depressie Flashcards

1
Q

wat is een depressie?

A
  1. betekenis
    - beïnvloedt heel je leven
    - ‘wicked problem’ = geen eenduidige definitie of oplossing !!
    - betrekking op 18 jaar en ouder
    - last van één van de volgende twee belangrijke verschijnselen, gedurende minimaal 2 weken:
  2. dagelijkse gevoelens van neerslachtigheid, verdrietig, ongelukkig, somber
    - gedurende het grootste deel van de dag
    - ook leegte of prikkelbare stemming (komt vaker voor bij mannen)
  3. veel minder of geen plezier meer in bijna alle dingen die normaal leuk zijn
    - alles voelt vlak aan
    - verliest interesse in je werk, gezin en vrienden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

lichamelijke klachten

A
  1. energie en activiteit
    - moe en futloos: weinig energie zonder aanwijsbare reden
    - trager bewegen of rustelozer worden
  2. slaap en eetgewoonten
    - problemen met slapen: moeite om in slaap te vallen of net heel veel slapen
    - geen zin om te eten of veel eten > gevolg: stijging of daling in gewicht
  3. lichamelijke kwalen = diverse lichamelijke klachten in de vorm van kwalen, pijn en maagproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mentale klachten

A
  1. emotionele klachten
    - gevoelens van waardeloosheid
    - uitzonderlijk veel schuldgevoelens
  2. cognitieve klachten = moeite om zich te concentreren, helder te denken en besluiten te nemen
  3. mentale toestand = gedachten aan zelfdoding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

depressie op basis van ernst

A
  1. klinische depressie
    - ernstige vorm van depressie
    - kenmerken: langdurige periodes van diepe droefheid, verlies interesse in dagelijkse activiteiten en gevoel van hopeloosheid
  2. dysthymie
    - mildere vorm van depressie
    - aanwezigheid langdurig gebrek aan plezier en voldoening
    - toepassing: hoewel er periodes zijn waarin symptomen minder uitgesproken zijn, keren gevoelens van milde neerslachtigheid en gebrek aan plezier meestal binnen enkele maanden terug
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

depressies gerelateerd aan specifieke omstandigheden

A
  1. seizoensgebonden depressies (SAD)
    - depressieve episodes die optreden in herfst of winter
    - kenmerken: verandering in stemming en energieniveau die samenvallen met seizoensveranderingen
  2. postnatale depressies
    - treden vaak op vlak na bevalling (‘postpartum depressie’)
    - ontstaan door hormonale schommelingen die schildklier ontregelen of tekort aan vitamines en mineralen (tijdens de zwangerschap)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

depressies met bijkomende kenmerken

A
  1. psychotische depressies
    - voortkomen uit ernstige depressieve stoornissen
    - kenmerken: intense somberheid (ook soms hallucinaties en waanideeën)
    - schuldgevoelens, geloof dat men arm is of zelfs idee dat men niet meer leeft > angstige ervaringen
  2. depressie bij mensen met een bipolaire stoornis
    - of ‘manisch-depressief’
    - kenmerken: extreme stemmingswisselingen, variërend van diepe depressie tot overdreven enthousiasme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

depressie en prevalentie

A
  1. resultaten studie Vlaamse Gezondheidsenquête (2018)
    - 11,6% van de volwassen Vlamingen (18-64 jaar) afgelopen 12 maanden symptomen van depressie
    - 3,5% huidige depressieve episode
    - 20% leidt aan depressie gedurende meer dan 2 jaar (één jaar bij kinderen en jongeren) = chronische depressie of dysthymie
    - bij vrouwen tweemaal zoveel voor als bij mannen
  2. ondergediagnosticeerd en ondergerapporteerd
    - vanwege verschillende factoren, waaronder stigma rond mentale gezondheidsproblemen
    - en vermogen om symptomen te herkennen en melden > conclusie: prevalentiecijfers mogelijk hoger
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cognitieve problemen bij depressie

A
  1. denkvaardigheden en aandacht
    - problemen met plannen, organiseren en abstract redeneren
    - moeite met herkennen van categorieën en vasthouden aan taken
    - moeite met aandacht, concentratie en verwerking van zowel auditieve als visuele informatie
  2. psychomotoriek
    - vertragingen in psychomotoriek
    - gevolg: langzamere reacties en bewegingen
  3. geheugen = zowel verbaal als non-verbaal geheugen vermindert
  4. individuele verschillen = ernst hangt vaak samen met de ernst van depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

belangrijke hersenregio’s betrokken bij depressie (1-2)

A
  1. prefrontale cortex
    - dorsolaterale prefrontale cortex = betrokken bij emotieregulatie, cognitieve controle en besluitvorming
    - onderzoek: verminderde activiteit in DLPFC kan geassocieerd worden met depressie
    - gevolg: problemen met emotieregulatie en nemen van beslissingen > symptomen depressie verergeren
  2. limbisch systeem
    - amygdala en hippocampus > cruciale rol bij emotieverwerking en geheugenvorming
    - verandering in activiteit en structuur = associatie met depressie (vb. overactiviteit amygdala = overmatige angst en negatieve emoties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hypothalamus-hypofyse-bijnier (HPA-as) (3)

A
  1. betekenis
    - belangrijk neuro-endocrien systeem betrokken bij regulatie stressrespons en vrijgeven cortisol
  2. toepassing: chronische stress
    - gevolg: overactieve HPA-as en verhoogd niveau van cortisol = bijdragen ontwikkeling van depressie
    - verstoring van HPA-as is veelvoorkomende bevinding bij depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

centrale hersencircuits betrokken bij depressie (1-2)

A
  1. default mode network (DMN)
    - mentale ‘standaardmodus’ > waarin brein zich bevindt wanneer we niet actief bezig zijn met externe taak (vb. momenten van dagdromen)
    - bij depressie: DMN overactief > gevolg: overmatig piekeren, negatieve gedachten en zelfkritiek
  2. het frontopariëtale controlenetwerk
    - netwerk betrokken bij cognitieve processen, zoals aandachtcontrole, werkgeheugen en probleemoplossend vermogen
    - bij depressie en angst: minder verbinding in frontopariëtale aandachtscircuit;
    - specifieke vorm depressie met aandachts- en cognitieve problemen kenmerken (zoals bij taken die selectieve aandacht vereisen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

centrale hersencircuits betrokken bij depressie (3-4)

A
  1. het negatieve affect circuit
    - bij taken die negatieve emotiestimuli gebruiken (zoals gezichtsuitdrukkingen van dreiging):
    - verhoogde activatie amygdala;
    - verminderde verbinding tussen amygdala en prefrontale cortex waargenomen bij stemmingsstoornissen en gerelateerde angststoornissen > gemeenschappelijke verstoring circuit
  2. het beloningsnetwerk
    - bij ervaren van plezier en beloning
    - verstoring: ‘anhedonie’ = onvermogen om plezier te ervaren (kernsymptoom)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

neurotransmitters betrokken bij depressie

A
  1. serotonine
    - betrokken bij stemming, slaap, eetlust en emotieregulatie
    - verminderde niveaus serotonine en disfuncties in serotonerge systeem > associatie met depressie en leiden tot sombere stemming en piekergedachten
  2. dopamine
    - bij beloningsprocessen, motivatie en plezier
    - veranderingen: associatie met symptomen van depressie, zoals anhedonie
    - sommige vormen gekenmerkt door verminderde activiteit dopaminerge systeem
  3. noradrenaline = gelinkt aan tekort aan drive of motivatie kwijt zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschillende typen antidepressiva

A
  1. algemeen
    - gericht op evenwicht van serotonine en noradrenaline in hersenen herstellen
    - verschil tussen de typen vooral in het werkingsmechanisme: manier waarop ze dit evenwicht proberen herstellen
  2. verschillende typen antidepressiva
    - SSRI’s (selectieve serotonine heropname remmers): serotonine langer actief tussen hersencellen
    - SNRI’s (serotonine-norepinefrine heropname remmers): zowel serotonine als noradrenaline langer actief
    - MAO-remmers (mono-amino-oxidase-remmers): voorkomt dat neurotransmitters snel worden afgebroken
    - TCA’s (tricyclische antidepressiva)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

toepassing: winterdepressie

A
  1. betekenis
    - seizoensgebonden depressie ≠ winterdip is mildere vorm
    - symptomen: minder energie, futlozer gevoel tijdens korte donkere winterdagen
    - verschil met ‘normale’ depressie = je eet meer (koolhydraten) en slaapt veel
  2. in welke delen van de wereld is de kans groter?
    - hoe noordelijker je gaat op de kaart > meer kans winterdepressie (uitz. IJsland);
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe kan tekort aan licht een winterdepressie veroorzaken?

A
  1. gebrek aan licht in de winter
    - biologische klok in de war
    - gevolg: te veel aanmaak cortisol (stresshormoon) > klachten zoals winterdepressie
  2. melatoninehuishouding niet op orde
    - melatonine = hormoon dat zegt om te gaan slapen
    - tijdens winterdepressie: langer melatonine afgeven > ‘s ochtends moeilijker wakker en wil blijven slapen
    - te weinig ochtendlicht (= signaal lichaam stoppen met melatonine), dus in ochtend genoeg licht > drang om te slapen
  3. te weinig licht, rommelt met je serotonine
    - stofje in hersenen dat gelukkig maakt
    - wetenschap verdeeld over deze hypothese > oorzaak of gevolg?
17
Q

behandeling winterdepressie

A
  1. lichttherapie
    - werkt goed bij seizoensgebonden depressie
    - vb. met een bril > helpen bij het resetten van je biologische klok
  2. andere tips
    - regelmaat en ritme
    - sta elke dag rond hetzelfde tijdstip op, ga naar buiten, beweeg, eet gezond en ga rond dezelfde tijd naar bed
18
Q

transcraniële magnetische stimulatie (rTMS)

A
  1. betekenis
    - redelijk nieuwe manier om depressie te behandelen (effectieve behandelingsoptie) > voor patiënten die geen baat hebben bij conventionele behandelingen
    - sterke ondersteuning van wetenschappelijke literatuur
  2. werking
    - behandelingen met kleine magneetpulsen die je op voorhersenen kan plaatsen (met elektromagneet);
    - neuronen meer aanzetten of uitzetten > gedrag sturen
    - voordelen: 30-40% wordt beter en relatief weinig bijwerkingen (wel eerste weken hoofdpijn of zelden epilepsie tijdens)
    - nadelen: 5 dagen per week, 5 tot 6 weken lang = duurt halfuur
19
Q

elektroconvulsietherapie (ECT)

A
  1. betekenis
    - wanneer andere behandelingen voor ernstige depressie niet effectief zijn
    - of wanneer de situatie dringend is en snelle verlichting van symptomen nodig is > boost waardoor serotonine en noradrenaline terug op peil
  2. toepassing
    - 50-90% van patiënten goed tot zeer goed reageren (12 tot 15 beurten voor antidepressief effect)
    - doel: elliptische aanval uitlokken (+ gebruik spierverslappers: effect enkel trillende voet of hand)
20
Q

psychotherapie

A
  1. betekenis
    - brengt veranderingen aan op niveau van de hersenen
    - zoals cognitieve gedragstherapie (CGT) kunnen neuroplasticiteit bevorderen > de mogelijkheid hersenen om te veranderen en aan te passen;
    - resultaat: veranderingen in structuur en functie van neutrale netwerken betrokken bij regulatie, cognitie en gedrag
  2. cognitieve psychotherapie
    - effect op het negatieve affect circuit en op het frontopariëtale controlenetwerk
21
Q

psychotherapie: amygdala

A
  1. structurele effecten
    - associatie structurele veranderingen in amygdala en langdurige stress, angststoornissen
    - psychotherapie: normalisatie van deze veranderingen (onderzoek: amygdala weer terug naar normale volume na succesvolle therapie)
  2. functionele effecten
    - functioneel magnetische resonantiebeeldvorming (fMRI) studies: psychotherapie reactie van amygdala op emotionele stimuli kan verminderen bij mensen met angststoornissen;
    - ook gepaard met vermindering angstsymptomen en verbeterde emotieregulatie
22
Q

psychotherapie: hippocampus

A
  1. structurele effecten
    - chronische stress kan leiden tot schade aan hippocampus > volumeverlies en verminderde neurogenese
    - psychotherapie: effecten tegenwerken door neuroplasticiteit te bevorderen en hippocampale structuur behouden of vergroten
  2. functionele effecten
    - veranderingen in de activiteit van hippocampus en psychotherapie gekoppeld aan verbeteringen in geheugen en emotieregulatie
    - studies: psychotherapie vermindert reactie van hippocampus op stressvolle situatie;
    - connectiviteit met andere hersengebieden, zoals prefrontale cortex, versterken
23
Q

psychotherapie: mediale prefrontale cortex (mPFC)

A
  1. structurele effecten
    - psychotherapie kan veranderingen veroorzaken in dikte van cortex en grijze stop in mPFC
    - gevolg: betere cognitieve controle en emotionele regulatie
  2. functionele effecten
    - functionele hersenbeeldvormingsstudies hebben aangetoond dat psychotherapie de activiteit van mPFC kan veranderen tijdens taken betrokken bij emotionele verwerking en zelfreflectie
    - associatie veranderingen en verbeteringen in symptomen van depressie en angst, evenals met grotere veerkracht tegen stress