Toegankelijkheid
  • Kwaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Marktfalen

A

ingrijpen van overheid bij suboptimale uitkomsten van de markt voor de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Overheidsfalen

A

Ingrijpen van markt bij suboptimale uitkomsten van de overheid voor de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Principaal agent

A

relatief goed geinformeerde partij = agent
Relatief slecht geinformeerde partij = principaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Probleem principaal agent

A

Als de belangen niet op dezelfde lijn liggen -> moral hazard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

5 voorbeelden principaal agent

A
  1. asprirant verzekerde en verzekeraar (agent; aspirant verzekerde)
  2. Verzekeraar en verzekerde (agent; verzkeraar)
  3. verzekerde en verzekeraar (agent; verzekerde)
  4. zorgaanbieder en patient (agent; zorgaanbieder)
  5. zorgverzekeraar zorgaanbieder (agent; zorgaanbieder, verzekering afhankelijk van doelmatigheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oplossen principaal agent probleem

A
  • Verklein informatie assymetrie (gegevens openbaar maken)
  • Gelijkschakelen belangen (prestatie uitkomsten)
  • Regelgeving door de overheid (institutionele remedies)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aanbodgeinduceerde vraag

A

Het verschil tussen de door artsen feitelijk voorgeschreven of verleende hoeveelheid zorg & de vanuit de patiënt gezien gewenste hoeveelheid zorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tegenkrachten aanbodgeinduceerde vraag

A
  • Ethische beroepscode
  • Doelinkomen
  • Hoger inkomen tegenover vrije tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 functies nut vraaginductie artsen

A

McGruire en Pauly; U= u (Y, V, I)

Rizzo en Zeckhauser; U= u (Y, V, I) + (Y-R)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functies over nut gaan over marginaal positief nut en marginaal neratief nut

A

Marginaal positief nut; extra voordeel door meer te doen aan vraaginductie

Marginaal negatief nut; minder voordeel door te doen aan vraaginducite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Functiebeschrijving aanbodgeinduceerde vraagverschuiving stappen

A
  1. Er komen meer artsen (aanbodlijn verschuift naar rechts)
  2. Je levert een grotere hoeveelheid tegen een lagere prijs
  3. Artsen voelen prikkel tot vraaginductie
  4. De vraag wordt naar boven verschoven
  5. Prijs komt nog hoger uit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschuiving bij marktwerking

A

Langs de vraagcurve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vraaginductie verschuiving

A

van de vraagcurve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kanttekening bij vraaginductie

A
  1. Intrinstieke vs extrinsieke motivatie
  2. Invloed persoonlijke kenmerken en context
  3. Meten van prestaties en kwaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Basishonering vormen

A
  • Fee for service
  • Bundeld payment ( een bedrag alle vormen van zorg)
  • Capitation payment ( per zorgbundel per verzekerde per periode)
  • salaris; vast pedrag per periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Praktijkvariatie

A

: Verschillen in behandelingen tussen regio’s bij dezelfde zorgvraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

arts is imperfecte agent voor de principaal, kan zowel remmend als stimulerend werken

A

Remmende effecten; meer vrijetijd, loondienst (vast inkomen)

Stimulerend effect; prikkels om meer zorg te verlenen door f2s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Rudy Douven artikel praktijk variatie

A

Bij vrij gevestigde specialisten is het risico op
aanbodgeïnduceerde vraag groter (fee-for-service) dan wanneer artsen per periode betaald krijgen
als zij in loondienst zijn van het ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

UItkomstbekostiging

A

Andere manier om zorg te bekostiging niet meer linken aan volume, maar juist aan andere effecten (goede gezondheidsuitkomsten, beter samenwerken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

4 oplossingen naast uitkomstbekostiging Rudy Douven

A
  1. Verschuiven financiele verantwoordelijkheid
  2. Uitkomstbekostiging
  3. Zorgaanbieders als groep betalen
  4. Kwaliteit meten en belonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

5 dimensies van belang bij uitkomstbekostiging

A
  1. Goede zorgkwaliteit
  2. Kostenbewuste zorgverlening
  3. Goede zorgcoördinatie
  4. Kosteneffectieve innovatie
  5. Effectieve preventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Voordelen winstuitkering

A
  • Privaat kapitaal in de zorg, betere solvabiliteit en meer vermogen ZH
  • Marktdynamiek; toetreding meer aanlokkend
  • Investeringen makkelijker van de grond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Nalden winstuitkering

A
  • Focus op winst; inkomsten omhoog, kosten omlaag

meer inkomensten
1. volume
2. tarieven
3. upcoding

Minder kosten
1. Minder kwaliteit
2. Aanbod omlaag
3. risicoselectie

  • Weglekken geld; geen herinvesteringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Upcoding

A

Ontrecht in rekening brengen duurdere zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Overheidsregulering winstuitkering

A

Honorering: Pay for Performance in plaats  fee-for-service. Voorwaarden voor betalen per uitkomst is dat er goede uitkomstmaten moeten zijn

Regelgeving: winstuitkering toestaan onder bepaalde voorwaarden en wetgeving, hierdoor rem je op het effect van snel verdienen in de zorg door private investeerders (cowboys voorkomen)

Transparantie van de zorg; hier kan winstuitkering worden toegestaan omdat er dan goed gemeten kan worden wat de kwaliteit is. Goede monitoring van de zorg is een voorwaarde
oor de toestemming van winstuitkering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Marginale opbrengst

A

Verandering van de totale opbrengst als q met een toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Marginale kosten

A

Verandering in totale kosten als q met een toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

MW > 0

A

Elke eenheid meer levert winst op, (MO > MK) dus meer produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

MW < 0

A

Elke eenheid zorgt voor kosten, MK> MO, dus minder produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Uittreding als p< AVC

A

shut down condition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Als P> AVC

A

Dan verdien je de variabele kosten terug maar je moet dan nog wel de vaste kosten ook terugverdienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Consumentensurplus

A

Het verschil tussen de betalingsbereidheid van consumenten en de prijs die tot stand komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Producentensurplus

A

Het verschil tussen de marktprijs en de prijs die ze nodig hebben om de kosten te dekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

perfecte marktwerking korte -> lange termijn stappen

A
  1. Winst lokt toetreding uit
  2. Nieuwe aanbieders treden toe, aanbodcurve naar rechts
  3. toetreding todat;
    - Prijs gezakt is tot laagste punt Gk-curve Alle aanbieders hun kapitaalgoederenvoorraad zodanig hebben gewijzigd dat de korte termijn GK-curve de lange termijn GK-curve op het laagste punt raakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

perfecte marktwerking korte -> lange termijn stappen stap 2

A

Hoeveelheid die zakt is de aanleiding tot kritisch kijken naar wat er aan kapitaalgoederenvoorraad (mensen, machines, apparatuur etc.)  hoeveelheid weer aanpassen

  1. Aanbodcurve schuift weer iets naar binnen (bijstellen op afname van Q in de eerste stap)
  2. Average total costs (van ATC1 naar ATC2) en Short turn marginal costs (van SMC1 naar SMC2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

stappen korte -> lange termijn perfecte marktwerking in het kort

A
  1. Toetreding leidt tot daling van de prijs
  2. Aanpassing van de kant van de aanbieders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Lange termijn

A

Iedereen streeft naar winst maar niemand maakt winstmeer

Perfecte marktwerking leidt tot toetreding en zorgt de toetreding ervoor dat de prijs tot stand komt die gelijk is aan de marginale kosten en gemiddelde totale kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Allocatieve efficientie

A

Er wordt in het minimum van de totale kosten curve geproduceerd (minimum van GTK)

p = GK laagst

Consumenten betalen niet meer dan het kost om te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Kostenefficientie

A

geen enkele lagere prijs mogelijk, anders aanbieders gelijk verlies gaan maken

p=MK

  • Aanbieders verdienen niet meer dan een normale winst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Pareto efficient markt

A

Als de uitkomst van een markt zo is dat er geen verbetering mogelijk is, verandering leidt anders tot achteruitgang bij een iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Je blijft als aanbieder zoeken naar kostenbesparende innovaties

A

je moet meegaan om je andere toe treder vooruit te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Stappen als er winst gemaakt wordt in perfecte markt naar lange termijng

A
  1. Er winst gemaakt lokt toetreding uit
  2. Prijs wordt lager
  3. Winst zal dalen, doordat de prijs naar de MK of de GTK zal gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe bereken je GK?

A

Gk=tk/q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

vijf oorzaken monopolies

A
  1. Exclusieve controle over belangrijke productiefactoren
  2. Schaalvoordelen te behalen (natuurlijke monopolie, nietzinvol concurreren)
  3. Patenten
  4. Netwerkeffecten; mechanisme dat op gang komt
  5. wet en regelgeving; dmv vergunningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Twee doelstellingen monopolist

A
  1. Winstmaximalisatie
  2. Outputmaximalisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Monopolist

A

Prijszetter (aanbod en prijs bepalen)

Vraagcurve is dalend

geen lineaire relatie tussen TO en Q

TO max bij prijselasticiteit van -1

TO is een parabool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

TO bij monopolist

A
  • Prijselasticititeit hoog -> prijs daalt, vraag omhoog, to neemt toe
  • Prijselasticiteit -1, to is maximaal
  • Prijselasticiteit -1/3, prijs daalt, nauwelijks meer vraag, to daalt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

verhogen Q bij monopolist 2 dingen die gebeuren

A
  1. Prijs gaat omlaag, verliest een deel. Doordat je meer verkoopt
  2. Verkoopt meer Q

Het hangt af waar je je op de vraagcurve bevindt. Hoe meer links hoe beter

Precies op de helft van de vraagcurve -> MO =O
Rechts hiervan is MO<0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Prijs bij monopolist aflezen

A

Deze lees je af aan de vraagcurve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Monopolist vraagcurve is gelijk of niet gelijk aan MO?

A

MO loopt altijd twee keer zo stijl als de vraagcurve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

2 manieren om winst monopolist te bepalen

A
  1. Grafisch aflezen
  2. Afgeleide berekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q
  1. Outputmaximalisatie
A
  • maximale output (bv; zo veel mogelijk patiënten behandelen)
  • Geen verlies maken voorwaarde (anders zou je spullen kunnen weggeven)
  • Q max ; P = GTK
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Output maximalisatie monopolist

  • Als P > GTK
A

Prijs verlagen

Vraagcurve is dalend –> dus meer afzetten

  • Nog speling zolang je boven de GTK zit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Output maximalisatie monopolist

  • Als P < GTK
A

Prijs verhogen

Gaat naar links op de vraagcurve, anders ga je verlies lijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Deadweight loss

A

Verlies aan consument en meer producentensurplus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

X-inefficiency

A

De monopolist produceert niet in het laagste punt van de GTK curve

Ze hebben geen prikkel om te doen aan kostenbesparing, omdat ze de enige aanbieder zijn

Je kijkt hier veelal individueel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Dynamische efficientie

A
  • Patenten vs geen patenten (monopolie vs prikkel voor innovatie)
  • Winst nodig om te blijven innoveren (monopolisten maken winst, maar geen prikkel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Bij monopolist Surplus

A

Consumenten surplus neemt een heel stuk af en wordt producenten surplus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

prijsdiscriminatie

A

Discrimineren of gebruik maken van de verschillen in betalingsbereidheid om consumenten over de streep te halen

  • Voor identiek product bij verschillende consumenten verschillende prijzen in rekening brengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Voorwaarden prijsdiscriminatie

A
  • Aanbieder heeft marktmacht
    Kan alleen discrimineren als prijs boven de MK is (p>MK)
  • Aanbieder heeft inzicht in de betalingsbereidheid van de klanten (prijselasticiteit)
  • Aanbieder kan producten verkopen op strikt gescheiden markten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

effecten prijsdiscriminatie

A
  • Hogere winsten aanbieders
  • Afroming consumentensurplus; aanbieder neemt een deel over. Verschil tussen betalingsbereidheid en daadwerkelijke prijs wordt kleiner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

1e graadsprijsdiscriminatie

A

Gebruik maken van de verschillen in betalingsbereidheid
- Maximale producentensurplus en afroaming consumentensurplus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

2e graadsprijsdiscriminatie

A

Gebruik maken van verschillende prijzen bij verschillende hoeveelheden

  • Consumentensurplus is nog klein
  • Lagere prijzen bij grotere hoeveelheden
    (Bulk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

3e graadsprijsdiscriminatie

A

Verschillende prijzen op gescheiden markten

  • Hogere prijzen op markt met de hoogste prijselasticiteit
  • Winst als MK = som MO
  • VB: geneesmiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Bij een monopolist is p altijd groter dan

A

P> MO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

5 vormen overheidsingrijpen bij een monopolie

A
  1. Publiek eigendom en mangement (meer ook op kosten)
  2. Overheidsregulering van private monoplies (vb; regulatie van prijzen om op de kosten te letten)
  3. Exclusieve contractering; via aanbesteding (concurrentie om de markt)
  4. Strikte handhaving medediningswet (dominante positie sterk toezicht)
  5. Laissez faire beleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Prijsregulering via maatstaf concurrentie (overheidsregulering van private monopolies)

A
  • Aanbieders financieel afrekenen op hun relatieve prestaties
  • Concurrentie door vergelijking
  • Benchmarking = alleen ‘naming & shaming’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Model voor Maatstafconcurrentie

A

DEA
Dataomhullingsanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

twee soorten DEA

A
  • Output georienteerd; wie gebruikt de minst input voor dezelfde output
  • Input georienteerd; met dezelfde input zo veel mogelijk output

Dit zijn vormen van technische efficientie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Bepalen mate inefficientie DEA

A
  1. Grenslijn vaststellen (deze zijn het meest efficient
  2. Afstand tot de grenslijn, de labda waarde (hoe dichter bij de 0 hoe inefficienter)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Labda waarde

A

oorsprong tot grens / grens tot bedrijf x

Hoe lager hoe meer inefficient

Hoe hoger hoe efficienter

Zegt iets over mate technische efficientie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Factorprijsefficientie

A

Wie heeft totaal de laagste kosten

gebruik een isokostenlijn; lijn waar je stelt dat alle kosten gelijk zijn voor iedereen

Hoe dichter bij de oorsprong hoe beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Arbeid is 2 keer duurder dan kapitaal formule isokostenlijn

A

PA= 2 x PK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Monopolistische concurrentie kenmerken

A
  1. Veel aanbieders en geen toetredingsdrempels
  2. Productdifferentatie (heterogene producten)
    Aanbieders investeren veel in merkentrouw; ons te doen geloven dat het product beter is dan de concurrent
  3. Monopolistisch deel; Winst maken tijdelijke unieke positie
  4. Concurrentie deel op lange termijn; break-even door toetreding (met immitaties product): concurentiele fase

Op den duur geen allocatieve efficientie p>MK

geen kostenefficientie; want GTK> GTK min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

oligopolie

A

Markt die gedomineerd wordt door een paar grote aanbieders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Marktuitkomsten oligopolie

A
  1. Stabiele prijzen, elkaar in de gaten houden
  2. Prijzenoorlog, kettingreactie door te lage prijs
  3. Collusie, samenwerking prijzen omhoog (samen wellicht een monopolist)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Kartel

A

Winstgevend voor alle partijen

Op lange termijn werkt het niet en niet te handhaven

Speltheorie; als enige Q omhoog en dus p omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Prikkels binnen F2S

A

Kwaliteit; wel en niet, willen de beste zijn en meeste behandelingen

Betaalbaarheid; nee, veel declaraties

toegankelijkheid; volumeprikkel dus zo veel mogelijk consulten

Preventie; nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Prikkels Salaris

A

Kwaliteit; nee, maarkt niet uit hoeveel je levert en wat je levert.

Betaalbaarheid; ja minder hoge kosten, wellicht minder efficientie

Toegankelijkheid; nee meer wachtrijeen

preventie; alle twee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Alternatieve bekostigingsvormen van lage financiële verantwoordelijkheid naar hoge

A

1 F2S
2. Shared savings, losses; Wordt achteraf gekeken naar hoe er is gepresteerd met de doelstelling

  1. Bundelbekostiging; vaste bekostiging voor een pakket zorg (niet achteraf delen in de verliezen/ besparingen)
  2. Populatiebekostiging; totale zorgvraag populatie vangen in een betaling per hoofd van bevolking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Waarom merkt de consument niks van een aanbodgeinduceerde vraag

A

Vraag naar zorg is niet elastisch door zorgverzekeringen, gaan niet minder besteden als de prijs hoger is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Als een markt pareto efficient is

A
  • Consumentensurplus maximaal
  • Winst niet meer aan de orde
  • Je kan de prijs niet naar beneden bijstellen, want dan gaat dit een groep schaden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Bij perfecte marktwerking wordt je gedreven door;prijzen

A

De kostprijs van anderen, dit is een incentive om je eigen kostprijs zo laag mogelijk te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Monopsonie

A

een vrager

Vrager is prijzetter

Risico is te lage prijzen

misbruik inkoopmacht; kan leiden tot lage kwaliteit, hoeveelheid of faillissementen

87
Q

Monopolie itt tot monopsonie

A

aanbieder is prijszetter

Gevaar; misbruik verkoopmacht

88
Q

Voordeel monopsonie

A

Kan leiden dat consumenten niet te veel betalen

89
Q

Monopsonisten in zorgverzekeringsland

A

Van oudsher veel grote verzekeraars in een regio, hebben hierdoor ook veel inkoopmacht in deze regio

Regionaal sterk geconcentreerde inkoopzijde markt gezondheidszorg bij verzekeraars

90
Q

HHI-index

A

Maat voor concentratie (hoe hoger hoe geconcentreerder de inkoopzijde, hoe sterker de onderhandelingspositie)

> 2000 is sprake van behoorlijke concentratie

0= veel marktpartijen

91
Q

HHI index formule

A

HHI = som van MA kwadraat

92
Q

2 hypothesen bij monopsonist

A
  1. Inkoopmacht verzekeraars leidt in markten met weinig geconcenteerde aanbodzijde niet tot lagere prijzen (prijzen al laag door concurrentie)
  2. Inkoopmacht verzekeraars leidt in markten met sterk geconcenteerde aanbodzijde tot lagere prijzen (verzekeraars drukken deze omlaag)
93
Q

monopsonie alleen welvaartswinst als

A

Je dit als consument in de premie terugmerkt

94
Q

Zorgverzekeraars zijn ook wel

A

Risicodragend (Zelf verliezen opvangen)

Premieconcurrentie

95
Q

Art. 13 ZVW

A

Hinderpaalcriterium

Belemmering doelmatige inkoop verzekeraars op kwaliteit

96
Q

WLZ inkoop zorgkantoor

A

Maximumtarieven voor zorgzwaartepakket

  • Een zorgkantoor koopt zorg in
97
Q

Voor WMO en JW

A

Gemeente is hier ook een monopsonist (enige vrager hierom)

  • Maken soms gebruik van hun vraagpositie
98
Q

Monopolistische concurrentie verschil met vier voorwaarden perfecte concurrentie

A
  • Volkomen transparant door marketing
  • Homogene producten proberen ze heterogene producten van te maken
  • Aanbieders zijn even geen prijsnemers maar prijszetters
99
Q

Prijsregulatie via maatstafconcurrentie vormen

A
  • Benchmarken (publiceren en beoordelen)
  • Afrekenen op relatieve prestaties
  • Concurrentie door vergelijking
100
Q

Voorwaarde 3e graads prijsdiscriminatie

A

er geen uitwisseling van de producten kan plaatsvinden tussen de markten

Anders wordt er verhandeld

101
Q

Hoe winstmaximalisatie bij 3egraads prijsdicriminatie

A
  • Je gaat proberen op markt 1 de hoeveelheid te verkopen tegen deze prijs en op markt 2 de hoeveelheid te verkopen tegen andere prijs
102
Q

Risico prijsdiscriminatie voor producent

A
  • Consument gaat zich verplaatsen naar een andere markt
  • Arbitrage; op andere markt goedkoop inkopen en verkopen
103
Q

concurrentie als voorwaarde voor monopsonist; Om ervoor te zorgen dat verzekeraars de voordelen van hun eventuele inkoopmacht aan
hun verzekerden op de zorgverzekeringsmarkt doorgeven is voldoende onderlinge
concurrentie cruciaal. Leg uit waarom.

A
  1. Kunnen lagere prijzen afdwingen bij zorgaanbieders
  2. Door concurrentie de prikkel om dit door te belasten aan premie om mee te gaan in de lagere premies die andere verzekeraars stellen
104
Q

Aanbieders financieel afrekenen op hun relatieve prestaties (bijvoorbeeld kapitaal en arbeid meten ) bezwaren

A
  • Kosten efficiëntie is niet betrouwbaar en niet reëel om een schatting te vormen voor de maatstaf; er wordt maar naar 2 factoren gekeken
  • Verschillen in zorgzwaarte: meer
  • Verschillen in kwaliteit (bijvoorbeeld altijd 1 iemand extra laten meerijden)
105
Q

Misbruik machtspositie zorgaanbieder, wat kunnen ze doen:

A
  • Onnodig hoge prijzen
  • Onvoldoende aandacht kwaliteit
  • Tegenhouden innovatieve toetreders
106
Q

Misbruik machtspositie zorginkopers:

A
  • Verschraling kwaliteit & Aanbod (te sterke focus op laagste prijs)
  • Gebrek aan bereidheid om innovatief zorgaanbod te contracteren (waarom inkopen als je toch verzekerde houdt?)
107
Q

instrumenten NZA

A
  • Specifieke verplichtingen bij AMM
  • algemene verplichtingen zv en zorgaanbieders om marktwerking te bevorderen
108
Q

NZa kijkt bij AMM eerst naar

A
  • Relevante markt (makkelijk bv huisartsenzorg)
  • Geografische markt
    > reisbereidheid en reistijd patienten
    > Lokaal, regionaal of landelijk?

Afstand bepaalt de concurrentiedruk

109
Q

Art. 6 MW

A

Kartelverbod
mededinging niet verhinderen, beperken of vervalsen

110
Q

Concentratietoezicht MW; welke soorten concentraties zijn er?

A
  • Horizontale; concurreren op dezelfde markt, vb twee ziekenhuizen
  • Verticale; concurreren niet op dezelfde markt
111
Q

Vergunningsfase ACM concentratietoezicht fusies

A
  • Groen licht
  • Oranje; maatregelen, zoals gedragsmaatregelen of structuele maatregelen
112
Q

uitzonderingen als fusie wordt geweigerd

A
  • Efficientieverweer; voordelen consument groter dan nadelen
  • Reddingsfusieverweer; als een failliet dreigt te gaan
113
Q

fases concentratievergunning

A
  • NZA; zorgspecifieke fusietoets
  • ACM vergunningsfase
    (gedragsmaatregelen of structureel)
    NZA kan kijken naar publiek belang
114
Q

Is samenwerking mogelijk binnen de MW

A

Ja, binnen kartelverbod en concentratie toezicht is genoeg ruimte. Zolang er geen nadeel ontstaat voor de consument

115
Q

Vier dingen waar de ACM rekening houdt met samenwerking

A

i. Nut & noodzaak duidelijk
ii. Voordelen goed onderbouwd
iii. Geen uitwisseling concurrentiegevoelige informatie
iv. Geen uitsluiting van andere partijen

116
Q

Balans tussen samenwerking en concurrentie wat zegt Blacker et al hierover?

A

Samenwerking; leidt tot wellicht kwaliteit betere zorg op juiste moment, maar tegen verkeerde prijs

Concurrentie; leidt over het algemeen tot lagere prijs, maar leidt tot fragmentatie en minder samenwerking

117
Q

Vier basisprincipes om te verzekeren

A
  • Onzekerheid over tijdstip
  • Onzekerheid over aard en omvang
  • Onzekerheid over kosten
  • Onzekerheid over effect; Leidt zorg tot betere gezondheid?
118
Q

Consumenten waarom verzekeren

A
  • Meer zekerheid inkomen
  • Risicoaversief
  • naarmate de potentiële schade groter is
119
Q

Hoe bieden verzekeringen zekerheid?

A

Vernietigen risico door het poolen van grote aantallen risico’s

  • Dankzij wet van grote aantallen, wordt een onzeker verlies voorspelbaar
  • Van een groot zeker verlies naar een klein zeker verlies
120
Q

Wet van de grote aantallen

A

gegeven de kans op schade van een individu het gemiddelde verlies per ind tendeert naar het populatiegemiddelde, naarmate het aantal mensen in de populatie toeneemt

121
Q

Voorwaarde wet van grote aantallen

A
  • homogene risico’s ; gelijke kansen op schade

Meer heterogene risico’s neemt het risico toe

122
Q

Private verzekeringen

A
  • Gebasseerd op kanssolidariteit;
  • Equivalentiebeginsel; premies zijn equivalent aan het risico (risicopremie + opslag)
  • Proberen risico’s zo homogeen mogelijk te houden
  • Premie gebasseerd op risico
123
Q

kanssolidariteit

A

Mensen met gelijke kans op schade zijn solidarair met elkaar; je weet nog niet wie er schade gaat oploopen

124
Q

equivalentiebeginsel

A

premies zijn equivalent aan risico! (stel voor 10% kans, betaal je voor 10%)

125
Q

sociale verzekeringen

A
  • gebasseerd op inkomenssolidariteit en risicosolidariteit
  • Heterogene risico’s poolen
  • Premies onafhankelijk van het risico
  • Premies afhankelijk van het inkomen
126
Q

inkomenssolidariteit

A

meer betalen voor minder besteedbare inkomens

127
Q

Risicosolidariteit

A

Je weet dat er verliesgevende risico’s zijn op voorhand, heterogeen

toch bundel je deze, zodat de mensen die geen aanspraak maken op schade compenseren voor degenen met schade

128
Q

Verwachte nut bepaald door 5

A
  • Mate van risicoaversie
  • Kans op schade
  • Omvang shade
  • Premieopslag
  • INkomen
129
Q

risiconeutraal

A

nutswinst gelijk aan nutsverlies

130
Q

Risico zoekend

A

Nutswinst > nutsverlies

131
Q

Nutstheorie formule voor nut van niet-verzekeren

A

E= p U (Id) + (1-p) U(I0)

verwacht nut = de kans op schade * het nutsniveau wat bij de schade hoort + (1 – de kans op schade) * het nutsniveau wat bij geen schade hoort.

132
Q

Nutsformule gaat over

A

De waardering van de kans waarop je inkomen gewoon overhoudt
en
de kans waarop je inkomen bij schade overhoudt en wel schade hebt

133
Q

Voordeel als verzekeraar een premie in rekening brenft die gelijk is aan de verwachte schade

A
  • Je weet zeker dat je niet inkomen 0 overhoudt
134
Q

De vraag naar verzekeringen neemt toe:

A

-mnaarmate de risicoaversie toeneemt
- naarmate de onzekerheid toeneemt
- naarmate de potentiële schade groter is
- naarmate de premieopslag lager is
- wanneer het inkomen lager is

135
Q

3 componenten premie

A
  • Risicopremie
  • Veiligheidsopslag en winstopslag; onvoorziene uitschieten in de verwachte kosten op te vangen, reserve)
  • kostenopslag
136
Q

Nutstheorie voorwaarden

A
  • Rationele consumenten
  • Consumenten zijn goed geinformeerd
137
Q

nadeel nutstheorie

A
  • Consumenten handelen niet rationeel
138
Q

factoren waarom consumenten niet rationeel handelen

A
  • verliesafkeer; grote kansen tot aan grote schade
  • afkeer van veranderning
  • Onzekerheidsafkeer
  • schuldafkeer
  • sociale normen
  • Weinig ifnroamtie over verzekeringen, ongelijk verdeeld
  • Health literacy laag
  • te veel polissen op de markt
139
Q

ER voordelen

A
  • meer kostenbewustheid consument; beperking moral hazard
  • meer keuzevrijheid consument; mensen willen risico wel lopen (meer risico zoekender)
140
Q

Nadeel ER

A
  • minder risicosolidariteit tussen gezonden en ongezonden
  • Denivellerend effect door minder goede keuzes lager opgeleiden
141
Q

Oplossing nadelige effecten VER

A
  • Betere voorlichting lager opgeleiden
  • Hogere risico’s meer laten betalen eigen risico, hogere korting voor hogere risico’s)
  • Afschaffen VER
142
Q

Hoe zou de verzekeraar in kwestie kunnen proberen om de mensen uit groep 2 wél een verzekering te laten kopen? (deze hebben een lager risico)

A
  • Een no claim korting invoeren
  • Premiedifferentiatie toepassen door te kijken naar zorgkosten van vorige jaren.
143
Q

Als het voor een verzekeraar niet direct duidelijk is tot welke groep een individu behoort, is het – volgens de theorie van verwachte nutsmaximalisatie - voor de mensen in groep 2 dan verstandig om een verzekering te kopen op een concurrerende
verzekeringsmarkt? Licht je antwoord toe met een berekening.

A
  • De verzekeraar rekent dan een doorsnee premie
  • groepen gelijk; 0,50 * (betalingsbereidheid groep 1 ) + (,50 * betalingsbereidheid groep 2 )
  • of betalingsbereidheid 1 + 2 /2
144
Q

Twee methoden voor risicopremie berkenen obv risicofactoren

A

Simpele model
Structuur aanbrengen

145
Q

Simpele model

A

Combineren van risicofactoren door een kruistabel
- Je deelt mensen in in een cel en bepaalt de gemiddelde kosten per cel

146
Q

simpele methode nadeel en voordeel

A
  • Bij veel risicofactoren en risicoklassen, combinaties te groot onhanteerbaar
  • Aantal mensen per cel wordt heel klein bij veel risicogroepen  vertekenen van gemiddelde kosten
  • Cellen die geen mensen bevatten; geen betrouwbare inschatting verwachte kosten
    Vb; voor 2 kosten gemiddelde kosten, slecht
    Wet van de grote getallen werkt niet meer

+ werkt wel heel intuïtief

147
Q

Structuur methode

A

Je werkt met een regressie coefficient en een dummie variabele
- B1L1, voeldoet hij wordt de regressie coefficient vermenigvuldigd met de dummy van 1

148
Q

Voordeel en nadeel structuur aanbrengen

A
  • Kan een groot aantal variabelen toevoegen, verschillende risicoklassen maken met dummy variabelen
  • werkt niet intuitief
149
Q

Equivalentiebeginsel

A

Verzekeraar stelt de premie zo goed mogelijk af aan de kansen op zorguitgaven en zijn inkomsten

150
Q

Waar streeft een niet gereguleerde markt naar,verzekeringen

A
  • Equivalentie
  • Concurrentie dwingt verzekeraars afstemmen van kosten en premie
151
Q

Gevolgen equivalantiebeginsel 2

A
  • Mensen zonder een chronische aandoening weinig premie; met aandoening (kunnen zich niet verzekeren door te hoge kosten)
  • Doet aan risicoselectie door mensen te bundelen in een klasse
152
Q

Equivalentiebeginsel zorgt voor 3 dingen

A
  • Risicoselectie
  • Premiedifferentatie
  • Productdifferentatie
153
Q

Premiedifferentatie

A

premie aanpassen aan risico

154
Q

Productdifferentatatie

A

Polissen aanpakken of meerdere verzekeringsproducten

 aantrekkelijke premie voor mensen met hoog risico
 aantrekkelijke premie voor mensen met een laag risico

155
Q

Risicoselectie

A

Verzekeraars gaan mensen afwijzen en toelaten bij een bepaalde premie
Verwachte schade > premie

Hier wordt het risico aangepast aan de premie

156
Q

Premiedifferentatie factoren

A
  • De mate van variatie in verwachte schade; veel verschillen tussen verwachte schade in groepen
  • De mate van marktverzadiging (verzekeringsdichtheid); concurrentie heviger voor premiedifferentie, andere verzekeraars ook mee
  • Zelfregulering binnen de branche; aantal premierisicogroepen te beperken, anders overzicht in welke risicogroep mensen vallen kwijt
  • Maatschappelijke druk en overheidsregulering; sommige branches onwenselijk premie differentiëren naar risico (wellicht te beperken of verbieden  gezondheidszorg)
157
Q

Risicoselectie prikkels en voorwaarden

A

Mensen met een hoog risico hebben neiging meer verzekeringsproducten te kopen

  • Er is keuze in verzekeringsdekking
  • De verzekerde beschikt over meer informatie dan premiestructuur/acceptatiebeleid tot uiting is gebracht.
158
Q

Risicoaverse mensen en een actuarieel eerlijke premie

A

Zullen altijd verzekeren

159
Q

Antiselectie

A

premie voor iedereen gelijk is in deze populatie, hebben de hogere risico mensen meer neiging om meer verzekeringsdekking te kopen dan de lagere risico mensen

160
Q

effecten antiselectie negatief

A
  • Onderverzekering lage risico’s willen wel verzekeren maar premie is veel te hoog.
    Ontoegankelijke dure zorg
    Welvaartsverlies
  • Opwaartse premiespiraal
    Verzekeraar blijft zitten met hoge risico’s
    Instabiele markten
    Onbetaalbare premies
161
Q

Waarom zijn premierisicogroepen in praktijk vaak heterogeen

A

Door antiselectie, mensen met lage risicos willen niet verzekeren tegen te hoge premie blijven zitten met hogere risico’s

162
Q

Groepen bij equivalentiebeginsel

A

Equivalentie  homogene premie-risicogroepen  tendeert naar premiedifferentiatie, risicoselectie

163
Q

Groepen bij risicosolidariteit

A

heterogene premie-risicogroepen

164
Q

(On)verzekerbaar risico

A

Een risico is subjectief (niet) verzekerbaar indien een verzekeraar het hem ter verzekering aangeboden risico (niet) accepteert. Indien een bepaald risico voor alle relevante verzekeraars subjectief (on)verzekerbaar
is, is het betreffende risico objectief (on)verzekerbaar.

vb; moral hazard: hoe meer morel risico, hoe minder dat risico verzekerd is

165
Q

Risico verzekerbaar als:

A

De gebeurtenis een meer stochastisch (naar mate het minder goed voorspelbaar is) karakter heeft

De grootst mogelijke schade kleiner is

De gemiddelde schade per gebeurtenis kleiner is

De frequentie van de gebeurtenis hoger is

Moral hazard minder optreedt

De verzekeringsdekking beperkter is

166
Q

Informele zienswijze ACM

A

ACM advies vragen over een vorm van samenwerking tussen zorgaanbieders

167
Q

Studie Varkevisser en Van der Schors

A

Na boete ACM huisartsenzorg, gaat meer naar informele advisering

Formele drempel is weg

168
Q

Nadelen te veel riscofactoren in een model

A
  • Zorgverzekeraar moet heel veel kosten maken om alles te verwerken voor een premie
  • Informatiegebrek verzekeraar
169
Q

Kanssolidariteit

A

solidariteit die optreden tussen mensen met een gelijke kans op schade

Je kan vooraf niet zeggen welke persoon zal bijdragen en welke persoon zal ontvangen

170
Q

subsidierende solidariteit

A

van te voren weet je dat kruissubsisides optreden en binnen welke groepen

171
Q

risicosolidariteit

A

de kruissubsidies tussen mensen met een lage kans op schade en mensen met een hoge kans op schade

Gaat om heterogene risico’s

Je weet vooraf dat er groepen zijn die meer kosten maken dan anderen

172
Q

Inkomenssolidariteit

A

kruissubsidies van mensen met een hoog inkomen naar een laag inkomen

173
Q

in het kort risicosolidariteit

A
  • poolen kosten van de heterogene groepen
  • Kruissubsidies tussen lage en hoge risico’s
174
Q

Waarom gunstig risicosolidariteit te bereiken en kanssolidariteit?

A
  • Onbetaalbaarheid voor sommigen; premie afstellen op verwachte schade voor hoge risico’s heel groot
  • Lage risico’s zullen zich soms ook niet gaan verzekeren door antiselectie
175
Q

Onreguleerde markt leidt tot premiedifferentiatie en risicoselectie staat op gespannen voet met

A
  • Toegankelijkheid
  • Betaalbaarheid
176
Q

Soorten subsidies

A

i. Premieafhankelijke subsidies
ii. Kostenafhankelijke subsidies
iii. Risicoafhankelijke subsidies

177
Q

Soorten regulering voor risicosolidariteit

A

iv. Verbod op premiedifferentiatie
v. Standaard verzekeringsdekking
vi. Verzekeringsplicht
vii. Acceptatieplicht

178
Q

Hoe kan de overheid risicosolidariteit organiseren

A
  • Subsidies
  • Regulering
  • Combinatie regulering en subsidies
179
Q

Premieafhankelijke subsidies 3 soorten (niet heel belangrijk)

A
  • Premie-afhankelijke belastingkorting (zorgkosten deels aftrekbaar)
  • Premie-afhankelijke zorgtoeslag
  • Premie-afhankelijke werkgeversbijdrage

vb; geef mensen een subsidie gelijk aan het verschil tussen hun premie en de laagste premie in de markt

180
Q

Nadeel premieafhankelijke subsidie

A

Nadeel; je hebt geen prikkel om de laagste premie te zoeken, krijgt immers subsidie

oplossing:

181
Q

3 soorten kostenafhankelijke subsidies

A

Deze gaan naar de verzekeraar rechtstreeks

  • Proportionele risicodeling:
  • Hoge Kosten Verevening:
  • Hoge Risico Verevening:

geef verzekeraars een subsidie gelijk aan de kosten voor een verzekerde min de gemiddelde kosten van verzekerden in de gehele markt

Brengen de premie omlaag –> risicosolidariteit

182
Q
  • Proportionele risicodeling:
A

ex-post kostencompensatie voor verzekeraars gelijk aan X% van de werkelijke kosten, uiterste geval 100%

183
Q
  • Hoge Kosten Verevening
A

ex-post kostencompensatie voor verzekeraars gelijk aan (X% van) de werkelijke kosten per verzekerde boven een bepaalde drempel

dus alleen voor hoge kosten

184
Q
  • Hoge Risico Verevening:
A

ex-post kostencompensatie voor verzekeraars gelijk aan (X% van) de werkelijke kosten per verzekerde (boven een bepaalde drempel) voor een VOORAF aangewezen groep verzekerden.

185
Q

Nadeel kostenafhankelijke subsidies

A

Prikkel om de kosten te beheersen is weg; je krijgt deze toch terug

186
Q

Risico afhankelijke subsidies 2 soorten

A
  • Risicoafhankelijke voucher: subsidie aan de consument afhankelijk van bepaalde risicokenmerken van die consument
  • Risicoverevening: subsidie aan de verzekeraar per verzekerde afhankelijk van bepaalde risicokenmerken van die verzekerde

geef verzekerden of verzekeraars een subsidie gelijk aan de verwachte kosten voor een verzekerde min de gemiddelde verwachte kosten van alle verzekerden in de relevante populatie

187
Q

Nadeel en voordeel risicoafhankelijke subsidies

A
  • Veel werk om risico in te schatten

voordeel:
- Zorgkosten blijven beheersen voor zorgverzekeraar
- consument op zoek blijft naar de laagste premie

188
Q

Premiedifferentatie verbieden; hoe kan je dit organiseren voorbeelden

A
  • premiebandbreedte
  • Max premie
  • Doorsnee premie per polis; premie gelijk voor dezelfde zorgverzekering
  • Verbod gebruik bepaalde risicofactoren
  • Onzegbaarheid verzekering
189
Q

Nadeel premiedifferentatie

A
190
Q

Risicoselectie tegen gaan

A

Verzekeringsplicht en acceptatieplicht

191
Q

Risicoselectie

A

Acties van consumenten en verzekeraars om risicoheterogeniteit die niet in de premie tot uitdrukking is gebracht, uit te buiten en het samenvoegen van heterogene risico’s in één pool te voorkomen

192
Q

Risicoselectie 5 hoofdvormen

A

Door verzekerden (anti-selectie)
- Keuze wel/ geen verzekering
- Via keuze omvang/kwaliteit verzekeringssdekking; eigen risico hoogte lage risico;s bv

Door verzekeraars:
- Via acceptatiebeleid; lage risico’s aantrekken
- Via productdifferentatie; polis aantrekkelijk lage risico’s
- Via andere wegen (marketing etc)

193
Q

Risicoselectie tegengaan door

A
  • Standaard dekking
  • Verzekeringsplicht
  • acceptatieplicht
194
Q

Risicoselectie vorm: Keuze wel/ geen verzekering neveneffecten doelmatigheid

A
  • Financiële onzekerheid voor onverzekerden
  • Ontoegankelijke dure zorg voor onverzekerden
  • Instabiele verzekeringsmarkt
  • Beoogde solidariteit niet bereikt
195
Q

Risicoselectie vorm: keuze omvang/kwaliteit verzekeringssdekking; eigen risico hoogte lage risico;s bv neveneffecten

A
  • Premie geen zuivere afspielgeing van prijs/dekking/kwaliteit–> belemmering voor keuze en concurrentie obv kwaliteit
  • Beoogde solidariteit niet bereikt
196
Q

Risicoselectie vorm: via acceptatiebeleid neveneffecten

A
  • Ontoegankelijke zorgverzekering
  • Ontoegankelijke dure zorg onverzekerden
  • beoogde solidariteit niet bereikt
197
Q

Risicoselectie vorm: via andere wegen neveneffecten

A
  • Verspilling middelen
  • Beoogde solidariteit niet volledig bereitk
198
Q

Risicoselectie vorm: via productdifferentatie neveneffecten

A
  • Zorgverzekeraar speelt niet in op de wensen van voorspelbaar verliesgevende groepen
  • Ontmoediging hoge risicos te investeren
  • Solidariteit niet bereikt
199
Q

Risicoselectie vorm: keuze omvang/kwaliteit verzekeringssdekking; eigen risico hoogte lage risico;s uitleg

A

Risico’s in verschillende groepen terecht komen door bijvoorbeeld HVER.

Verschil dat ontstaat in premie is afspiegeling van de risicoselectie

200
Q

Belangrijkste bij subsidies en premieregulering

A

Zowel in een systeem met als in een systeem zonder premieregulering is een systeem van risicoafhankelijke subsidies dus cruciaal!

Bovendien; risicoafhankelijke subsidies maken premieregulering minder noodzakelijk

201
Q

Modaliteiten risicoafhankelijke subsidies

A
  • Vouchermodel
  • Externe risicoverevening
  • Interne risicoverevening
202
Q

Modaliteit A; Vouchermodel

A

Voucher om premie te betalen voor de consument.
- Voucher voor hoge risico’s
Opties
1. Iedere consument een bijdrage subsidiefonds; risicosolidariteit
2. Inkomensafhankelijk

Subsidie rechtstreeks naar consument

203
Q

Na en voordelen vouchermodel

A

Voordeel;
- Kan je hier het ook aan mensen met een laag inkomen geven

Nadeel
- Zelf informatie geven om subsidie te krijgen; bij andere gaat het tussen informatie tussen verzekeraar en subsidiefonds  transactie kosten hoger

  • Grote geldstroom subsidiefonds en consument
204
Q

Modaliteit B; externe risicoverevening

A

Subsidie gaat naar verzekeraar

Consument betaalt bijdrage aan subsidiefonds

Extern; omdat de subsidie betaalt wordt aan de verzekeraar, maar gevuld wordt door de consument

  • P- S
205
Q

Voor en nadelen externe risicoverevening

A

Voordeel;
- Heeft de laagste premie (uit de modellen), vergroot de premiegevoeligheid

  • verkleining kans op wanbetaling

Nadeel;
- Grote geldstroom verzekeraar en subsidiefonds

206
Q

Modaliteit C; Interne risicoverevening

A

Bijdrage subsidiefonds van consument aan verzekeraar
- Bijdrage geleverd door verzekerarar; moeten hogere premie vragen met bijdrage vergoeding

Drie dingen betalen consument
- Premie
- Premie - subsidie
- Bijdrage

207
Q

Voor en nadelen interne risicoverevening

A

Voordeel
- kleine geldstroom (door bijdrage en afdrage)

Nadeel
- lastig om bijdragen aan subsidiefonds inkomensafhankelijk te maken

208
Q

Werkelijkheid ZVW risicoverevening bijdrage subsidiefonds via

A
  • IAB werkgevers
  • Bijdrage overheid
209
Q

Risicoverevening biijdragen

A

Voor hoge risico krijgen verzekeraars een bijdrage

Voor lage risico’s leveren ze een bijdrage

210
Q

Criteria voor juiste risicofactoren

A
  • Juiste prikkels
  • Juiste verevening
  • Uitvoerbaarheid
211
Q

Juiste prikkels risicofactoren bij risicoverevening!

A

Doel risicoverevening; voorspelbare winsten en verliezen beperken
* Vermindering prikkels tot risicoselectie
* Behoud prikkel tot doelmatigheid

212
Q

Juiste verevening risicofactoren risicoverevning

A

Validiteit

Is compensatie voor een risicofactoren gewenst; vanuit oogpunt solidariteit?

213
Q

Uitvoerbaarheid risicofactoren risicoverevning

A
  • Gegevens beschikbaar
  • Voldoende draagvlak (bv huisartsen die data moeten aanleveren voor risicofactoren)
214
Q

Andere toepassingen risicocorrectie !!!

A

Risicocorrectie; hoeveel geld heb ik nodig bij deze risicokenmerken?

  • Budget voor zorgaanbieders; hoe ziet je patientenpopulatie eruit?
  • Zorgbudget voor gemeenten; hoe ziet je populatie eruit binnen de WMO, gezondheidskenmerken.
  • Uitkomst/effectmeting; kenmerken tussen interventie en controlegroep kunnen inzien en wellicht risicocorrectie toepassen
  • Uitkomstbekostiging; meten gezondheidsuitkomsten rekening houden met kenmerken