4 Maart 2024 Flashcards

1
Q

Preposities

Ik betaal … geld/kaart
Blijven … een feestje
… de vakantie dromen
… vlees of vis kiezen

A

Ik betaal MET geld/kaart
Blijven OP een feestje
OVER de vakantie dromen
TUSSEN vlees of vis kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

the nappy

A

de luier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

do homework

A

huiswerk maken
test
examen
taart
een fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

worden/zijn

A

Differences:

“Worden” implies a change or transition, often indicating a transformation over time.
“Zijn” is used to express a static state or identity.

Sample Sentences:

“Hij wordt ouder.” (He is getting older.)
“Ik ben een leraar.” (I am a teacher.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

to investigate
investigation

A

opsporen / opzoeken
de opsporing / de opzoeking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

robot photo

A

de robotfoto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

He has ……. (Articles?)
short hair
a round face
big ears
big nose
dark eyes
beard / moustache

A

Hij heeft
kort haar (het)
een rond gezicht (het)
grote oren (het oor)
een grote neus (de)
donkere ogen (het oog)
de baard / de snor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

skin / skin color

A

de huid / de huidkleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

What happened?

A

Wat is er gebeurd?

Je ziet er geschrokken uit. Wat is er gebeurd?”
(You look shocked. What happened?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

to shoot
to shootdown

A

schieten (P: geschoten)
neerschieten (P: neergeschoten)

De politie heeft op de verdachte geschoten.”
(The police shot at the suspect.)

“Tijdens het jagen heeft hij een hert geschoten.”
(While hunting, he shot a deer.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

to steal

A

stelen (P: gestolen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

to flee” or “to escape”
the getaway car

A

vluchten
De vluchtauto

De dief is gevlucht voordat de politie arriveerde.”
(The thief fled before the police arrived.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

to robber
armed robbery

A

overvallen
gewapende overval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

the body build or physique:

Skinny or thin
Slim or slender
Average or normal build
Heavy or robust build
Fat or overweight

A

de lichaamsbouw:

mager (gebouwd)
slank
normaal gebouwd
zwaar gebouwd
dik / obees

Hij heeft een mager postuur.” (He has a skinny physique.)
Ze heeft een slanke lichaamsbouw.” (She has a slender body build)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

away,making off” or “getting away

A

ervandoor
Ervandoor” is an informal Dutch expression that translates to “making off” or “getting away” in English. It is often used to describe someone quickly leaving or escaping from a situation

Toen de politie arriveerde, waren de dieven al ervandoor gegaan.” (When the police arrived, the thieves had already made off.)

Toen de politie arriveerde, waren de vandalen al ervandoor.”
(When the police arrived, the vandals had already made their escape.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

to threaten

A

bedreigen

Hij heeft haar met geweld bedreigd als ze niet meewerkte.”
(He threatened her with violence if she didn’t cooperate.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

stubble beard (kirli sakal)

A

de stoppelbaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sharp nose
sharp knife

A

scherpe neus
scherp mes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

neck

A

nek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

straight hair X curly hair

A

Steil haar X Gekruld haar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

physical appearance

A

het uiterlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

She has an average physique

A

Ze is normaal gebouwd

(met zijn, niet hebben)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

he is bald

A

hij is kaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

she has a rond / long / an oval face

A

Ze heeft een rond/ lang / ovaal gezicht”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wide X narrow

A

breed (brede) X small

street, nose etc icin kullanilir)

26
Q

wrinkle (kirisiklik)

A

de rimpel

Zij heeft rimpels

27
Q

dark blonde
dark brown hair
red

A

donker blond
donker bruin haar
rood/ros

28
Q

haircut

A

het kapsel

29
Q

braid (sac orgusu)

A

de vlecht

De kleine meisje had een schattige vlecht in haar haar voor de schoolfoto.”
(The little girl had a cute braid in her hair for the school photo.)

30
Q

headscarf

A

de hoofddoek

31
Q

fro-textured hair” or “kinky hair
(bonus kafa)

A

het kroeshaar

32
Q

wavy hair

A

Golvend haar

Ze draagt haar golvende haar meestal los, maar soms maakt ze er ook krullen in.” (She usually wears her wavy hair down, but sometimes she also curls it.)

33
Q

cap (sapka, kapuson)

A

de pet

34
Q

forehead

A

het voorhoofd

35
Q

eyebrow

A

de wenkbrauw

36
Q

eyelash (kirpik)

A

de wimper(s)

37
Q

lip

A

de lip(pen)

38
Q

what does he look like?

A

Hoe ziet hij eruit?

39
Q

to look” or “to appear

A

eruitzien

Hij ziet er moe uit vandaag.” (He looks tired today.)
“De nieuwe auto ziet er prachtig uit.” (The new car looks beautiful.)
“Ze ziet eruit alsof ze net uit bed komt.” (She looks like she just got out of bed.)

40
Q

to file a report” or “to make a statement”
or declare (polise bildirmek vs)

A

de aangifte doen

Ik doe aangifte van stelen

41
Q

victim

A

het slachtoffer

42
Q

strikethrough (ustunu cizmek)

A

doorstrepen

43
Q

notable features, (dikkate deger ozellikler)
characteristics

A

opvallende kenmerken
kenmerken

44
Q

pickpocket (yankesici)

A

De gauwdief

45
Q

to circle (daire icine almak)

A

omcirkelen

46
Q

separable X unseparable verbs

A

separabele X niet separabele verba
scheidbare X onscheidbare werkworden

47
Q

verbas beginnen met …. zijn niet separabele

A

ver
ont
her
er
be
ge

48
Q

to take care of

A

verzorgen

Ze verzorgt haar zieke moeder met veel liefde.”
(She takes care of her sick mother with a lot of love.)

49
Q

nurse (man or woman)
male nurses
female nurses

A

de Verpleegkundige
de verpleeger
de verpleegster

50
Q

teacher (both male and femeale)

A

De leerkracht

51
Q

cellar X attic
(kiler) (cati kati)

A

de kelder X de zolder

52
Q

flooded (su basmis)

A

ondergelopen

53
Q

What did she look like?” or “How did she look?”

A

Hoe zag ze eruit?

Je hebt gisteren met Maria gesproken. Hoe zag ze eruit?” (You spoke with Maria yesterday. What did she look like?)

54
Q

what happens if the adjective is at the end of the sentence?

A

geen “e”

De jeansbroek is blauw.

Maar!!!!!!!

Zij droeg een blauwe jeansbroek

55
Q

Specifiek worden
Niet Specifiek worden

A

Specifiek worden: de, het, alles possessief (mijn, je, haar etc), die, dat, deze, dit

Niet Specifiek worden: een, geen, / (niks)

56
Q

Specifiek worden altijd met ..?

A

met “E”

mijn blauwe hemd
(het hemd olmasina ragmen)

57
Q

Adjectieven Singularis & Pluralis ?

A

Sadece ve sadece niet specifiek olan tekil het word`ler “ e almaz. Geri kalan tum durumlarda adjectief “e” alir.

Butun cogullar alir.

een blauw hemd
blauwe hemden

58
Q

I drink warm coffee

I drink cold water

met “E” of geen “E” ?

A

Ik drink warme koffie (de koffie)
Ik drink koud water (het water)

59
Q

shy

A

verlegen

60
Q

worn-out (yipranmis)

A

versleten

61
Q

shoe tie

A

de veters

62
Q

Speciale adjectieven

Welke adjectieven nemen geen “e”?

A
  1. laatste letter = vocaal –> geen “e”!
    de oranje trui
    de prima resultaten
  2. adjectief op -EN –> geen “e”!
    de houten stoelen
    de metalen tafel
    de gesloten winkel