Intelligentie II (Expliciete theorieen & Genetica) Flashcards

1
Q

wat zijn karakteristieken van cognitief-experimentelen theorien over intelligentie?

A

Gaan niet zo veel over opbouw van intelligentie, maar om processen en vaardigheiden die in verband staan met intelligentie

aandacht aan: mentale verwerkingssnelheid, aandacht, werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uitleg: psychofysische metingen

2 manieren om dit te meten

A

meten van elementaire cognitieve taken (nadruk op verwerkingssnelheid) -> cultuuronafhankelijk

manieren van meting:

(1) keuzereactietijd - tijd nodig om een simpele beslissing te nemen (jensen box)
(2) inspectietijdtaak - tijd nodig om een aspect van een plaatje te identificeren (niet reactietijd, maar hoe lang plaatje te zien is)

bij (1) en (2): minder tijd nodig -> hoger IQ

dus negatieve correlatie van tijd en IQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een nadeel van de psychofysische metingen?

is die verband tussen verwerkingssnelheid en IQ causaal?

A

Nadeel: metingen afhankelijk van tijdstip waarop ze worden afgenomen (‘s middags sneller dan ‘s ochtends)

het is niet bekend of een hoge verwerkingssnelheid een hoge IQ veroorzaakt, of juist een gevolg is. er is dus geen uitspraak te maken over causaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Biologische metingen:

welke breingebieden/verschillen belangrijk voor intelligentie? (2)

A

(1) prefrontale cortex - fluid reasoning, executieve functies, werkgeheugen
(2) variatie van netwerken van breinregios zouden verschillen in intelligentie kunnen verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is neural efficiency?

hoe staat dit in verband met IQ?

A

neural efficiency: er is relatief weinig glucose voor het brein nodig voor een betere prestatie

mensen met hoog IQ -> hoog neural efficiency

dus intelligentere mensen -> efficientere hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verband tussen hersengolven en IQ?

A

positieve correlatie tussen IQ (“g”) en de lengte van hersenengolven

  • niet duidelijk waarom -
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de rol van genetica voor intelligentie?

A

erfelijkheid van intelligentie geschat op 0.4 en 0.6

bijdrage is “polygenetic” -> veel verschillenden genen dragen bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de 3 belangrijkste omgevingsfactoren voor intelligentie?

A

(1) SES - positieve correlatie
(2) familiefactoren - cognitieve socialisatie, opvoedingsstijl etc
(3) borstvoeding - langere tijd borstvoeding -> hogere IQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uitleg: flynn effect

A

gemiddelde IQ wordt steeds hoger (3 punten per 10 jaar)

mogelijke redenen:

  • modernisatie, dus meer technologie verbetering cognitieve vaardigheden
  • verbeterde voeding
  • beter onderwijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zijn er sekseverschillen in intelligentie?

A

tot een leeftijd of 10 zijn jonges gemiddeld hoger, daarna geen verschil qua gemiddelde

de SD verschilt wel; SD bij mannen groter

dus grotere variatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 factoren in verband met academische prestaties

A

(1) intelligentie - afhankelijk van geheugencapaciteit, temperament en SES
(2) persoonlijkheid - openheid voor ervaringen, conscientieusheid
(3) leerstijl:

focus op strategische informatieverwerking > surface/deep approach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uitleg: surface/deep approach (leerstijl)

A

surface approach: pur herinneren zonder inhoudelijke begrip

deep approach: leren om te begrijpen, interesse an stof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly