Intelligentie I (Theorien & Tests) Flashcards

1
Q

2 categorien intelectuele vaardigheden

A

(1) kortstondig: kortstondig moment van begrip en kennisvaardigheid
(2) langdurig: voortdurende staat van begrip en kennisvaardigheid

van (2): spefifiek: op een gebied d.m.v. oefening

algemeen: intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is differentiele psychologie?

A

psychologie over de verschillen tussen mensen

onderzoek naar intelligentie zijn deel van differentiele psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 soorten theorien over hoe intelligentie zich opbouwt

A

(1) impliciete theorien: basis van intuitie door leken
(2) expliciete theorien: empirisch getest door onderzoekers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 dingen waarop intelligentie invloed heeft

A
  1. fysieke gezondheid en levensverwachting
  2. geestelijke gezondheid
  3. academische prestaties
  4. beroepsmatig succes (intelligentie beter voorspeller dan academische prestaties of SES)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe staat intelligentie in verband met persoonlijkheid?

A

intelligentie is GEEN onderdeel van persoonlijkheid

(persoonlijkheid zijn niet-intelectuele verschillen)

maar

persoonlijkheid en intelligentie beinvloeden elkaar

(op de domeinen neuroticisme, verdraagzaamheid en openheid voor ervaringen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe staat intelligentie in verband met cultuur?

hoe zijn ras en intelligentie gecorreleerd?

A

(1) per cultuur verschilt de opvatting van intelligentie
(2) rassen zijn sociale constructen, geen biologische of genetische evidentie -> ras en intelligentie zijn die gecorreleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Impliciete theorien over intelligentie

wat zijn de 3 kenmerken van intelligentie die van “alledaagse westerse mensen” genoemd worden?

wat is in het algemeen de verschil in impliciete theorien tussen westerse en afrikaanse landen?

A

kenmerken:

(1) praktische problemen oplossen
(2) verbale vaardigheid
(3) sociale intelligentie

impliciete theorien:

westerse landen: boven genoemd

afrikaanse landen: nadruk op sociale vaardigheden en bijdragen aan de commune

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

op welk set van theorieen zijn meeste intelligentietesten opgebouwd?

A

Psychometrisch: psychologische functies en processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 Theorien met intelligentie als één facet

A

(1) Galton: intelligentie bepaalde door sensorische capaciteit
(2) Spearman: algemene factor “g” bepaald intelligentie: mentale energie voor alle taken

gevonden door een factoranalyse: alle subtesten correleren positief met elkaar -> een factor impact op alle domeinen

“g” verklaart 70% van de variantie van intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 theorien met intelligentie als meerdere facetten

(multifactor theories)

A

(1) Thurstone: intelligentie = 6 primaire mentale vaardigheden
(2) Catell: g bestaat uit 2 factoren:
- crystallized intelligence = feitelijke kennis
- fluid intelligence = vaardigheid relaties te herkennen tussen ideen en objecten
(3) Guilford: intelligentie = 120 elementaire vaardigheden georganiseerd in 3 dimensies: operations, content, product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cattell: hoe veranderen crystallized en fluid intelligence met leeftijd?

A

crystallized neemt toe

fluid neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Guilford: betekenis van de 3 dimensies

operations

content

product

A

operations - het type van informatieverwerking (evaluatie, geheugen, cognition etc)

content - het soort informatiemateriaal (visueel, semantisch, gedrag)

product - hoe de informatie opgeslagen of verwerkt wordt classes, relations, transformation etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 hierarchische theorieen van intelligentie

A

(1) Vernon: spearman’s “g” + 2 niveaus: major en minor groep factors
(2) three-stratum model: ontstaan uit grote meta-analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uitleg: three stratum model

A

3 strata:

stratum 3: factor “g”

stratum 2: 8-10 algemene vaardigheden (crystallized, fluid, geheugen etc)

stratum 3: ongeveer 70 specifieke vaardigheden

veel bijgewerkt en geperfectioneerd -> erg betrouwbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Breder perspectief: 3 theorien over intelligentie

A

(1) Gardner: multiple intelligences - meerdere intelligenties die onafhankelijk van elkaar zijn (weinig empirische onderbouwing)
(2) Sternberg: triarchich theory of intelligence

intelligentie opgedeeld in 3 categorien:

  • analytische intelligentie
  • creatieve intelligentie
  • praktische intelligentie
    (3) Goleman: emotionele intelligentie belangrijk onderdeel van intelligentie: de vaardigheid je eigen emoties en die van anderen goed te ontvangen, interpreteren en modificeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een bijzonder aspect aan de “triarchich theory of intelligence” van Sternberg?

A

Houdt rekening met de mate waarin iemand zich kan aanpassen aan de omgeving

17
Q

2 kritische aspecten bij intelligentie testen

A

(1) wat moet je precies meten? welke theorie gebruik je?
(2) is het mogelijk een cultuurvrije test te maken?

18
Q

verschil Army Alpha en Army Beta test?

A

alpha: engelstalige test, verbale vaardigheden
beta: niet in verband met taal

19
Q

uitle: Stanford-Binet-test (5 factoren)

hoe wordt met het prestatieniveau van de idividu rekening gehouden tijdens de testafname?

A

5 factoren:

  • fluid redenatie
  • kwantitatieve redenatie
  • visueel spatiele verwerking
  • kennis
  • werkgeheugen

alle afgenomen op non-verbale EN verbale niveau

adaptive testing: informatie over individu gebruiken om geschikte niveau van moeilijkheid toe te passen

20
Q

Wilhem Stern: hoe wordt IQ berekent?

voor wie was de IQ geschickt?

A

IQ = mentale leeftijd/chronische leeftijd x100

alleen geschickt voor kinderen! volwassenen ontwikkelen langzamer -> formule niet toepasbar

21
Q

uitleg: Wechsler-test

van welk IQ wordt gebruik gemaakt bij deze test?

A

4 subschalen:

(1) verbaal begrip
(2) perceptuele redenatie
(3) werkgeheugen
(4) verwerkingssnelheid

er wordt gebruik gemaakt van de “deviation IQ” -> score relatief ten opzichte van een normgroep

IQ = totale testscore/verwachte score voor leeftijd x 100

22
Q

uitleg: cognitive ability resource (ICAR)

A

open source: makkelijk te gebruiken maar geen empirisch bewijs

gebruikt dezelfde subschalen als de Wechsler test

geschikter op groepsniveau dan op individuele niveau

23
Q

uitleg: ravens progressive matrices

A

meet factor “g” op een cultuuronafhankelijke manier

opbouw: 5 sets van 12 matrix-items

24
Q

uitleg: sternberg triarch abilities test (STAT)

A

gebaseerd op “triarch model of sternberg” (surprise =D)

opbouw: 3 intelligentievormen afgenomen op 4 manieren
(1) verbaal
(2) kwantitatief
(3) figuurlijk
(4) schrijftelijk

25
Q

uitleg: Cognitive Assessment System (CAS)

A

gebaseerd op PASS-model (?)

4 competencies, geassocieerd met 4 breingebieden

(1) frontale kwab - planning, doelen, feedback
(2) thalamus, breinstam - attentie-arousal, verleidingen weerstaan
(3) occipitale en parietale kwab - simultaan processing, dingen integreren
(4) fronto-temporale gebieden - succesief processing, dingen serieel doen