Persoonlijkheidsbeoordeling, -meting en onderzoeksdesign (Week1) Flashcards

1
Q

3 bronnen van persoonlijkheidsdata

A
  1. self report
  2. observer report
  3. testdata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voordeel van het observeren door goede vrienden, echtgenoten etc

A

meerdere sociale persoonlijkheiden kunnen beoordeelt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uitleg: projectieve technieken

A

neutrale/ambigue stimulus -> interpretatie van proefpersoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitleg: meta analyse

A

groot aantal individuele studies samengevat een heranalyseert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

4 stappen schaalontwikkeling

A
  1. conceptuele definitie - definieren wat gemeten wordt
  2. items samenstellen die alle hetzelfde construct meten
  3. voorlopig test onderzocht aan focusgroep (representatieve groep voor doelpupulatie)
  4. betrouwbaarheid en validiteit onderzoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 manieren om het probleem van sociaal wenselijke antwoorden tegen te gaan

A

(1) neiging van client om sociaal wenselijke antwoorden te geven meten -> statistisch verwijderen
(2) items gebruiken die laag correleren met sociale wenselijkheid
(3) vragen stellen die niet bedreigen of confronteren
(4) gedwongen keuze vragenlijst - client moet kiezen tussen twee antwoorden die gelijk social wenselijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is “triangulation”?

A

zijn gevonden resultaten consistent tussen verschillenden bronnen van data?

gelijke resultaten in observer, zelfrapport en test data?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

correlaties -> causaliteit?

2 problemen

A

(1) directionality problem - door correlatie niet mogelijk te bepalden of A door B verzoorzaakt, of andersom
(3) third variable problem - twee variabelen kunnen in verband staan, want een derde variabel allebei veroorzaakt
bv. correlatie tussen:

A: hoeveelheid verkocht ijs aan bepaald dag

B: mensen verdronken aan bepaald dag

A en B werden veroorzaakt door:

C: goed weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly