Lexique didactique - Ch. 2: Entreprise Flashcards
een Co, maatschappij, onderneming
une Cie, une compagnie
een coöperatieve vennootschap
une coopérative
een benaming
une dénomination
een afdeling
une division
een bedrijf, onderneming
une entreprise
een dienstverlenend bedrijf
une entreprise de services
een familiebedrijf
une entreprise familiale
een bedrijf met gemengd kapitaal
une entreprise mixte
een multinational
une entreprise multinationale
een particulier bedrijf, privébedrijf
une entreprise privée
een overheidsbedrijf
une entreprise publique
een eenpersoonsvennootschap
une entreprise unipersonnelle
een dochteronderneming
une filiale
een firma
une firme
plaatselijk
local
multinationaal
multinationale
een firmanaam, een handelsnaam
un nom commercial
een KMO / een kleine en middelgrote onderneming
une PME / une petite ou moyenne entreprise
een handelsnaam
une raison sociale
regionaal, streek-
régional
een N.V. / een naamloze vennootschap
une S.A. / une Société anonyme
een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
une S.A.R.L. / une Société à responsabilité limitée
een C.V. / een coöperatieve vennootschap
une S.C. / une Société coopérative
een B.V.B.A. / een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
une S.P.R.L. / une Société privée à responsabilité limitée
een hoofdkantoor, een zetel
un siège
een hoofdkantoor, een hoofdzetel
un siège social
een letterwoord
un sigle
een vennootschap
une société
een staatsbedrijf
une société d’Etat
een kapitaalvennootschap
une société de capitaux
commanditaire vennootschap
une société en commandite simple
een vennootschap onder firma
une société en nom collectif
een moedermaatschappij
une société mère
een vennootschap op aandelen
une S.P.A. / une société par actions
een bijhuis, een filiaal
une succursale
een aankoop, een aankoopdienst
un achat
de inkoopcentrale
le centrale d’achat
de boekhouding, de dienst boekhouding
la comptabilité
de afdeling, het departement
le département
de dienst onderhoud, het onderhoud
l’entretien
de facturatie, de factureerafdeling
la facturation
de dienst informatica, de informatica, informatica-
l’informatique (f./adj.)
de dienst leveringen, de levering
la livraison
de dienst onderhoud, het onderhoud
la maintenance
de dienst marketing, de marketing
le marketing
de maximalisering
la maximalisation
de organisatie
l’organisation (f.)
de dienst planning, de planning
le planning
de productie, de productieafdeling
la production
de productie, de productieafdeling
la production
R & D, (de dienst) research and development
R et D
de dienst na verkoop, de naverkoopdienst
le service après-vente
de commerciële dienst
le service commercial
de personeelsdienst
le service du personnel
de factureerafdeling
le service facturation
de financiële dienst
le service financier
de financiële dienst
le service financier
de verkoop, de verkoopafdeling
la vente
de bedrijvigheid, de beroepsactiviteit
une activité
een beheerder, een bestuurder
un administrateur
een afgevaardigd bestuurder
un administrateur délégué
een landbouwer
un agriculteur
een vennoot, een partner
un associé
geassocieerd
associé
de zaken
le business
een bedrijfsleider
un chef d’entreprise
een bedrijfscultuur
une culture d’entreprise
beslissen
décider
een beslissingsbevoegd persoon
un décideur
een beslissing
une décision
een doelstelling bepalen, een doel stellen
définir un objectif
een beleid ontwikkelen, een strategie ontwikkelen
développer une stratégie
de directie
la direction
het directiecomité
le directoire
een directeur, een topman
un dirigeant
besturen, leiden
diriger
de zaakvoering
la gérance
de zaakvoerder
le gérant
beheren
gérer
het beheer, het beleid
la gestion
de manager
le gestionnaire
le management
le management
management gericht op inspraak
le management participatif
de doelstelling
l’objectif (un)
voorzitter van de Raad van Bestuur
le président du conseil
het beleid, de strategie
la stratégie
strategisch
stratégique