Objectif Express 2 - Unité 7 Flashcards

1
Q

Nog een idee? / Een ander idee?

A

Une autre idée?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hebben jullie ideeën voor een ander type product?

A

Vous avez des idées pour un autre type de produit?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik denk aan een programmeerbare ligstoel.

A

Je pense à une chaise longue programmable.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik beeld me een hangmat met zakjes in.

A

J’imagine un hamac avec des poches.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een hangmat met een kleine zak zou leuk zijn.

A

Je verrais bien un hamac avec un petit sac.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik heb een idee!

A

J’ai une idée!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als we nu eens een massagezetel uitvonden?

A

Si on inventait un fauteuil de massage?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sorry, dat had ik anders moeten zeggen.

A

Excusez-moi, je me suis mal exprimé(e).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik bedoel daarmee: het gaat om een ligstoel.

A

Je m’explique: il s’agit d’une chaise longue.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sorry, ik bedoelde ‘is uitklapbaar’.

A

Pardon, je veux dire ‘se déplie’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

koel-

A

isotherme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

opblaasbaar

A

gonflable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

opvouwbaar

A

pliable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

programmeerbaar

A

programmable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

intrekbaar, uitschuifbaar

A

rétractable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

met zonne-energie

A

solaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Om positieve feedback te geven

A

Pour faire un retour positif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bravo/proficiat!

A

Bravo!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dat is precies wat we nodig hebben.

A

C’est exactement ce dont on a besoin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het is goed/oké.

A

C’est bien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dat komt overeen met/sluit aan bij wat Patrick wil.

A

Cela correspond bien à ce que Patrick veut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De vragenlijst zit goed in elkaar/is goed opgebouwd.

A

Le questionnaire est bien construit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hij bestrijkt (omvat, dekt) goed de verschillende thema’s.

A

Il couvre bien les différents thèmes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vraag B is prima voor mij.

A

La question B me convient.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Vraag C is oké.

A

La question C, cela va.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Vraag E is heel interessant.

A

La question E est très intéressante.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vraag F is goed/oké/geen probleem.

A

La question F, c’est bon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Er zijn wat aanpassingen aan te brengen. Ik zou de eerste optie kiezen.

A

Il y a quelques modifications à faire. Je choisirais la première option.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ik denk ook aan een andere mogelijkheid.

A

Je pense aussi à une autre possibilité.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Ik stel voor dat je schrijft: … in plaats van …

A

Je te propose de mettre: ‘Vous diriez que le travail en ligne est…’ au lieu de: ‘Comment évaluez-vous le travail en ligne?’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

We kunnen de derde reden schrappen.

A

On peut supprimer la troisième raison.

32
Q

Ik heb het moeilijk met de laatste vraag.

A

La dernière question me pose un petit problème.

33
Q

Het is beter om drie antwoorden voor te stellen.

A

Il vaut mieux proposer trois réponses.

34
Q

Ik laat het aanbrengen van de verbeteringen aan jou over/ ik laat jou de verbeteringen aanbrengen.

A

Je te laisse faire les corrections.

35
Q

We moeten ervoor zorgen/ons zo organiseren dat onze dienst permanent bereikbaar is.

A

Il faut qu’on s’organise pour que le service soit toujours assuré.

36
Q

We komen altijd tot een oplossing/een regeling.

A

On arrive toujours à s’arranger.

37
Q

De afspraak was ‘ieder om beurt’.

A

On avait dit que ce serait chacun son tour.

38
Q

We kunnen wel een regeling treffen.

A

On peut trouver un arrangement.

39
Q

We redden het wel zonder jullie.

A

On se débrouillera sans vous.

40
Q

We hebben een goede werkverdeling nodig tussen de werknemers die er zullen zijn.

A

Il faudra une bonne répartition des tâches entre les personnes qui seront là.

41
Q

Mijn vrouw neemt haar vakantie in augustus.

A

Ma femme prend ses congés en août.

42
Q

De data worden opgelegd door zijn/haar bedrijf.

A

Les dates sont imposées par son entreprise.

43
Q

De andere neemt zijn vakantie/vertrekt van 15 tot 31 augustus.

A

L’autre partira du 15 au 31 août.

44
Q

Je zal dus met vakantie kunnen vanaf 15 augustus.

A

Tu pourras donc être en vacances à partir du 15 août.

45
Q

Dit jaar neem ik drie opeenvolgende weken vakantie.

A

Cette année, je prends trois semaines d’affilée.

46
Q

U hebt volkomen gelijk om buiten het hoogseizoen op vakantie te gaan.

A

Vous avez bien raison de partir hors saison.

47
Q

Ik neem de eerste schoolweek vrij.

A

Je repose une semaine pour la rentrée.

48
Q

We zullen dus allebei de tweede week van juli afwezig zijn.

A

Nous serons donc absents tous les deux la deuxième semaine de juillet.

49
Q

Jij kan kiezen dankzij je vrouw, ik daarentegen, als vrijgezel/alleenstaande, ben verplicht om me aan te passen.

A

Toi, tu peux choisir grâce à ta femme par contre, moi qui suis célibataire, je suis obligé(e) de m’adapter!

50
Q

De ene neemt de eerste veertien dagen van augustus terwijl de andere weg zal zijn van 15 tot 31 augustus.

A

L’un prend les quinze premiers jours d’août tandis que l’autre partira du 15 au 31 août.

51
Q

In tegenstelling tot jullie heb ik besloten om na de schoolvakantie te vertrekken.

A

Contrairement à vous, j’ai décidé de partir après les vacances scolaires.

52
Q

We werken onder tijdsdruk.

A

On travaille dans l’urgence.

53
Q

Er wordt niet vooruit geblikt.

A

On n’anticipe pas.

54
Q

Iedereen heeft het druk.

A

Tout le monde est débordé.

55
Q

Transparantie over de doelstellingen van de dienst ontbreekt.

A

On manque de visibilité sur les objectifs du service.

56
Q

Het is waar. / Inderdaad.

A

C’est vrai!

57
Q

Ik ben het eens met Maryse.

A

Je suis d’accord avec Maryse.

58
Q

Vincent heeft gelijk.

A

Vincent a raison.

59
Q

Daar heb je helemaal gelijk in.

A

Cela, c’est bien vrai!

60
Q

Ik voel me net een pion.

A

J’ai l’impression d’être un pion.

61
Q

Ik vraag me af waarom ik zoveel werk!

A

Je me demande pourquoi je travaille autant!

62
Q

Ik voel me nutteloos.

A

Je me sens inutile.

63
Q

Ik kan gewoon niet nadenken over de toekomst.

A

Je n’arrive pas à me projeter dans l’avenir.

64
Q

Zo voel ik het ook.

A

Je ressens la même chose.

65
Q

Je voelt je alleen.

A

On a un sentiment de solitude.

66
Q

De teamgeest is zoek. Er is geen samenwerking.

A

Il n’y a pas d’esprit d’équipe. Il n’y a pas d’entraide.

67
Q

Er is geen communicatie / er wordt niet geluisterd.

A

Il n’y a pas de communication / d’écoute.

68
Q

We krijgen geen ondersteuning van onze superieuren.

A

On n’a pas de soutien hiérarchique.

69
Q

Er is een gebrek aan waardering / aan vertrouwen.

A

Il y a un manque de reconnaissance / de confiance.

70
Q

Het is rampzalig.

A

C’est catastrophique!

71
Q

Dat kan zo niet verder.

A

Cela ne peut plus durer!

72
Q

Het is ontmoedigend.

A

C’est décourageant!

73
Q

We moeten tien keer langer werken terwijl we onze gesprekspartners en werkmiddelen toch goed kennen.

A

On doit travailler dix fois plus alors qu’on connaît bien nos interlocuteurs et nos outils.

74
Q

Er is geen samenwerking. We hebben nochtans complementaire vaardigheden.

A

Il n’y a pas d’entraide. Pourtant, nous avons des compétences complémentaires.

75
Q

We hebben de directie gewaarschuwd / op de hoogte gebracht maar er wordt niet naar ons geluisterd.

A

Nous avons alerté la direction mais on ne nous écoute pas.