neurofysiologie Flashcards
1
Q
neurogenese
A
- betekenis
- aanmaak van neuronen (start: embryonale ontwikkeling)
- gedurende hele volwassenheid
- onderzoek: stress vermindert aanmaak nieuwe neuronen - het foetale alcoholsyndroom
- alcoholconsumptie moeder = negatief effect ontwikkeling neuronen
- teveel aan alcohol terecht in bloedsomloop foetus
- kenmerken: hyperactiviteit, verminderde alertheid, motorische problemen
2
Q
default mode tijdens het lopen
A
- betekenis
- netwerk betrokken bij zelfreflectie (minder cognitief belast)
- ontstaan: creatieve ideeën en hogere productiviteit - lopen bij het verlagen van stress
- lopen activeert de prefrontale cortex; deel verantwoordelijk remmen negatieve emoties en stress
- gevolg: beter omgaan stressvolle situaties
- in de natuur = zowel lichamelijke sensatie als rondkijken natuurlijke omgeving (verrijkend effect op zowel lichaam als geest)
3
Q
het brein in cijfers
A
- grootte
- volwassen brein = tussen 1,2 en 1,4 liter
- bestaat 75% uit water (1/1,5 kg) - energie
- 20% nodig in verhouding tot lichaam (maar 2% van lichaam bestaat uit hersenen)
- vermogen hersenen = 20 watt - snelheid
- maximale snelheid = 100 meter per seconde
4
Q
hersenen mens vs. dier
A
- volume
- mate van hersenwindingen / gyri
- kronkelingen = maken mens uniek (verantwoordelijk voor cognitieve functies) = onze intelligentie (meer hersencapaciteit) - volume van frontale deel (donker grijs)
- prefrontale cortex (vooraan) = onze identiteit, persoonlijkheid, organiseren
5
Q
zenuwcellen of neuronen
A
- algemeen
- tussen 67 en 86 miljard neuronen
- impulsgeleidende cellen = informatie doorgeven > 3 soorten: sensorisch neuron, motorisch neuron en schakelneuron - componenten
- dendriet: ontvangen impulsen (info) van zenuwcellen (vb. zintuigcellen) > vervoert naar cellichaam
- cellichaam: info verwerken (bundelen) > voldoende signalen = vervoert over axon
- axonheuvel (begin axon)
- axon: info doorsturen weg cellichaam
6
Q
neuronen: anderen structuren
A
- myelineschede
- donkerbruine cellen rondom axon = vet is impulsgeleidend
- niet alle neuronen hebben myeline !! (wel spieren, want grote afstand)
- doel: isolatie en versnelling transmissie - insnoering of knoop van Ranvier
- informatie springt van knoop naar knoop
7
Q
sensorisch of afferente neuron
A
- functie
- doorgeven informatie vanuit zintuigen > doorsturen naar centrale zenuwstelsel
- centrale zenuwstelsel = hersenen en ruggenmerg - kenmerken
- lange neuronen
- lange dendrieten (tot cellichaam), gevoelig voor specifieke prikkels (vb. temperatuur, aanraking = verschillende receptoren)
- cellichaam ter hoogte van ruggenwervels
8
Q
motorisch of efferente neuron
A
- functie
- voeren signalen van centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren
- reactie op signalen van hersenen in ruggenmerg (beweging van spieren of regulieren van klieren die stoffen afscheiden) - kenmerken
- lange neuronen (van hersenen naar periferie, ook naar armen, benen, organen) (vb. spieren in arm als je iets opheft)
- cellichaam bevindt zich in centrale zenuwstelsel zelf
9
Q
schakelneuron of interneuron
A
- functie
- tussenstation voor communicatie tussen sensorisch en motorisch neuron (centrale zenuwstelsel)
- info verwerken van sensorisch neuron, en sturen door naar motorisch neuron - kenmerken
- neuronen zijn korter
- veel vertakkingen (veel contact met andere neuronen)
- rol bij complexe processen; zoals leren, geheugen en besluitvorming (in prefrontale cortex en hersenschors)
10
Q
gliacellen of steuncellen
A
- algemeen
- evenveel gliacellen dan neuronen (in hersenen)
- doel: onderhouden en beschermen neuronen (+ effect op neuronen = essentieel voor gesynchroniseerd vuren neuronen) - verschillende type:
- microglia
- astrocyten
- oligodendrocyten
11
Q
microglia
A
- algemeen
- onderdeel van immuunsysteem
- fagocytose = verwijderen afvalstoffen (zoals; dode cellen, beschadigd weefsel - proces
- cellen veranderen van vorm (beweeglijke cellen = soort van knuffelen)
- gevolg: vreemde materialen insluiten en afbreken
12
Q
astrocyten
A
- functie
- ondersteunen, beschermen door voedingstoffen te leveren, zoals; glucose, zuurstof
- bloed-hersenbarrière = schadelijke stoffen uit bloed niet in hersenen terecht
- reguleren ook de ionenbalans (in zenuw)
- ook effect op neurotransmitters in ruimte tussen twee cellen (dus ook effect op vuren neuronen)
13
Q
oligodendrocyten
A
- functie
- onderhouden de myelineschede in centraal zenuwstelsel (ioniserende laag)
- focus: myelinisatie van schakelneuronen
- beschadiging? (vb. multiple sclerose of MS: demyelinisatie = vertraagde of geblokkeerde signaaloverdracht) - myelinisatie in perifere zenuwstelsel
- axonen van sensorische en motorische neuronen
- cellen van Schwann
14
Q
neurovasculaire eenheid als functionele eenheid
A
- betekenis
- neuronen niet alleen zorgen voor wat er zich afspeelt in onze hersenen;
- complexe samenwerking tussen drie structuren = bloedvaten, neuronen en gliacellen - synchronisatie
- belangrijk voor cognitieve functies
- astrocyten: neuronen gelijk gaan vuren, door opname en afgifte neurotransmitters en verschillende zenuwcellen beïnvloeden
- ook oligodendrocyten: isolerend laagje = vele nauwkeuriger vuren
- ook microglia: weghalen bepaalde verbindingen en zenuwcellen
15
Q
samenwerking bloedvaten en neuronen
A
- regelen van bloedtoevoer
- toevoer van zuurstof en glucose om dergelijk te kunnen functioneren
- via bloedvaten en netwerk - neurovasculaire communicatie
- tussen bloedvat en neuron via chemische signalen (= activiteit neuronen beïnvloeden)