Schoolgaande jeugd slaapt te weinig Flashcards
1
Q
uniquement
A
alleen
2
Q
avoir peur
A
bang zijn
3
Q
guider, encadrer
A
begeleiden
4
Q
l’importance
A
het belang
5
Q
déterminer
A
bepalen
6
Q
se produire, se passer, arriver
A
gebeuren
7
Q
le comportement
A
het gedrag
8
Q
se comporter
A
zich gedragen, gedroeg, gedragen
9
Q
le goût de la facilité, la loi du moindre effort, la paresse
A
de gemakzucht
10
Q
remplir
A
invullen
11
Q
l’institutrice
A
de juf
12
Q
l’enfant
A
het kind, de kinderen
13
Q
se plaindre
A
klagen
14
Q
sonner, paraître, tinter, résonner
A
klinken, klonk, geklonken
15
Q
tard
A
laat
16
Q
l’année scolaire, l’année d’étude
A
het leerjaar
17
Q
l’enseignant
A
de leerkracht
18
Q
plus fort, à plus haute voix
A
luider
19
Q
fatigué
A
moe
20
Q
le repos nocturne
A
de nachtrust
21
Q
subordonné à
A
ondergeschikt aan
22
Q
sous-estimer
A
onderschatten
23
Q
veiller tard
A
laat opblijven, bleef op, opgebleven
24
Q
les parents
A
de ouders
25
pendant la journée
overdag
26
à peine
pas
27
le programme télévisé
het programma
28
toucher, atteindre, émouvoir
raken
29
l'appel
de roep
30
le sommeil
de slaap
31
dormri
slapen, sliep, geslapen
32
réprimander, faire une remontrance
het standje, een standje geven, gaf, gegeven
33
de nos jours, acutellement
tegenwoordig
34
tandis que
terwijl
35
faire la grasse matinée
uitslapen, sliep uit, uitgeslapen
36
échanger
uitwisselen
37
émettre, diffuser
uitzenden, zond uit, uitgezonden
38
embêtant, ennuyeux
vervelend
39
étonner, surprendre
verwonderen
40
selon
volgens
41
veiller
waken
