neurologische basis van psychopathologie Flashcards
1
Q
het kwetsbaarheid-stressmodel
A
- algemeen
- verklaring waarom mensen onder invloed van stressfactoren ziek worden, of niet ziek worden na extreme stressfactoren
- beschreven in context van schizofrenie door Nuechterlein en Dawson
- psychiatrische aandoening begrepen als resultaat van een complex samenspel tussen erfelijke, biologische kwetsbaarheid en multiple stressfactoren - kwetsbaarheid
- iedereen heeft aanleg of vatbaarheid voor het ontwikkelen van een psychiatrische stoornis
- biologische kwetsbaarheid wordt veroorzaakt door genetische factoren (bij iedereen verschillend > niet zwak of gevoelig)
- conclusie: iemand door specifieke combinatie van genetische variaties vatbaarder voor ontstaan van een stoornis
2
Q
toepassing: kwetsbaarheid
A
- houdt (vermoedelijk) in dat er kleine neurobiologische afwijkingen in de hersenen zijn
- vb. als cognitieve afwijkingen bij mensen die kwetsbaar zijn voor schizofrenie
- of als neurotische persoonlijkheidstrekken bij mensen die kwetsbaar zijn voor depressie - beïnvloed door schadelijke factoren voor of rond de geboorte
- zoals infecties
- mensen met schizofrenie opvallend geboren in de winter/lente (hypothese: zwangerschap in de winter > virale infectie)
- meemaken van traumatische ervaringen = kans op psychiatrische problemen ontwikkelen vergroten (studies bewijzen)
- mechanisme waardoor trauma tot verhoogde kwetsbaarheid leidt = epigenetica (genetisch materiaal tijdens leven gewijzigd kan worden door externe omstandigheden zoals (extreme) honger, verwaarlozing of trauma)
3
Q
stress
A
- betekenis
- verwijst naar bedreiging van ons lichamelijk of psychisch evenwicht
- psychologische en fysiologische processen die worden geactiveerd om evenwicht te behouden of herstellen
- rol acute of chronische stress = ontstaan psychiatrische stoornissen;
- onderzoek: stress, in vorm negatieve levensgebeurtenissen, kans depressie binnen maand met vijf keer verhoogt - stemmingsperiode of psychotische episode doormaken
- over ‘drempel’ = doordat stressfactoren opstapelen;
- psychologische of psychosociale factoren: zowel negatieve als positieve
- lichamelijke of biologische factoren (zoals ziekte of gebruik van drugs of medicatie)
4
Q
toepassing: hoofdpijn
A
- algemeen
- iedereen heeft bepaalde vatbaarheid of kwetsbaarheid voor hoofdpijn
- eenmaal over de drempel: hoofdpijn
- ‘stress’ is vb. chocolade, rode wijn, slechte nachtrust en drukke dag - toepassing
- vb. Chris zit dichtste bij de drempel > het minste stress opstapelen vooraleer hij hoofdpijn heeft
- dus als hij wijn drinkt = hoofdpijn
- Piet daarentegen kan gerust wat wijn drinken zonder hoofdpijn (= lagere kwetsbaarheid voor hoofdpijn)
5
Q
hypothalamus, hypofyse en bijnierschors
A
- algemeen
- door acute stress wordt in het lichaam de ‘hypothalamus-hypofyse-bijnier-schorsas’ (of HHB-as) geactiveerd
- in hersenen: vanuit hypothalamus en hypofyse respectievelijk het ‘corticotropin releasing-hormoon (CRH) en adrenocorticotroop hormoon vrijgezet
- ACTH = stimuleert de bijnierschors om zo cortisol in bloedbaan te brengen
6
Q
cortisol
A
- betekenis
- zorgt dat lichaam zich klaarmaakt om in stressvolle situatie het hoofd te bieden
- bloeddruk en hartritme verhogen en energie in vorm van bloedsuiker vrijgemaakt - samenwerking
- hippocampus en amygdala = bewust gecontroleerde cognitieve activiteit onderdrukt en weer automatisch, onbewust reageren (processen minder belangrijk, zoals honger, plezierbeleving en ontstekingsmechanismen on hold);
- signaal via negatieve feedbackloop aan hypothalamus en hypofyse (= niet langer stimulerende hormonen vrijzetten)
7
Q
bij psychiatrische stoornissen
A
- algemeen
- zoals depressie, angststoornissen of posttraumatische stressstoornissen = HHB-as verstoord (lichaam reageert alsof voortdurend in stress)
- kenmerken: bloeddruk hoog, bloedsuikerspiegel verstoord en ontstaan slaapstoornissen
- onderdrukking ontstekings- en afweermechanismen: worden vatbaarder voor infectie en trager genezen - neurotoxische effecten
- hippocampus: minder neuronen, minder groeifactoren > uitlopers zenuwstellen verschrompelen (hippocampale atrofie) = ontstaan geheugenproblemen
- soort van litteken = kwetsbaarheid verhoogt en kans op herval
- vroegkinderlijk trauma (early life stress): oorzaak verstoorde HHB-as + verhoogde CRH-secretie
8
Q
sensitisatie
A
- algemeen
- stress speelt niet alleen een rol bij ontstaan psychiatrische stoornissen > ook invloed op het verloop !!
- onderzoek: vooral eerste ziekte-episoden uitgelokt door belastende omstandigheden (vb. bipolaire stoornis en depressie = stress minder grote rol) - verklaring
- ‘episode sensitization’ = doormaken van episode vergoot gevoeligheid voor een nieuwe episode + gevoeliger worden voor bepaalde stressfactoren
- ‘stress sensitization’ = extreme stressfactoren, de aandoening gaat eigen leven lijden
9
Q
wat is ADHD?
A
- betekenis
- belangrijke kenmerken: problemen met aandacht + hyperactiviteit-impulsiviteit
- snel afgeleid, moeite om zich lang op één ding te concentreren, erg druk zijn en moeite hebben met wachten
- !! het is pas ADHD als het samen gaat met ernstige beperkingen in het functioneren - toepassing
- met ouder worden, verminderen de symptomen van hyperactiviteit en impulsiviteit meestal;
- wel innerlijke onrust ervaren
- aandachtsproblemen blijven hetzelfde > eisen van omgeving toenemen
10
Q
het gedragsmodel van ADHD bij volwassenen
A
- algemeen
- vaak problemen met ‘compenserende strategieën’ zoals moeite met plannen en organiseren
- gevolg: problemen op werk of school, taken op tijd af maken en vaak geschiedenis slechte prestaties en problemen in relaties - gevolg van negatieve ervaringen:
- ‘disfunctionele gedachten’ = vermijden van taken uit angst om te falen
- impact op de stemming en gebruik compensatiestrategieën verminderen, waardoor vicieuze cirkel ontstaat
11
Q
ADHD en prevalentie
A
- cijfers
- ADHD is wereldwijs fenomeen
- prevalentie in kindertijd is 5% en op volwassen leeftijd 2-3% - vaststellingen
- heden: geen enkele medische of psychologische test die zwart op wit kan bewijzen of je ADHD hebt
- ADHD is een gedragsdiagnose = hulpverlener baseert zich op waarneembare kenmerken in gedrag (stellen van diagnose);
- nagaan of men kenmerken vertoont van zwakke concentratie en gebrekkige zelfcontrole (zitstil)
12
Q
ADHD en comborbiditeit
A
- algemeen
- naarmate ouder worden > aanpassing en ontwikkeling verfijnde manier omgaan met symptomen;
- subtiele klachten en beperkingen blijven bestaan;
- gevolg: verschil tussen jongens en meisjes in prevalentie van ADHD in kindertijd > verdwijnt wanneer ze volwassen worden (beide geslachten evenveel kans) - aanwezigheid van andere stoornissen
- beeld van ADHD bij volwassenen minder duidelijk;
- 35-50% volwassenen met ADHD op bepaald moment ernstige depressie
- 18-23% antisociale persoonlijkheidsstoornis
- verhoogd risico op middelenmisbruik (30%), gegeneraliseerde angststoornissen (10-45%), sociale fobieën en bipolaire stoornissen
13
Q
ADHD en genetische kwetsbaarheid
A
- algemeen
- onderzoek: bij tweelingen = erfelijke factoren ongeveer 76% de variatie in ADHD-symptomen bepaalt
- conclusie: ADHD is sterk erfelijk, vergelijkbaar met lichaamslengte - toepassing
- ongeveer de helft van volwassenen met ADHD heeft een kind met dezelfde stoornis
- typische ADHD-symptomen kan ouderschap bemoeilijken > vergroot genetisch risico voor deze kinderen
14
Q
verschillende risicogenen
A
- algemeen
- ADHD wordt beïnvloed door risicogenen, maar geen enkel gen op zichzelf
- genetische gevoeligheid = combinaties van genen en omgevingsfactoren leiden tot ADHD-symptomen - omgevingsfactoren
- kunnen plaatsvinden voor de geboorte (zoals blootstelling aan alcohol);
- tijdens de geboorte (zoals zuurstoftekort) of na de geboorte (zoals lage sociaaleconomische status of ongestructureerde voeding door de ouders)
15
Q
ADHD en neuropsychologische theorieën
A
- conclusie
- geen directe oorzaak-en-gevolgrelatie tussen één factor en ADHD-gedrag
- neuropsychologische theorieën combineren inzichten uit genetica, neurobiologie en omgevingsinvloeden;
- doel: stoornis en behandeling ervan te begrijpen en sturen