Blok 8 - Week 5 t/m 8 Flashcards

1
Q

Organisaties hebben verschillende verhoudingen

A
  • Concurrerend; thuiszorgorganisaties
  • Hiërarchisch; Overheid
  • Netwerk; afhankelijk van elkaar maar niemand zeggenschap heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Netwerk

A

Afhankelijk van elkaar maar niemand heeft zeggenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken van een netwerk

A
  • Meerdere actoren en partijen
  • Afhankelijk om een doel te bereiken
  • Geen van de actoren is dominant
  • Besluitvorming een onderhandelingsproces omdat ze elkaar nodig hebben
  • Continuiteit heeft patronen veroorzaakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fabricotti intregratiemodel onderdelen

A
  • Sociale integratie
  • Structurele integratie
  • Culturele integratien

Doel
- Integratie van belangen en middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Structurele integratie

A

Afstemming tussen taken (taakverdeling, coördinatiemechanismen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Culturele integratie

A

waarden, normen, werk- en benaderingswijzen en symbolen van actoren komen respectievelijk overeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sociale integratie

A

Geinvesteerd in verhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Processen integratie doelen macht en middelen

A

Doelen, belangen, middelen en macht moeten enigszins overeen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uitdagingen sociale integratie in een wijkteam

A
  • variatie in de wijk
  • veel verloop wijkteams leden
  • netwerk hangt aan teamleden; hoe langer hoe breder het netwerk
  • Veel partijen ervaren onvoldoende op de hoogte taken
  • Gebrek aan onderling respect en vertrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Culturele integratie wijkteam problemen

A
  • Tegengestelde waarden en normen wat goede hulpverlening is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Integratie belangen macht middelen discussie wijkteam

A
  • Domeinen afkaderen
  • Wijkteam alleen voor multiproblematiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Domein

A

Het gebied waar een actor (vindt dat hij) zeggenschap over heeft en waar hij zich verantwoordelijk voor voelt en/of is.

diepte; mate waarin meerdere zeggenschap hebben of niet

breedte; omvang domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Omvang domein typeren

A
  • Type clienten (vb aandoeningen)
  • Lateraliteit; welke aspecten van de clienten vind je tot domein behoren (alleen schulden of?)
  • Longitudialiteit; voor welke fase ben jij verantwoordelijk en wanneer aan zet
  • Diensten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschil tussen zelfredzaamheid als definitie bij clienten en beleidsadviseurs

A

zit vooral in sociale netwerk; actief betrekken voor professionals en client wil dit loslaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

AMO model; gedragsverandering inzette

A
  • Abilities (vaardigheden)
  • Motivatie
  • Oppertunity (kansen); welke randvoorwaarden nog creeren (sociaal netwerk, geld,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gedragsverandering moeilijk in te zetten door?

A

Moeilijkheden op verschillende terreinen van AMO model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Problemen Vaardigheden

A
  • Stress veroorzaakt minder IQ
  • Weinig zelfinzicht en vertrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Problemen motivatie

A
  • Verwachting dat ze de doelen niet kunnen bereiken (ervaring verleden of opvattingen wereld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Problemen kansen amo model

A
  • Complexiteit procedures
  • Regeldruk; multiproblematiek
  • Klein sociaal netwerk
  • Weinig participatie
  • Geen geld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Nieuw concept zelfredzaamheid

A

Persoonlijke controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

oorzaken niet waarmaken integraliteit bij decentralisatie

A
  • Netwerk niet integraal
  • client problemen niet integraal bespreekbaar
  • weinig preventief werken
  • deels maatwerk deels standaard oplossingen
  • weinig tijd voor kleine problemen
  • kostenbesparing betwijfeld
  • zelfredzaamheid niet structureel verbeterd; alleen problemen opgepakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

oplossingen meer integrale aanpak decentralisatie

A
  • Vroegsignalering; preventie
  • Oplossen urgentie problematiek en stress verminderen (vertouwen, geen eigen regie stress situatie)
  • Integrale analyse (aandacht voor client rondom)
  • Versterking zelfredzaamheid (coaching en zingeving, inzet AOM model)
  • Integrale levering; sociale en culturele integratie, langere verantwoordelijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Verschil populatie en persoonsgerichte benadering en ziektegericht?

A
  • Verder kijken dan personen, signaleren in omgeving en context en behoeften

Steeds meer mensen met multiproblematiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verticale integratie en fragmentatie

A

samenwerking eerste tweede en derdelijnszorg bij behandelen ziekte client.

Verschillende expertises samenwerken en vermindert fragmentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Horizontale integratie en fragmentatie

A

verschillende zorgdomeinen (wonen, welzijn werk) betrekken

Samenwerking verschillende domeinen kan meer problemen tegelijk aanpakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

systeem integratie

A

duidelijke persoons en populatiegerichte benadering op gezondheid om efficiente en kwaliteit te verbeteren

  • Holistisch
  • Ontbreekt volgens valentijn in alle integrale zorg
  • Beleid en financiering

VB; huisarts die voor alle handelingen apart betaald krijgt, geen integrale handelingen uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Organisatorische integratie

A
  • Mate waarin diensten tussen organisaties tussen elkaar aansluiten
  • Dezelfde zorgvragen combineren in neen netwerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Drie vormen organisatorische integratie

A
  • Hierarische overheidsstructuren; hoge comitment tussen organisaties
  • Marktgerichte overheidsstructuren; flexibel
  • Netwerkachtige bestuursmechanismen; vrijwillige samenwerking door belangen, relaties en minder geleid door gezag
    Flexibel en commitment naar elkaar

Dit wil je bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Professionele integratie

A

Interprofessionele samenwerkingen; gedeelde competenties, rollen en verantwoordelijkheden

  • Doel een continuum aan zorg leveren
    -samenwerking tussen organisaties en professionals
  • professional minder autonomie; rollen dalen hierdoor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Belangrijk punt professionele integratie

A
  • rollen vervagen –> minder autonomie professionals
  • Verschillende paradigma’s en gedeelde taal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Klinische integratie

A

de coördinatie van persoonsgerichte zorg in een individueel proces over
tijd, plaats en discipline heen. De juiste zorg op de juiste plek en tijd.

  • Patient en arts hebben gedeelde verantwoordelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Functionele integratie

A

Financiering, informatie en management modaliteiten–> moeten het systeem vormen tezamen

  • Praktische wijze
  • Communicatie
  • Afspraken over taken etc

Vb; koffie automaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Normatieve integratie

A
  • ontwikkeling
  • onderhoud van een algemeen referentiekader / beleidsparadigma

tussen organisaties, professionele groepen en individuen.

  • gedeelde visie en doelen
  • ## cultuur creeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Organisationele samenwerking verhouding tot een markt, hiërarchie of netwerk.

A

Je wilt zo min mogelijk gestuurd worden door macht of hierarchie
- Anders conflict door machtuitoefening

  • Shared discion making
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

waarom professionele integratie complex?

A
  • verschillende paradigma’s en niet dezelfde taal; hierdoor kan je geen rechtlijnigheid treffen in verantwoordelijkheden en rollen
  • Machtsrelaties; professional andere rol en minder autonomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Roets et al

A
  • Kritiek op top down benadering; doorverwijzingen
  • te veel gestandaardiseerd
  • Niet kunnen leven integrale zorg
  • Niet kunnen inspeln behoeften client
  • meer discretionaire vrijheid om in te spelen op behoefte client
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Professionals /actoren bij integrale zorg

A
  • casemanger
  • Huisarts
  • wijkteam
  • Wijkverpleegkundige
  • POH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wijkteam

A

Vormen schakel tussen het medische en sociale domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

zwakke punten integraal werken

A
  • Financiering
  • in een ander domein meer winstgevend daardoor niet op inzetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

sterkte punten wijkteams

A
  • domeinoverstijgend
  • veel samenwerkingspartners
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

kansen wijkteams

A

-Proactief zoeken contact
- Werk fysiek dichtbij elkaar
- duidelijke regie verdeling
- kennis delen met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

macro niveau integratie belemmerd

A
  • Beleid en wetgeving en fianciering

vooral financiering, f2s, geen samenwerking en investering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

meso niveau integratie belemmerd

A

wachtlijsten tussen organisaties, alleen zware vraagstukken bij wijkteams

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Gebrek normatieve integratie wijkteams en integraal werken

A
  • Er is verschil in paradigma tussen professionals en andere waarden en methoden

Moeten elkaars visies meer kennen en werkwijzen

Hebben nu geen algemeen referentiekader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Gebrek functionele integratie wijkteams en integraal werken

A

mechanisme financiering werkt niet

Duidelijke coordinatie mist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Toegevoegde waarde teams op macro niveau

A
  • zorg is complex en vereist teamwerk (west en Markiewicz)
  • Teamwerk leidt tot betere uitkomsten
  • teamwerk noodzakelijk om zorg te leveren; verschillende taken en specialisaties (Mintzberg)
  • Leertheorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Toegevoegde waarde teams op individueel niveau

A
  • Minder stress
  • Tevredenheid patient en zorgverlener
  • hogere mate welzijn

Te maken met groepsverband; je staat er niet alleen voo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Toegevoegde waarde teams op teamniveau

A
  • Leren van elkaar
  • Algemeen minder fouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Toegevoegde waarde teams op organisatieniveau

A
  • Betere patienttevredenheid
  • betere kwaliteit en veiligheid
  • efficient gebruik resources
  • innovatie
  • Minder ziekteverzuim
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Romance of teams

A

Een groep aanduiden als teams zonder kenmerken of structuur van een teams
OVertuiging dat dit leidt tot betere uitkomsten

  • Dit wordt dan geromantiseerd en leidt niet tot goede uitkomsten
  • verwarring met effectieve teams
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Kenmerken real team Hackman et al

A
  1. Duidelijke team grenzen (consensus wie wel en niet behoort tot team)
  2. Bepaalde mate van stabiliteit in samenstelling team,
  3. Onderlinge afhankelijkheid; elkaar nodig hebben om doelen te bereiken, taken uit te voeren etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Kenmerken real team Lyubovnikova & West:

A
  1. Onderlinge structurele afhankelijkheid
  2. Gezamenlijke doelen; nodig om te snappen dat je afhankelijk bent
  3. Team reflexiviteit; als team bewust waar je staat
    - reflexteren op teamdoelen
    - wat willen we bereiken
53
Q

Pseudo team

A

Teams die niet effectief zijn doordat ze niet voldoen aan alle kenmerken van een real team

54
Q

Kritiek op real teams

A
  • Moeten ze per se stabiel zijn
  • Moeten alle teams real zijn of flexibeler
  • wil je monodisciplinaire teams afhankelijk van elkaar maken?
55
Q

Verschillende teams

A
  • Multidisciplinair team
  • Interdisciplinair team
  • Transdisciplinair team
56
Q
  • Multidisciplinair team
A
  • Groep uit verschillende professionals
  • Allemaal eigen rollen
  • Eigen visie
  • Eigen domein
57
Q
  • Interdisciplinair team
A
  • Grote mate samenwerking
  • Kijken vanuit invalshoeken andere domeinen
  • gemeenschappelijke doelen
  • kennis uit eigen professie
58
Q
  • Transdisciplinair team
A
  • Groepen proberen kennis uit te wisselen; grenzen domeinen vervagen
  • ideaalbeeld gemeenschappelijke visie
  • Consensus
59
Q

Teaming

A

Kritiek op teams

  • Veel dynamischer
  • niet al het werk in stabiele teams
  • samenwerking tussen verschillende professies
60
Q

drie kenmerken verschillen teams en teaming - stabiliteit

A
  • Stabiliteit; s
    stabiel (iedereen hetzelfde en kent elkaar sterke en zwakke punten)

vs

instabiel (per taak gekeken welke disciplines nodig zijn om doelen te halen)

61
Q

drie kenmerken verschillen teams en teaming - gebruik teams

A
  • Statisch proces waar al gewerkt wordt met teams
  • Dynamisch; kijken per taak wie er nodig is en uit welke professie
62
Q

drie kenmerken verschillen teams en teaming - uitvoering taken

A
  • Structuur taken uitvoeren
  • uitvoeren en leren hoe het moet tegelijkertijd
63
Q

Wanneer teaming effectief

A
  • Bij veel complexiteit en onzekerheid ( meerdere disciplines en geen structuur)
  • Onverwachte situaties (verandering samenstelling team)
  • Meerdere disciplines samenwerken
  • Standaardisatie niet mogelijk
64
Q

Multiteam system

A
  • Vaak is men onderdeel van meerdere teams
  • Deze moet je verbinden
  • meerdere teams die tegelijk aan een doel werken; afhankelijkheid
  • teams van teams
65
Q

ITEM model; Smith-Carrier & Neysmit. (2014).

A
  • Wanneer zijn teams effectief?
  • IPO
66
Q

Input ITEM model

A

Bepaalde kenmerken van een team;

Organisatie context

Team bestand

Taaktype

67
Q

Input ITEM model - Bepaalde kenmerken team

A
  • Autonomie
  • Afhankelijkheid
  • Stabiliteit
  • rollen en taakverdeling
68
Q

Input ITEM model - organisatie context

A
  • Doelen
  • Structuur
  • Faciliteiten
  • IM systeem
69
Q

Input ITEM model - taaktype

A
  • Management
  • Zorg leveren
  • Projecten
70
Q

Input ITEM model - team bestand

A
  • Grootte team
  • Verloop
  • Stabiliteit
  • disciplines
71
Q

Proces ITEM

A

Teamprocessen

Teamprocessen pyscho- sociaal

72
Q

Proces ITEM model - Teamprocessen

A
  • communicatie
  • samenwerken
  • coordinatie
  • beslissingen maken
  • deelnemen
  • conflict
73
Q

Proces ITEM model - Teamprocessen pycho sociaal

A
  • Cohesie
  • normen
  • probleemoplossend vermogen

Voelen we ons een team, zitten we op een lijn en dezelfde taal?

74
Q

Output ITEM

A

Objectieve effectiviteit;
- Patienttevredenheid
- Kwaliteit zorg
- Kosteneffectiviteit

Subjectieve effectiviteit
- welzijn
- wil om verder samen te werken

75
Q

West & Markiewicz. (2016). Effective team working in health care. 5 domeinen voor effectief teamwerk

A

Artikel over waarom je in een team moet werken; vanwege complexiteit en lager stressniveau door buffer en sociale steun

-Taken en doelstellingen
- Rollen en interacties teamleden
- Kwaliteitsverbetering en innovatie
- Leiderschap
- Reactiviteit

76
Q

Bleakley will to…

A

Will to stabiliy; oude denken
- Complexiteit en onzekerheid vermeiden door protocollen en structuur

will to adaptability; handiger vanwege de flexibiliteit
- Complexiteit en onzekerheid vanwege interprofessioneel handelen

77
Q

effectief team 4 theorieen

A
  • Real team Hackman
  • West en markiewicz; effectief team 5 domeinen
  • ITEM model Smith-Carrier & Neysmit. (2014).
  • Smitch carrier 2015
78
Q

Smith carrier effectief team 2014

A
  • gedeelde visie
  • overeenkomstige doelen
  • respect en vertrouwen
  • blijvende communicatie
  • effectief leiderschap
  • mechanismen voor conflicten
79
Q

Verschil kenmerken real team Hackman en Lyubovnikova en west

A

Hackman vooral op
- team input kenmerken
- teamniveau; wanneer ben je een team
-
Lyubovnikova en west
- Individueel niveau; wanneer ben je teamlid
- Teamproces

80
Q

Zelfsturende teams cruciale elementen definitie

A
  • Autoriteit gedecentraliseerd door de organisatie heen
  • Geen enkele persoon macht over iemand anders
81
Q

Kenmerken zelfsturing

A
  • Gedeelde verantwoordelijkheid totale proces zorg en dienstverlening (complete taak van zorg en activiteiten)
  • Verantwoordelijk voor operationeel en managementtaken ( managen zichzelf integratie)
82
Q

Teamkenmerken zelfsturing

A
  • Vaste teamleden
  • Beperkt qua groote
  • Duidelijke doelen, gezamelijk alleen te bereiken
  • gedeelde verantwoordelijkheid
83
Q

Randvoorwaarden zelfsturende teams effectief zijn

A
  • Beschikken over relevante informatie en resources; mensen moeten vaardigheden hebben managen vb
  • beslisruimte; men moet autoriteit hebben om zelf te beslissen in het proces (oplossend vermogen en proces optimalisatie)
84
Q

mechanismen bij kiezen voor zelfsturende teams

A
  • Institutioneel; past bij de waarden van gezondheidszorg om meer beslisruimte te geven binnen leidinggeven
  • competitief; leiden tot betere uitkomsten en efficiëntie, flexibeler
  • Organisatie; mechanisme besluitvormers en mate vrijheid (verleden, structuur en cultuur)
85
Q

Padafhankelijkheid slagen zelfsturende teams, redenen

A
  • waren gewend aan hierarchische structuur
  • Mensen hadden nog niet de kennis
  • Intereseerden zich meer in zorg verlenen dan managementtaken

Moet bij de organisatie fit passen

86
Q

ITEM model zelfsturende teams - input

A
  • Teamcompositie; stabiel en gelijkwaardig
  • Taken; relatie onderhouden, zorgverlener, managementtaken
  • Taak kenmerken; client centraal, autonoom
  • organisatiecontext; visie, waarden, structuur/faciliteit, draagvlak
87
Q

ITEM model zelfsturende teams - efficientie

A
  • Welzijn
  • kwaliteit
  • tevredenheid
  • kosten lager
88
Q

organisatie fit Padafhankelijkheid factoren

A
  • Randvoorwaarden (relevante informatie en vaardigheden / beslisruimte autonomie)
  • Intrinsieke motivatie en behoeften medewerkers

-organisatiecultuur

89
Q

padafhankelijkheid

A

proces waarbij gebeurtenissen of keuzes uit het verleden een rol spelen in verdere ontwikkelinge

90
Q

Padafhankelijkheid zelfsturende teams; organisatie context ITEM

A
  • Gaat erover of je het paradigma van de medewerkers moet veranderen of niet; anders werkstijl switch

Werkcultuur van autonomie en vertrouwen sluiten dan niet aan bij hierarchien en specifieke taken

91
Q

Meso: welke organisatorische randvoorwaarden ontbreken er om zelfsturende teams te laten slagen?

A
  1. goede taakverdeling
  2. iemand autonomie nemen
  3. vertrouwen collega’s
  4. organisatie visie
  5. teams niet te groot

Input; team compositie, taken en taakkenmerken

92
Q

Micro; randvoorwaarde professional zelfsturend team

A

Professional moet zich actief inzetten voor autonomie

93
Q

Professionals kenmerken

A
  • Autonomie
  • zelfregulering
  • Domein; gebied waarover een professional autonomie heeft
  • deskundige; specifieke kennis
94
Q

beroepen continuum

A
  • taak; bepaald door organisatie
  • functie; combinatie van taken kan per organisatie verschillen maar voorspelbaar
  • beroep; vastgelegde taken onafhankelijk van organisatie (timmerman); alleen wat over kwaliteit te zeggen
  • professie; organisatie niks te zeggen over uitvoering werk
95
Q

Abott professionals definitie:
“Professions were organised bodies of experts who applied esoteric knowledge to particular cases. They have elaborate systems of instruction and training, together with entry by examination and other formal prerequisites. They normally possessed and enforced a code of ethics or behaviour.”

A
  • Georganiseerd; beroepsgroepen
  • kwaliteitseisen en toegangseisen
  • voor een aantal toegankelijk
  • handhaving codes gedrag en ethiek
96
Q

professionele autonomie ind en collectief

A

bij gratie van beroepsgroep
- ind mensen kunnen beslissingen maken of handelingen verrichten

  • beroepsgroep; zeggenschap over domein
97
Q

Martiminianakis vier perspectieven op professies

A
  1. een lijst van kenmerken en gedragingen
  2. rol die functioneel is voor de samenleving
  3. professionalisme als sociale contructie
  4. een vorm van sociale controle
98
Q
  1. Een lijst met kenmerken en gedragingen
A
  • Grote mate van deskundigheid om algemene kennis toe te passen op individuele casussen
  • Altruïsme - handelt in het belang van de cliënt/patiënt
  • Zelfreflectie en lerend vermogen; zelf handelen bijstellen naar leren
  • In staat tot autonoom handelen
99
Q
  1. Een rol die functioneel is voor de samenleving
A

sociaal contract; goed werk voor maatschappij, impliciete kennis daarom zeggenschap

voorwaarde; zelfcontrole en kwaliteit

  • controle over opleiding en toelating
  • exclusieve bevoegdheid uitoefenen bepaalde activiteiten
  • ethische codes
100
Q

sociaal contract

A

Je mag bepaalde autonomie hebben door impliciete kennis maar:

  • controle mechanisme
  • kwaliteitscontrole
101
Q

punten. Een rol die functioneel is voor de samenleving

A

-startpunt; nut voor samenleving en niet de professional
- vertrouwen in organisatiekunde van professionals

  • Niet heldere checklist
  • Dynamisch door naar nut samenleving te kijken om wenselijke uitkomsten te organiseren die praktisch of niet praktisch zijn
102
Q

medische professionaliteit

A

het geheel van waarden, gedragingen en verhoudingen met de samenleving dat het vertrouwen van mensen in artsen ondersteunt en rechtvaardigt (KNMG)

vaak gerechtvaardigd door EBM en eigen controle

103
Q

jeugdwerkers dilemma

A

Zijn dit vertegenwoordigers van de staat of van de citizen?

Ze worden vaak niet gezien als helemaal onafhankelijk

104
Q

Perspectief 3: een sociale constructie

A

beroepsgroepen als machtsblokken; onderlinge strijd tussen domeinen

  • naief dat het alleen gaat over belang patient; eco en pol ook een rol
  • professionalisme is een tactiek om inkomen en status, domein te vergroten
  • bezig om domein af te bakenen
105
Q

Boundary work

A

grenzen proberen te bepalen bij je professie voor belang eco, politiek of domein

106
Q

autonomie bij perspectief 3; sociaal constructie beroepsgroepen

A

is een beroepsgroep die de zeggenschap naar zich heeft toe getrokken

107
Q

uitdaging bij competative boundary work

A

wat zijn de domeinen van professionals in het sociale domein en het medische domein

  • Welzijnsdomein relatief nieuw en domein medisch al langer gevormd en sterk –> integratie lastiger
108
Q

onderscheid niveaus autonomie; 3. Professionalisme als sociale constructie

A
  • Economisch; waar gaat het geld naartoe
  • Politiek; bepaalde doelen bereiken en welke politieke waarden en normen zijn er
109
Q

Perspectief 4: sociale controle

A

Kritische blik

  • Geeft vorm aan dominantie specifieke maatschappelijke waarden
  • Komt naar voren uit intituties waarin waarden zijn vastgelegd
  • professionals dragen waarden uit van de maatschappij
  • Betekenis bepalen van een kennisopvatting (ziek vs niet ziek en regulier vs alternatief

vb; ziek en niet ziek of regulier en alternatieve behandelingen

110
Q

VB perspectief sociale controle

A
  • Acupunctuur is geen norm van normaal medisch handelen
  • Long covid niet erkend; geen uitkering etc.
111
Q

EBM en Perspectief 4: sociale controle

A

EBM is de waarde voor goede en echte zorg en zorgt dat bepaalde vormen van zorg uitgesloten worden

112
Q

verschil tussen 3 en 4 perspectief

A
  • 3 is meer de strijd tussen domeinen
  • 4 bewust opleggen van bepaalde normen aan maatschappij
113
Q

state agent

A

Draagt waarde van de staat uit op patienten

Belangen van de staat werkende

114
Q

Dienstverleners

A

Sociaal werkers in het sociale domein die vaak de toegang bepalen tot
schaarse voorzieningen. Bijvoorbeeld de maatschappelijke opvang.

  • Collectieve belangen geen state agents
115
Q

Hulpverlener

A

Sociaal werkers in het sociale domein die de belangen van de cliënten
vertegenwoordigen.

  • Wijkteams
116
Q

beroepsgroep Sociaal werkers (jeugd en gezin)

A
  • kwaliteitseisen jeugd
  • beroepsregister verplicht ivm dwangmaatregelen

-

117
Q

druk professionals neemt toe door

A
  • Meer interprofessioneel trainen; minder eigen domein claimen
  • bezuinigingen professionals onder druk; minder handelingen, daardoor minder samenwerking mogelijk (maar 9 maanden de tijd om lijntjes aan elkaar te knopen)
  • meer nadruk op controle en regulering; minder eigen zeggenschap en staatstoezicht (vb kwaliteit)
  • eisen samenwerking hoger voor interprofessioneel tram (eigen positie professional minder sterk)
  • Van specialisatie naar interprofessioneel zorgt voor taakproblemen en fragmentatie
  • meer invloed patient; verlies autonomie professional
118
Q

citizen agent

A

gebruikt zijn discretionaire bevoegdheid om de belangen van de burgers te behartigen ipv strikt navolgen regels staat

119
Q

welke rol kan de sociaal werker aannemen?

A
  • Individueel
  • Systematisch
120
Q

Individueel perspectief handelen sociaal werker- handelen sociaal werker

A
  • Individu kijken
  • Focus op behoefte client
  • Leveren van zorg adhv vraag
  • Slachtoffer omstandigheden

-belemmeringen focus

121
Q

Systematisch perspectief handelen sociaal werker - handelen sociaal werker

A
  • Systeem kijken
  • focus op door de professional vastgestelde behoeften
  • zorgverlener gerichte zorg; professional bepaald deze
  • Client is verantwoordelijke en geen slachtoffer
  • focus op kansen
122
Q

Dilemma’s bij samenwerking -wat spanningen zijn in de samenwerkingsrelaties tussen professionals bij samenwerken

A

Identiteit;
- wie ben ik als professional
- wat hoort bij mij

Deskundigheid;
- past integraliteit bij mijn expertise
- lukt het om met ander expertises samen te werken

Territorium
- Samenwerking is andere binnenlaten in domein –> positie onder drul

Macht
- wie heeft zeggenschap over wat?

123
Q

T shaped professional

A

Horizontaal; iemand moet over vaardigheden en competenties beschikken om te verbinden met andere disciplines

verticaal; diepgaande kennis binnen eigen expertise

124
Q

t shaped professional bij perspectieven professional

A
  1. beroepsgroep komt niet buiten eigen professie
  2. meer kennis over andere domeinen functioneler voor samenleving en beter controleerbaar elkaar
  3. bereid eigen autonomie op te geven en risico op verlies domein macht en status
  4. Hoe breder hoe meer andere waarden erin komen en kan gaan botsen
125
Q

Postma et al 2014; articulation work

A

articulatiewerk; verbinden verschillende soorten taken en werk met elkaar

Drie typen articulatiewerk
- Intraprofessioneel; afstemmen taken die je zelf uitvoert

  • interprofessioneel; coordinatie van taken tussen verschillende organisties en sectoren
  • lay articulation; minimaliseren professionele zorg dor resposibilisering
126
Q

articulatiewerk

A

; afstemmingsmechanisme superwerk dat verbind en integreert waardoor een totale werkboog ontstaat

127
Q

Interpretaties van georganiseerde professionaliteit

A

Professionals binnen een organisatie

  1. Organisatie als plaats voor professionele ontwikkeling
  2. Organisaties beïnvloeden professioneel werk
  3. Nieuwe organisatorische rollen voor professionals
128
Q

Rose 2011: dilemma’s Inter-Professional Collaboration: Can they be Resolved?

A

Hebben duidelijke grenzen van belang; door collectieve voorkeuren (hoe kan je de rollen het beste indelen om doel te halen)

  • Identiteit; hoe ziet de professional zichzelf en hoe anderen hem? (specialistische kennis en brede kennis conflicteren
  • Macht
    Controledilemma’s; doordat ze veel kennis hebben
    ondergewaardeerd gevoel ontstaat
  • Territorium;
    wat zijn hun taken en rollen
    kunnen gaan overlappen en conflicterne
  • Expertise
    onderwaardering doordat er meer kennis is door andere professionals
129
Q

Door articulation work T shaped

A

Meer articulation work voor t shaped professional door meer afstemming onderling