Neuropsychologie 8. Flashcards

Neuropsychologie 8.

1
Q

Wat is het structuralisme?

A

Een samensmelting van wat taal is en de psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat het taalvermogen?

A

De taal en de spraak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent de signifiant?

A

De betekenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent een signifie?

A

De betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is universele grammatica volgens Chomsky?

A

Chomsky stelde dat het menselijk brein over een taalverwervingsmechanisme beschikt waarmee kinderen moeiteloos grammaticaal correcte zinnen kunnen leren en genereren, ondanks de beperkte input die ze krijgen tijdens de cruciale periode van taalontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de psycholinguistische blauwdruk van Levelt?

A

Linguistische modaliteiten zijn onder te verdelen in: betekenis, klankleer, woordstructuur, zinstructuur en relatie tussen taaluitdrukkingen en specifieke situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de mentale lexicon?

A

Deel van het lange termijn geheugen en een soort mentale bibliotheek waarin gekende woorden en alles wat we weten wordt opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel woorden zijn er opgeslagen in het mentale lexicon?

A

Dertigduizend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een ander woord voor betekenis?

A

Semantiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een ander woord voor woordklanken?

A

Fonologie/ fonemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een ander woord voor letter?

A

Grafeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is spoonerism?

A

Woorden waarbij klanken per ongeluk worden verwisseld bij spraak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een ander woord voor woordstructuur?

A

Morfologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een ander woord voor zinsstructuur?

A

Syntaxis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is pragmatiek?

A

Staat voor de relatie tussen taaluitdrukkingen en specifieke situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uit welke 3 fases bestaat het overbrengen van een boodschap?

A

Conceptualisator (idee wordt gevormd) daarna formulator (idee wordt omgezet in taal) en tot slot articulator (brengt de taal over).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is afasie?

A

Taal en communicatie stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de meestvoorkomende plek van hersenschade bij afasie?

A

Linkerhersenhelft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is dysartie?

A

Stoornis in het motorisch systeem. Deze aandoening verstoort de werking van één of meer spieren die bij spreken betrokken zijn.

20
Q

Wat is spraakapraxie?

A

Stoornis bij het plannen en organiseren van articulatoren met intact van motorisch systeem.

21
Q

Waar is de rechterhersenhelft meer bij betrokken in taal?

A

Prosodie (klank) en pragmatiek (relaties).

22
Q

Wat is afasie van Broca?

A

Niet vloeiende agrammaticale taalproductie (telegramstijl). Taalbegrip is redelijk.

23
Q

Wat is afasie van Wernicke?

A

Vloeiend met een hoog spreektempo, lange complexe zinnen gevormd die in elkaar overlopen, vaak niet goed te begrijpen.

24
Q

Wat betekent jargon?

A

Hele lange complexe zinnen die niet goed kloppen, deze kunnen dan niet begrepen worden. Taalbegrip is ernstig verstoord.

25
Q

Wat is conductieafasie?

A

Redelijk vloeiende taalproductie, taalfouten vallen het meest op bij het nazeggen van woorden. Het taalbegrip is nog wel redelijk in contact.

26
Q

Wat is conduite d´approche?

A

Fouten in de taal telkens herstellen om zo dichterbij het doelwoord te komen.

27
Q

Wat is sensorisch transcorticale afasie?

A

Taalbegrip is verstoord, productie is vloeiend en bevat veel parafasieen.

28
Q

Wat is echolalie?

A

Patient is alleen in staat om te herhalen wat er net is gezegd.

29
Q

Wat is motorische transcorticale afasie?

A

Taalproductie is niet vloeiend, taalbegrip is intact.

30
Q

Wat is amnestische afasie?

A

Taalproductie is vloeiend, maar wel met woordvindproblemen.

31
Q

Wat is globale afasie?

A

Zeer ernstige vorm, zowel taalbegrip als productie zijn aangetast.

32
Q

Wat is recurring utterances?

A

Betekenisloze aaneenrijging van klanken.

33
Q

Wat is dysartie?

A

Motorische uitval in de mond of aangezichtsspieren, leidt tot moeite met articuleren.

34
Q

Wat is spraakapraxie?

A

Als je spraakapraxie hebt, kun je niet goed de klanken en uitspraak vinden van een woord dat je wilt zeggen.

35
Q

Wat is agrafie?

A

Schrijven is verstoord.

36
Q

Wat is regularisatiefouten?

A

Het letterlijk uitspreken van een woord zoals je het schrijft.

37
Q

Wat is fonologische agrafie?

A

Niet bestaande woorden of nieuwe woorden kunnen niet gelezen of geschreven worden. Hierdoor is het moeilijk om nieuwe woorden te leren.

38
Q

Wat is diepe dyslexie of diepe agrafie?

A

Ernstige en hardnekkige uitval op woordlezen en/of spellen is die niet op een andere manier verklaard kan worden.

39
Q

Wat is het lengte effect?

A

Lange woorden hebben meer kans op fouten.

40
Q

Wat is neglect dyslexie?

A

Vooral letters aan een kant van een woord verkeerd lezen.

41
Q

Wat is aandachtsdyslexie?

A

Individuele letters kunnen niet worden benoemd worden.

42
Q

Wat gebeurt er met letsel in de front temporale gebieden?

A

Stoornis in het spreken. Afasie van Broca.

43
Q

Wat gebeurt er met een stoornis in het posterieure deel van de temporale kwab?

A

Begripsstoornissen. Afasie van Wernicke.

44
Q

Wat gebeurt er met letsel tussen de front temporale kwab en de posterieure temporale kwab?

A

Problemen met het nazeggen van dingen. Conductieafasie.

45
Q

Wat is de Nederlandse benoemtest?

A

‘De Nederlandse Benoem Test (NBT) is een meetinstrument voor het vaststellen van woordvindingsstoornissen bij volwassenen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH).

46
Q

Wat is de Semantische Associaties Test?

A

Plaatjes moeten bij elkaar worden gezocht.

47
Q

Welke patienten zullen slechter presenteren op de BNT en SAT?

A

Fonologische patienten hebben alleen moeite met nieuwe woorden, zij zullen het goed doen op beide testen. Amnetische patienten hebben moeite met woordvindproblemen, zij zullen waarschijnlijk lager scoren op de NBT en de verbale SAT. De visuele SAT niet.