Loopbaan management & loopbaan opzich Flashcards

1
Q

Welke 5 grote ontwikkelingsperiode onderscheidt Donald Super in je loopbaan Carrière?

A
  1. growth (0-14)
  2. exploration (15-24)
  3. establishment (25-44)
  4. maintenance (45-64)
  5. decline/disengagement (65+)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekend jobcrafting?

A

Dit is wanneer je dezelfde job titel blijft behouden, maar je gaat een andere taakinhoud krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg de job transitie cyclus uit per stap

A
  1. preparation = het vormen van bepaalde percepties omtrent de nieuwe job/posities
  2. encounter = een reality check maken tijdens de eerste dagen/weken. Wordt afgetoetst aan de gecreëerde verwachtingen
  3. adjustment = een eigen stijl ontwikkelen om het werk te doen door te conformeren of te innoveren
  4. stabilisation = dat het werk steeds meer routine wordt. Het kan aanleiding geven tot nieuwe transitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 4 termen zijn vaak voorkomend in de hedendaagse loopbaanpsychologie?

A
  1. the boundaryless career
  2. protean career
  3. career adaptability
  4. employability
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de conclusies die we kunnen stellen bij het onderzoek over vocational interests?

A
  1. de 6 brede interessedomeinen zijn multidimensioneel van Holland
  2. deze onderliggende dimensies wijzen op psychologische verschillen binnen een type
  3. deze verschillen laten meer specifieke predicties toe
  4. zie ook literatuur rond effecten van perosonlijkheid in de werkcontext
  5. Bij definiëren van hiërarchische structuur = evenwicht tussen volledigheid & bruikbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de conclusies die we kunnen stellen bij het onderzoek over vocational interests?

A
  1. de 6 brede interessedomeinen zijn multidimensioneel van Holland
  2. deze onderliggende dimensies wijzen op psychologische verschillen binnen een type
  3. deze verschillen laten meer specifieke predicties toe
  4. zie ook literatuur rond effecten van perosonlijkheid in de werkcontext
  5. Bij definiëren van hiërarchische structuur = evenwicht tussen volledigheid & bruikbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke conclusies kunnen we maken obv 60 studies en 60 jaar onderzoek?

A
  1. interesses zijn wel degelijk valide voorspellers van prestaties in school & werk
  2. het is ≠ verwaarloosbaar
  3. zeker de congruentie tussen P & O is belangrijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zijn interesses toch zo een goede tool voor job performance?

A
  1. direction –> interesses zullen het gedrag sturen in een bepaalde richting zoals naar de les gaan
  2. vigor = energie die je krijgt als je iets doet wat je graag doet
  3. persistentie = doorzettingsvermogen wanneer het eens moeilijker wordt
    samen verklaren ze waarom er een relatie is tussen academisch niveau & job
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke 3 mechanismen voor persoon veranderingen vinden we?

A
  1. allianatie = het vervreemden van de job na een tijd
  2. socialisatie = verwijzen naar verandering van interesses in de richting van het soort werkactiviteit waarin je je bevindt
  3. continuïteit = dat de interesses stabiel blijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 mechanismen voor omgeving verandering vinden we?

A
  1. gravitatie = gaat erom dat mensen hun werkomgeving manipuleren of veranderen in functie van hun eigen persoonlijke interesses
  2. diversificatie = mechanisme dat we gebruiken dat mensen werkkenmerken gaan aannemen die verder afleunen of afwijken van hun interesses
  3. continuïteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 2 belangrijke principes of ideeën stellen de onderzoekers in het onderzoek omtrent verandering in beroepsinteresses? (tip = studie van 22 jaar)

A
  1. interesses & werkomgevingen ontwikkelen samen doorheen de tijd
  2. P-E fit is de motor van een ontwikkelingsproces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke uitkomsten hebben we over de studie van 22 jaar?

A

We zien dat interesses relatief stabiel blijft over de hele tijd en zelfs afneemt na 22 jaar. We zien geen grote gemiddelde verschuivingen doorheen de tijd hier
We zien wel dat de omgevingsscores doorheen de tijd veel meer verandering & verschuiving geeft in interesse profielen. Zeker bij sociaal, ondernemend & conventioneel. Met name, mensen gaan meer sociale, conventionele en ondernemende jobs gaan uitoefenen
De interesse fit wordt wel groter naargelang de tijd!
We zien ook wederkerige effecten –> mensen die bvb meer sociale jobs uitvoeren gaan ook meer geneigd zijn om congruentie en sociale activiteiten te gaan uitwerken of opzoeken.
Er zijn significante correlaties tussen tijdstip 1 van interesses & beroepskenmerken
Voor I, O en C interesses zien we dat de omgeving op tijdstip 1 een significant positieve invloed heeft op de daaropvolgende veranderingen in de beroepsinteresses
Veranderingen in interesse fit tussen tijdstip 1 en tijdstip 2 zijn positief gerelateerd aan veranderingen in job tevredenheid tijdens de daaropvolgende periode
Job tevredenheid heeft een significant effect op veranderingen in interesse fit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke substantiële veranderingen in ‘the world of work’ kennen we?

A
  1. globalisering
  2. technologische innovatie
  3. veranderingen in de reglementatie van arbeid
  4. veranderingen in structuren van organisaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke correlaties kunnen we gaan benoemen in het riasec onderzoek?

A
  1. realistisich scoort met niets significant
  2. investigative scoort positief op openheid, negatief met agreeable en negatief ook met neuroticism. Scoor een beetje met C
  3. artistiek scoort positief op openheid (hoger dan investigative), scoort ook met neuroticisme en negatief met C
  4. sociaal scoort positief op agreeabeleness, een beetje ook met neuroticisme en ook een beetje met C
  5. enterprising scoort positief op extraversie, negatief met a en N en positief met C
  6. conventioneel scoort heel positief met C en negatief met openheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly