Fysiologische benaderingen van persoonlijkheid (Week5) Flashcards

1
Q

verband van neurotransmitters/hormones en persoonlijkheid

  1. testosteron
  2. cortisol
  3. monoamine oxidase
A
  1. hoge dosis testosteron -> agressief, dominant en risocovol gedrag
  2. veel cortisol - veel stress en angst
  3. veel monoamine oxidase -> dopamine verdwijnt snel uit synaps -> sensatiezucht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

invloed van het sympathisch zenuwstelsel op persoonlijkheid

actief zs?

sensitief zs?

A

sensitief zenuwstelsel -> introvert persoon, gevoelig voor geluid en stress

zenuwstelsel altijd actief -> hoog op neuroticisme en angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

invloed van hersenengebieden op persoonlijkheid (6)

A
  1. extravertie - verhoogd activiteit van mediale orbitofrontale cortex en frontale kwab bijj positief informatie
  2. neuroticisme - verhoogd activiteit in hippocampus,basale ganglia en frontale kwab bij negatief informatie
  3. verdraagzaamheid staat in verband met de posterior cingulate cortex
  4. conscientieusheid staat in verband met de lateral prefrontale cortex
  5. zelfdirectie (emotionele stabiliteit etc) correleert negatief met activiteit in de amygdala
  6. ontbreken van een deel van frontale kwab -> problemen met impulscontrole, agressief en stemmingswisselingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitleg: cardiac reactiviteit

A

hoge reactiviteit -> sneller omhoog gaan van de hartslag en bloeddruk bij stressopwekkende taak

staat in verband met type A persoonlijkheid ( ongeduld, competitie en vijandigheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uitleg: electrodermale activiteit

A

skin conductance - bij activatie van sympathische zenuwstelsel zweet op huid

meten hoeveel iemand zweet door elektrische geleiding van huid te meten

hoge voltpercentage = hoge activatie sympathische zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2 staten bloeddruk

A
  1. systolisch (maximale druk)
  2. diastolisch (rustdruk tussen hardcontracties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 manieren om breinactiviteit te meten

A
  1. electroencephalography (EEG) - meten van breingolven door middel van elektroden
  2. functional magnetic resonance imaging (fMRI) - verhoogde activiteit in een gebied
    - > meer bloed in dit gebied
    - > verandering in magnetisch eigenschappen meten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 soorten biochemische analyses

A
  1. speksel - informatie over het immuunsysteem en levels van testosteron en cortisol
  2. bloed - informatie over hoeveelheid bv MAO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uitleg: ascendig reticulair activating system (ARAS)

verschil introvertie/extrovertie

wat zegt Eysenck?

A

ARAS reguleert de hoeveelheid stimulus die het hersenen binnenkomt

bij extrovert wordt weinig stimulus binnen gelaten -> meer stimulus nodig om optimale level arousal te bereiken

introvert wordt juist meer stimulus binnen gelaten -> minder stimulus nodig

Eysenck: breinactiviteit van introverte en extraverte mensen verschilt -> klopt niet! bv als ze slapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 theorieen over het optimale level van arousal

(eysenck, zuckerman)

A

eysenck: need for sensory input - mensen hebben een individuele hoeveelheid prikkels nodig om hun optimale level van arousal te bereiken
zuckerman: sensatiezucht door lage mate MAOI

weinig monoamineoxidaseremmer -> veel neurotransmitter in synaps -> weinig inhibitie van zenuwstelsel -> weinig controle over gedrag gedachten etc

dus MAOi als rem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

uitleg: Cloninger: tridimensionele persoonlijkheidsmodel

A

3 PSE staan in verband met 3 verschillenden neurotransmitters

  1. dopamine - novelty seeking (zoeken naar nieuwe opwindende stimuli)
  2. serotonine - harm avoidance (vermijden van pijn)
  3. norepinephrine(noradrenaline) - reward dependence (zoeken naar beloning)

1 en 3 : lage mate neurotransmitter - sterke PSE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

twee verschillende functies van serotoninemetabolisme (met betrekking op cloninger)

A

acute functie: op kortetermijn als reactie op stress of angst, op langetermijn als bescherming voor overreactie op stress - dit gebeurt waarschijnlijk door desensitisatie voor het stressgerelateerde vrijlaten van serotonine

functie op lange termijn: verlagen van serotonine levels over levensduur in verband met lage harm avoidance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is der verband tussen persoonlijkheid, erfelijkheid en neurotransmitters?

A

hoe het systeem van neurotransmitters functioneert wordt bepaald door genen

bv. DRD4 dopamine receptor in verband met novelty seeking

en neurotransmitters spelen en grote rol in hoe een individu zich gedraagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

eigenschappen ochtendmens

A

kortere circadiaanse ritme (<24 uren)

lichaamstemperatuur piekt vroeg

worden dus snel en makkelijk wakker maar gaan ook snel weer slapen

mannen: hoge neuroticisme
vrouwen: lage neuroticisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

eigenschappen avondmens

A

langere circadiaanse ritme ( >24 uren)

lichaamstemperatuur piekt later

worden dus moeilijk wakker maar kunnen savonds langer wakker blijven en presteren

vrouwen: scoren hoger op agressie-vijandigheid, impulsiviteit en sensatiezucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zijn avondmensen of ochtendmensen beter in het aanpassen aan onderbrekingen van hun ritme?

A

avondmensen

17
Q

uitleg: free running

A

biologische ritme wordt niet bepaald door zonlicht, eetlust of andere mensen

kan leiden tot rare dag/nacht ritmes

18
Q

uitleg: breinasymmetrie

A

vermeerdere activiteit in de linker/rechter hemisphere in rustmodus

19
Q

verschillen linker/rechter hersenenhelft qua verwerken van stimuli

A

links: reageert meer op positieve emoties, gezichtsuitdrukkingen, zoete substanties
rechts: reageert meer op negatieve emoties, gezichtsuitdrukkingen, bittere substanties