Neuropsychologie neurotransmissie. Flashcards

Neuropsychologie neurotransmissie.

1
Q

Wat zijn synapsen?

A

Zij zorgen ervoor dat de verschillende neuronen (zenuwcellen) in de hersenen berichten met elkaar kunnen uitwisselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de pre synapse zenuwcel?

A

De cel die voor die synaps zit en het bericht wil doorgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn neurotransmitters?

A

Signaalstofjes die zenuwimpulsen overdragen tussen zenuwcellen (neuronen) en/of kliercellen en spiercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn stimulerende neurotransmitters?

A

Glutamaat en acetylcholine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn remmende neurotransmitters?

A

GABA en serotonine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn neurotransmitters die beide kunnen?

A

Dopamine en noradrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is receptordoelmatigheid?

A

Receptordoelmatigheid is een maat voor de mate waarin de binding van een neurotransmitter aan zijn receptor een fysiologisch effect veroorzaakt in de postsynaptische cel. Dit effect kan bijvoorbeeld het openen van ionkanalen zijn, wat de elektrische eigenschappen van de cel verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is hoge doelmatigheid?

A

Dit betekent dat een kleine hoeveelheid neurotransmitter al voldoende is om een sterk effect te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is affiniteit?

A

Hoe goed een stof aan een receptor kan binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe werken neurotransmitters en receptoren samen?

A

Een neuron geeft een neurotransmitter af in de synaptische spleet (de ruimte tussen twee neuronen).
De neurotransmitter bindt zich aan een receptor op de postsynaptische cel (de ontvangende cel).
Dit veroorzaakt een reactie in de ontvangende cel, zoals het openen van ionkanalen of andere veranderingen in de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn agonisten?

A

Agonisten zijn stoffen die een receptor activeren. Ze kunnen de activiteit van een neuron versterken (exciteren) of juist remmen (inhiberen). Ze hebben dus een effect op de receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn volledige agonisten?

A

Volledige agonisten zorgen voor het sterkste effect, omdat ze de receptor op de beste manier activeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn partiele agonisten?

A

Partiële agonisten activeren de receptor minder sterk, dus hun effect is zwakker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn inverse agonisten?

A

Inverse agonisten doen iets tegenovergesteld aan agonisten. Ze verlagen de activiteit van de receptor, in plaats van het te verhogen, zoals agonisten doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn antagonisten?

A

Antagonisten binden zich aan een receptor, maar ze doen verder niets. Ze activeren de receptor niet, maar blokkeren wel de werking van agonisten. Dus als er een agonist komt, kan die niet werken omdat de antagonist de receptor bezet houdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het beta ritme?

A

Het bèta-ritme kenmerkt zich door lage pieken en minder diepe dalen, die elkaar snel opvolgen (16-31 Hz). Een stimulerende drug kan de relatief actieve cortex veroorzaken die bij dit ritme hoort.

17
Q

Wat is het alfa ritme?

A

Het alfa-ritme kenmerkt zich door hoge pieken en diepe dalen, die elkaar relatief snel opvolgen (8-12 Hz). Dit ritme treedt onder andere op bij ontspanning en het sluiten van de ogen.

18
Q

Wat is het theta ritme?

A

Het thèta-ritme kenmerkt zich door hoge pieken en diepe dalen, die elkaar relatief traag opvolgen (4-7 Hz). Dit ritme treedt op als de cortex relatief rustig is. Dit kan komen door slaperigheid of meditatie.

19
Q

Wat is excitatoir postsynaptisch potentiaal (EPSP)?

A

Stimuleert de cel en verhoogt de kans op een actiepotentiaal.

20
Q

Wat is inhibitoir postsynaptisch potentiaal (IPSP)?

A

Remt de cel en verlaagt de kans op een actiepotentiaal.

21
Q

Kunnen neurotransmitters door de bloed-hersenbaan?

A

Nee.

22
Q

Hebben heropnametransporters en autoreceptoren een remmende werking op neurotransmitters?

A

Ja.