Perfectum-Imperfectum -2 Flashcards
IE, E
1
Q
bedriegen (to cheat)
A
bedroog-bedrogen
hebben bedrogen
2
Q
bieden (to offer)
A
bood-boden
hebben geboden
3
Q
gieten
A
goot-goten
hebben gegoten
4
Q
kiezen
A
koos-kozen
hebben gekozen
5
Q
liegen (to lie)
A
loog-logen
hebben gelogen
6
Q
schieten (to shoot)
A
schoot-schoten
hebben geschoten
7
Q
verbieden (to forbid, to prohibit, to ban)
A
verbood-verboden
hebben verboden
8
Q
verliezen (to lose)
A
verloor-verloren
hebben verloren
9
Q
vliegen
A
vloog-vlogen
hebben gevlogen
10
Q
vriezen
A
vroor-vroren
hebben gevroren
11
Q
eten
A
at-aten
hebben gegeten
12
Q
geven
A
gaf-gaven
hebben gegeven
13
Q
lezen
A
las-lazen
hebben gelezen
14
Q
vergeten
A
vergat-vergaten
hebben vergeten
15
Q
bidden (to pray)
A
bad-baden
hebben gebeden