gedragsgenetica Flashcards

1
Q

erfelijkheid en gedragsgenetica

A
  1. de bevindingen van Mendel
    - observatie erwtplanten
    - conclusie: erfelijke informatie van zowel vader- als moederplant
    - onderscheid tussen dominante en regressieve eigenschappen
  2. dominant en regressief gen
    - dominant = altijd tot uiting, als het aanwezig is
    - regressief gen = alleen tot uiting > aanwezig in erfelijk materiaal van zowel moeder als vader
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

chromosomen

A
  1. betekenis
    - structuren in de celkern die het DNA bevatten
    - 46 chromosomen in elke cel (23 van moeder en 23 van vader)
    - zichtbaar tijdens celdeling wanneer ze strak opgerold zijn > DNA georganiseerd houden
  2. toepassing: mitochondriën
    - bij vrouwen: elke cel heeft klein beetje DNA in mitochondriën > doel: energie en stofwisseling van de cel
    - oorsprong: altijd van eicel van moeder (zaadcel is te klein om mitochondriën te kunnen bevatten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

DNA

A
  1. betekenis
    - genetisch materiaal dat fungeert als complete kookboek voor het maken van een mens (in alle cellen behalve: rode bloedcellen en geslachtscellen)
    - opgebouwd uit nucleotiden
    - vorm van dubbele helix
    - bevat genetische instructies die nodig zijn voor ontwikkeling en werking organisme
  2. nucleotiden
    - bouwstenen van DNA
    - bestaat uit suiker (deoxyribose) + fosfaatgroep + een van de vier basen (adenine, thymine, cytosine of guanine)
    - vormen lange ketens die dubbele helix van DNA maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

karyotype

A
  1. betekenis
    - visuele weergave van de chromosomen van een cel, gerangschikt naar grootte en vorm
    - het laat de karakteristieke chromosomen zien > inclusief autosomen en geslachtshormonen (gebruik: genetische afwijkingen identificeren)
  2. autosomen
    - de eerste 22 paar chromosomen die niet betrokken zijn bij bepalen van geslacht
    - 23e paar = geslachtschromosomen die bepalen of iemand biologisch mannelijk (XY) of vrouwelijk (XX) is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

basenparen

A
  1. algemeen
    - in DNA vormen de basen paren door waterstofbruggen:
    - adenine (A) bindt met thymine (T) en cytosine (C) bindt met guanine (G)
    - doel: zorgen dat DNA-strengen complementair aan elkaar zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mutatie

A
  1. betekenis
    - verandering in de volgorde van de basen in het DNA
    - dit kan een fout zijn die ontstaat tijdens celdeling (DNA-replicatie) of door externe factoren zoals straling en roken
    - veroudering van cel ≠ directe oorzaak van mutaties
  2. gevolg
    - veranderingen in de eiwitten die worden gemaakt > invloed op functie van een cel wat kan leiden tot ziekten zoals kanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

genen

A
  1. betekenis
    - recepten in het DNA-kookboek en coderen voor eiwitten
    - elk gen = instructie om specifiek gen te maken (variaties > verschillende versies van een eiwit)
  2. chromosomaal DNA
    - zit opgeslagen in de celkern
    - ook mitochondriën bevat een klein stukje DNA ≠ chromosomaal DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het genoom

A
  1. betekenis
    - volledige verzameling van genen van een individu
    - bevat alle genetische informatie die nodig is om organisme te maken + laten functioneren
    - beschreven als verzameling van alle recepten in het DNA-kookboek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

epigenetica

A
  1. betekenis
    - twee personen met dezelfde genetische structuur kunnen van elkaar verschillen > doordat andere genen in- of uitgeschakeld worden
  2. onderscheid genotype en fenotype
    - genotype = genetische samenstelling van een individu
    - fenotype = zichtbare, meetbare kenmerken en trekken van een individu, met inbegrip van gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

veranderingen in de basensequentie

A
  1. verandering in gen kan gepaard gaan met een verandering in het eiwit dat gecodeerd wordt
  2. verandering in genregulatie kan beschikbaarheid van eiwit verhogen of verlagen
  3. verandering in genregulatie kan invloed hebben op de distributie van de genexpressie over het lichaam
  4. verandering in genregulatie kan gepaard gaan met verandering in de neurotransmissie en werking van hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gedragsgenetica

A
  1. betekenis
    - het specialisme dat onderzoekt hoe het genoom en het milieu interageren om bepaald kenmerk te produceren
    - onderzoeksmethodes > veel ruimer bij dieren
  2. onderzoekmethodes
    - selectieve teelt
    - biotechnologisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

selectieve teelt

A
  1. algemeen
    - techniek waarbij mannetjes en vrouwtjes worden geselecteerd op een eigenschap > vervolgens paren
    - nagaan of eigenschap doorgegeven wordt aan nakomelingen + welke omgevingsstimuli hiervoor nodig?
  2. conclusies
    - leervermogen van ratten is gedeeltelijk aangeboren
    - enkel als omgeving voldoende rijk is, kan een genetisch verschil in intelligentie tot uiting komen!!
    - ratten in verarmde omgeving = hersenschors dunner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

biotechnologisch onderzoek

A
  1. algemeen
    - oorsprong: inzicht samenstelling genoom van dieren en mensen + technieken om genen te veranderen in DNA van dieren
    - mogelijkheid genen identificeren en nagaan van functies > door genen uit te schakelen en effecten hiervan te bestuderen (knock-out experiment)
    - of door genen in andere organismen te planten en opnieuw te kijken naar effecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prenatale omgeving: nadelige invloeden

A
  1. algemeen
    - foetale alcoholsyndroom (hoog alcoholgehalte > blijvend nadelig effect op functioneren van kind)
    - roken, hoge bloeddruk en tekort aan foliumzuur
  2. onderzoek invloed factoren
    - groei van embryo’s eerste weken van de zwangerschap
    - bij moeders die rookten, hoge bloeddruk of te weinig foliumzuur = tussen 10-13de week vruchten die kleiner waren als embryo’s van moeders die volgens gezondheidsregels leefden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

andere nadelige invloeden

A
  1. angst en stress
    - bij de moeder tijdens de zwangerschap
    - kinderen vaker cognitieve, emotionele en gedragsproblemen (praktijk: problemen met situaties die beroep doen op frontale lobben)
  2. vroeggeboorte
    - kinderen met heel laag geboortegewicht (minder dan 1,5 kg)
    - gevolg: lager scoren op intelligentietests, taaltests, geheugentests, aandachtstests, rekentests en tests voor fijne motoriek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

prenatale omgeving: positieve invloeden

A
  1. sociaal-economische status van moeder en vader
    - hoe hoger de sociale status > hoe gezonder de omgeving;
    - verschillende factoren betrokken: betere lichamelijke gezondheid en betere navolging van gezondheidsadviezen
  2. testosteron
    - hoeveelheid testosteron waaraan foetus werd blootgesteld in baarmoeder
    - beduidend hoger niveau bij mannelijke foetussen (hoog testosteronniveau > voorkeur jongensspeelgoed)
    - seksuele identiteit gedeeltelijk bepaald door hormonen in vruchtwater
    - onderzoek: lengte van wijsvinger en ringvinger