Intelligentie I (Theorien & Tests) Flashcards
2 categorien intelectuele vaardigheden
(1) kortstondig: kortstondig moment van begrip en kennisvaardigheid
(2) langdurig: voortdurende staat van begrip en kennisvaardigheid
van (2): spefifiek: op een gebied d.m.v. oefening
algemeen: intelligentie
wat is differentiele psychologie?
psychologie over de verschillen tussen mensen
onderzoek naar intelligentie zijn deel van differentiele psychologie
2 soorten theorien over hoe intelligentie zich opbouwt
(1) impliciete theorien: basis van intuitie door leken
(2) expliciete theorien: empirisch getest door onderzoekers
4 dingen waarop intelligentie invloed heeft
- fysieke gezondheid en levensverwachting
- geestelijke gezondheid
- academische prestaties
- beroepsmatig succes (intelligentie beter voorspeller dan academische prestaties of SES)
hoe staat intelligentie in verband met persoonlijkheid?
intelligentie is GEEN onderdeel van persoonlijkheid
(persoonlijkheid zijn niet-intelectuele verschillen)
maar
persoonlijkheid en intelligentie beinvloeden elkaar
(op de domeinen neuroticisme, verdraagzaamheid en openheid voor ervaringen)
hoe staat intelligentie in verband met cultuur?
hoe zijn ras en intelligentie gecorreleerd?
(1) per cultuur verschilt de opvatting van intelligentie
(2) rassen zijn sociale constructen, geen biologische of genetische evidentie -> ras en intelligentie zijn die gecorreleerd
Impliciete theorien over intelligentie
wat zijn de 3 kenmerken van intelligentie die van “alledaagse westerse mensen” genoemd worden?
wat is in het algemeen de verschil in impliciete theorien tussen westerse en afrikaanse landen?
kenmerken:
(1) praktische problemen oplossen
(2) verbale vaardigheid
(3) sociale intelligentie
impliciete theorien:
westerse landen: boven genoemd
afrikaanse landen: nadruk op sociale vaardigheden en bijdragen aan de commune
op welk set van theorieen zijn meeste intelligentietesten opgebouwd?
Psychometrisch: psychologische functies en processen
2 Theorien met intelligentie als één facet
(1) Galton: intelligentie bepaalde door sensorische capaciteit
(2) Spearman: algemene factor “g” bepaald intelligentie: mentale energie voor alle taken
gevonden door een factoranalyse: alle subtesten correleren positief met elkaar -> een factor impact op alle domeinen
“g” verklaart 70% van de variantie van intelligentie
3 theorien met intelligentie als meerdere facetten
(multifactor theories)
(1) Thurstone: intelligentie = 6 primaire mentale vaardigheden
(2) Catell: g bestaat uit 2 factoren:
- crystallized intelligence = feitelijke kennis
- fluid intelligence = vaardigheid relaties te herkennen tussen ideen en objecten
(3) Guilford: intelligentie = 120 elementaire vaardigheden georganiseerd in 3 dimensies: operations, content, product
Cattell: hoe veranderen crystallized en fluid intelligence met leeftijd?
crystallized neemt toe
fluid neemt af
Guilford: betekenis van de 3 dimensies
operations
content
product
operations - het type van informatieverwerking (evaluatie, geheugen, cognition etc)
content - het soort informatiemateriaal (visueel, semantisch, gedrag)
product - hoe de informatie opgeslagen of verwerkt wordt classes, relations, transformation etc)
2 hierarchische theorieen van intelligentie
(1) Vernon: spearman’s “g” + 2 niveaus: major en minor groep factors
(2) three-stratum model: ontstaan uit grote meta-analyse
uitleg: three stratum model
3 strata:
stratum 3: factor “g”
stratum 2: 8-10 algemene vaardigheden (crystallized, fluid, geheugen etc)
stratum 3: ongeveer 70 specifieke vaardigheden
veel bijgewerkt en geperfectioneerd -> erg betrouwbaar
Breder perspectief: 3 theorien over intelligentie
(1) Gardner: multiple intelligences - meerdere intelligenties die onafhankelijk van elkaar zijn (weinig empirische onderbouwing)
(2) Sternberg: triarchich theory of intelligence
intelligentie opgedeeld in 3 categorien:
- analytische intelligentie
- creatieve intelligentie
- praktische intelligentie
(3) Goleman: emotionele intelligentie belangrijk onderdeel van intelligentie: de vaardigheid je eigen emoties en die van anderen goed te ontvangen, interpreteren en modificeren
Wat is een bijzonder aspect aan de “triarchich theory of intelligence” van Sternberg?
Houdt rekening met de mate waarin iemand zich kan aanpassen aan de omgeving
2 kritische aspecten bij intelligentie testen
(1) wat moet je precies meten? welke theorie gebruik je?
(2) is het mogelijk een cultuurvrije test te maken?
verschil Army Alpha en Army Beta test?
alpha: engelstalige test, verbale vaardigheden
beta: niet in verband met taal
uitle: Stanford-Binet-test (5 factoren)
hoe wordt met het prestatieniveau van de idividu rekening gehouden tijdens de testafname?
5 factoren:
- fluid redenatie
- kwantitatieve redenatie
- visueel spatiele verwerking
- kennis
- werkgeheugen
alle afgenomen op non-verbale EN verbale niveau
adaptive testing: informatie over individu gebruiken om geschikte niveau van moeilijkheid toe te passen
Wilhem Stern: hoe wordt IQ berekent?
voor wie was de IQ geschickt?
IQ = mentale leeftijd/chronische leeftijd x100
alleen geschickt voor kinderen! volwassenen ontwikkelen langzamer -> formule niet toepasbar
uitleg: Wechsler-test
van welk IQ wordt gebruik gemaakt bij deze test?
4 subschalen:
(1) verbaal begrip
(2) perceptuele redenatie
(3) werkgeheugen
(4) verwerkingssnelheid
er wordt gebruik gemaakt van de “deviation IQ” -> score relatief ten opzichte van een normgroep
IQ = totale testscore/verwachte score voor leeftijd x 100
uitleg: cognitive ability resource (ICAR)
open source: makkelijk te gebruiken maar geen empirisch bewijs
gebruikt dezelfde subschalen als de Wechsler test
geschikter op groepsniveau dan op individuele niveau
uitleg: ravens progressive matrices
meet factor “g” op een cultuuronafhankelijke manier
opbouw: 5 sets van 12 matrix-items
uitleg: sternberg triarch abilities test (STAT)
gebaseerd op “triarch model of sternberg” (surprise =D)
opbouw: 3 intelligentievormen afgenomen op 4 manieren
(1) verbaal
(2) kwantitatief
(3) figuurlijk
(4) schrijftelijk