Lexique didactique - Ch. 8: Vente et consommation Flashcards

1
Q

op krediet kopen

A

acheter à crédit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een voorschot

A

un acompte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een koper

A

un acquéreur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aanschaffen

A

acquérir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een aankoop

A

une acquisition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een zaak

A

une affaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een voorschot

A

une avance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een bestelbon

A

un bon de commande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een cliënt, een klant

A

un client

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een cliënteel

A

une clientèle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een bestelling

A

une commande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bestellen

A

commander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een handelaar

A

un commerçant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een handel

A

un commerce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een detailhandel

A

un commerce de détail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een groothandel

A

un commerce de gros

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een commercieel handelsverkoper

A

un commercial

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

contant

A

comptant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een koop sluiten

A

conclure un marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een zaak afhandelen

A

conclure une affaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een verkoopscontract

A

un contrat de vente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

onder rembours

A

contre remboursement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een huurkoop, een leasing

A

un crédit-bail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een detailhandelaar

A

un détaillant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een bod, een opbod
une enchère
26
de aanschaf maken van
faire l'acquisition de
27
leveren
fournir
28
een leverancier
un fournisseur
29
een levering
une fourniture
30
een groothandelaar
un grossiste
31
leverbaar
livrable
32
een levering
une livraison
33
bezorgen
livrer
34
aan huis bezorgen
livrer à domicile
35
een bezorger
un livreur
36
de huur
la location
37
de huurkoop
la location-vente
38
huren
louer
39
een handelaar, adj.: handels-
un marchand
40
het afdingen
le marchandage
41
afdingen
marchander
42
te koop zetten
mettre en vente
43
een onderhandelaar
un négociant
44
onderhandelen
négocier
45
over de prijs onderhandelen
négocier le prix
46
een bestelling
un ordre
47
bestelling plaatsen
passer commande
48
een handelsvertegenwoordiger
un représentant de commerce
49
vrijblijvend
sans engagement
50
het debetsaldo
le solde dû
51
op bestelling
sur commande
52
de teleshopping
le téléachat
53
een transactie
une transaction
54
een verkoper
un vendeur
55
verkopen
vendre
56
bij opbod verkopen
vendre aux enchères
57
de verkoop
la vente
58
de detailverkoop
la vente au détail
59
de veiling
la vente aux enchères
60
de verkoop in het groot
la vente en gros
61
de postorderverkoop
la vente par correspondance
62
de openbare verkoop
la vente publique
63
een assortiment
un assortiment
64
de inventaris opmaken
dresser l'inventaire
65
einde reeks
fin de série
66
een gamma
une gamme
67
het stockbeheer
la gestion des stocks
68
de onverkochte artikelen
les invendus (m.)
69
een inventaris
un inventaire
70
zolang de voorraad strekt
jusqu'à épuisement des stocks
71
de goederen
la marchandise
72
de stockrotatie
la rotation des stocks
73
een stock
un stock
74
stockeren
stocker
75
tegen een lage prijs
à bas prix
76
goedkoop
à bon compte
77
tegen een verminderde prijs
à moindre prix
78
tegen halve prijs
à moitié prix
79
tegen kostprijs
à prix coûtant
80
tegen een hoge prijs
à prix élevé
81
gratis
à titre gracieux
82
bij afslag
au rabais
83
voordelig
avantageux
84
goedkoop
bon marché
85
de prijzen drastisch verlagen
casser les prix
86
duur
cher
87
de duurte
la cherté
88
de kost
le coût
89
de totale kost
le coût total
90
kosten
coûter
91
twee euro per stuk
deux euros la pièce
92
tweedehands
d'occasion
93
een prijslijst
une liste de prix
94
een prijsverhoging
une majoration de prix
95
de prijzen verhogen
majorer les prix
96
een kans, een tweedehandsproduct
une occasion
97
een aanbieding, een prijsofferte
une offre
98
een speciale aanbieding
une offre spéciale
99
de prijs
le prix
100
duur
onéreux
101
de eenheidsprijs
le prix à l'unité
102
de kostprijs
le prix coûtant
103
de aankoopprijs
le prix d'achat
104
een vriendenprijs
un prix d'ami
105
een fabrieksprijs
un prix d'usine
106
een detailprijs
un prix de détail
107
een groothandelsprijs
un prix de gros
108
een lanceringsprijs
un prix de lancement
109
een kostprijs
un prix de revient
110
een verkoopsprijs
un prix de vente
111
een prijs zonder BTW
un prix hors taxes
112
de nettoprijs
le prix net
113
de maximumprijs
le prix plafond
114
de bodemprijs, minimumprijs
le prix plancher
115
de eenheidsprijs
le prix unitaire
116
de afslag
le rabais
117
de prijs-kwaliteitverhouding
le rapport qualité-prix
118
de korting
la remise
119
de ristorno
la ristourne
120
afprijzen
solder
121
de solden
les soldes (m.)
122
een bedrag
une somme
123
een tarief
un tarif
124
het huidig tarief
le tarif en vigueur
125
de tarifering
la tarification
126
de waarde
la valeur
127
waard zijn (ww)
valoir
128
gratuitement, gracieusement
à titre gracieux (synonymes)
129
een winkelcentrum
un centre commercial
130
de franchising
le franchisage
131
de franchise
la franchise
132
de franchisegever
un franchiseur
133
de franchisenemer
un franchisé
134
een grootwarenhuis
un grand magasin
135
een hypermarkt
un hypermarché
136
een winkel
un magasin
137
een huis
une maison
138
een handelshuis
une maison de commerce
139
het hoofdhuis
la maison mère
140
een markt
un marché
141
een verkooppunt
un point de vente
142
een superette
une supérette
143
een supermarkt
un supermarché
144
een winkelpand
une surface commerciale
145
een consumentenvereniging
une association des consommateurs
146
een behoefte
un besoin
147
een consumptiegoed
un bien de consommation
148
het consumentengedrag
le comportement du consommateur
149
een consument
un consommateur
150
de consumptie
la consommation
151
het dagelijks gebruik
la consommation courante
152
de consumptie voor levensonderhoud
la consommation de subsistance
153
verbruiken
consommer
154
de levensduurte
le coût de la vie
155
de uitgave
la dépense
156
de verkwisting
le gaspillage
157
verkwisten
gaspiller
158
een index
un index
159
een indexering
une indexation
160
indexeren
indexer
161
een index van de verbruiksprijzen
un indice des prix à la consommation
162
een gewogen index
un indice pondéré
163
een gezin
un ménage
164
de levensstandaard
le niveau de vie
165
het gezinsbudget
le panier de la ménagère
166
de koopkracht
le pouvoir d'achat
167
de consumentenprijs, de verbruikersprijs
le prix à la consommation
168
een behoefte bevredigen
satisfaire un besoin
169
de consumptiemaatschappij
la société de consommation
170
in zijn behoeften voorzien
subvenir à ses besoins
171
een verwachting
une attente
172
de kwaliteitscontrole
le contrôle de qualité
173
de garantie
la garantie
174
een label
un label
175
een klaagbrief
une lettre de réclamation
176
een norm
une norme
177
kwalitatief
qualitatif
178
de kwaliteit
la qualité
179
een klacht
une réclamation
180
de tevredenheid van de klant
la satisfaction (du client)
181
tevreden of geld terug
satisfait ou remboursé
182
de klantendienst
le service du contentieux