Neuropsychologie ADHD. Flashcards

Neuropsychologie ADHD.

1
Q

Wanneer zijn vaak de eerste symptomen van ADHD zichtbaar/

A

Rond het 14de levensjaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 4 neuropsychologische elementen heeft een persoon met ADHD moeite?

A

Werkgeheugen, reactietijd, impuls control en intelligentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 2 paden zijn geassocieerd met ADHD symptomen?

A

Het front-dorsale circuit is verantwoordelijk voor de cognitieve disfunctie en het fronto-ventrale circuit is verantwoordelijk voor motivationele disfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveek procent van de kinderen ervaart ADHD symptomen ook tijdens de volwassenleeftijd?

A

40 tot 50 procent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 5 manieren van interventies voor mensen met ADHD?

A

Neurofeedback, cognitieve training, sporten, repetitieve transcraniële magnetische stimulatie, participatietraining.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kan een dieet met een hoog gehalte sucrose leiden tot ADHD tijdens zwangerschap?

A

Dit kan er invloed op hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een van de meest gerapporteerde omgevingsfactoren die het risico op ADHD kunnen verhogen?

A

Neurotoxische zware metalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is het belangrijk om te checken op slaapstoornissen bij mensen met ADHD?

A

Mensen met slaapstoornissen kunnen vaak dezelfde symptomen hebben als mensen met ADHD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is brain-derived neurotrophic factor?

A

BDNF is een neurotrofine: een stof die de beschadiging van neuronen voorkomt én herstelt. BDNF en endorfine zijn de voornaamste beschermers en herstellers van de hippocampus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hebben mensen met ADHD een hoog of laag level brain-derived neurotrophic factor?

A

Laag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarin speelt BDNF brain-derived neurotrophic een rol in?

A

Synaptische elasticiteit en de ontwikkeling van het centraal zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Speelt een laag brain derived neurotrophic factor altijd een rol bij mensen met ADHD?

A

Nee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een van de meest bestuurde moleculen van het dopaminerge systeem en waar is het verantwoordelijk voor?

A

DAT. Het is verantwoordelijk voor de heropname van dopamine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat regelt het dopaminerge systeem?

A

Het heeft invloed op de ontwikkeling van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een VNTR?

A

Een stukje code van het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Er zijn genetische studies die laten zien dat een verandering in het DAT-gen invloed kan hebben op mensen met ADHD? leg de 9 en 10 herhaling uit?

A

De 9 herhaling, dit lijkt te zorgen voor meer DAT, wat mogelijk invloed heeft op ADHD. De 10 herhaling lijkt ook invloed te hebben maar hierin verschillen sommige onderzoeken.

17
Q

Waar zorgt connectiviteit van de nucleus accumbens en de prefrontale cortex voor?

A

Impulsiviteit.

18
Q

Wat is een van de meest gebruikte medicijnen voor de behandeling bij ADHD?

A

Methylfenidaat.

19
Q

Wat doet methylfenidaat?

A

Het blokkeert DAT en NET waardoor de heropname van dopamine en norepinefrine wordt verminderd wat leidt tot een verhoogde beschikbaarheid van deze neurotransmitters in de synaptische spleet. Dopamine en norepinefrine zijn hierdoor meer beschikbaarheid, zij zorgen ervoor dat je beter kan concentreren.

20
Q

Wat is atomoxetine?

A

Een ADHD medicijn, blijkt effectiever te zijn bij volwassenen.

21
Q

Wat doet atomoxetine en wat doet het niet?

A

Het verminderd de heropname van norepinefrine waardoor dopamine toeneemt. Hierdoor kan het niet worden misbruikt.

22
Q

Kan je iets vertellen over heropname en transporters in de hersenen?

A

In je hersenen zitten “transporters” (een soort kleine “pompen”) die normaal gesproken deze stoffen (dopamine en norepinefrine) terug de hersencellen in pompen nadat ze hun werk hebben gedaan. Methylfenidaat blokkeert die pompen (de DAT en NET), zodat de stoffen niet teruggepompt worden. Daardoor blijven ze langer beschikbaar in de ruimte tussen de hersencellen, de synaptische spleet.

23
Q

Wat zijn enkele nadelen van farmacologische behandeling bij ADHD patienten?

A

Duurt erg lang om de dosis goed in te stellen, soms weinig reactiviteit en weinig bekend over lange termijn effecten.

24
Q

Kan CGT effectief zijn in het behandelen van ADHD?

A

Ja.

25
Q

Kan mindfullness helpen bij mensen met ADHD?

A

Ja.

26
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van ADHD?

A

Verandering in de neuro-ontwikkelingsprocessen. De oorzaken hiervan zijn divers.

27
Q

Zijn de effecten van gedragsmatige oudertraining bij kinderen cosistent?

A

Nee.

28
Q

Wat is belangrijk bij behandeling van ADHD?

A

Gepersonaliseerd maken.

29
Q

Wat houdt het polygenetische meervoudige drempelmodel in?

A

Geslacht met lagere prevalentie zouden een grotere mate van familiegeschiedenis en genetische last om aan een diagnose te kunnen komen.

30
Q

Wat houdt het constitutionele variabiliteitsmodel in?

A

Jongens rijpen trager dan meiden wat leidt tot een grotere neiging om een breed spectrum aan neuro-ontwikkelingssymptomen te vertonen.

31
Q

In het algemeen wordt ervan uitgegaan dat er bij ADHD drie typerende gedragsaspecten zijn?

A

Aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit.

32
Q

Wat zijn structurele hersenafwijkingen bij ADHD?

A

Kleiner hersenfolume, verminderd folume van de grijze stof, verminderde corticale dikte (minder aandacht).

33
Q

Wat is de globale prevalentie van ADHD?

A

5,9 tot 7.1% bij kinderen en 1.2% tot 7,3 % bij volwassenen.

34
Q

Waar is ADHD het resultaat van?

A

Interactie tussen de genen en de omgeving.

35
Q

Wat is een mogelijke verklaring voor hoge comorbiditeit van ADHD met andere aandoeningen?

A

Overlap van symptomen en gemeenschappelijke genetische variatie van stoornissen.

36
Q

Waarom worden vrouwen minder snel gediagnostiseerd met ADHD?

A

Minder prevalentie van zichtbare klachten, veel comorbiditeit, leraren en ouders valt het minder op, veel compenserend gedrag van vrouwen.

37
Q

Wat zijn problemen bij vrouwen tijdens het uitstellen van de diagnose van ADHD?

A

Depressie, angst, executieve disfunctie, problemen in sociale relaties en een laag zelfbeeld.

38
Q

Waarom wordt ADHD vaak vastgesteld als vrouwen zwanger zijn?

A

Hormonen kunnen de klachten verergeren.