Kapitel 8 woordenlijst a Flashcards
1
Q
bijten
A
beiBen
2
Q
blaffen
A
bellen
3
Q
ontstaan
A
entstehen
4
Q
ontwikkelen
A
entwickeln
5
Q
vliegen
A
fliegen
6
Q
haten
A
hassen
7
Q
noemen
A
nennen
8
Q
beschermen
A
schützen
9
Q
proberen
A
versuchen
10
Q
wegen
A
wiegen
11
Q
bang zijn voor
A
Angst haben vor (+3)
12
Q
naar het asiel brengen
A
ins Tierheim bringen
13
Q
uit het asiel halen
A
aus dem Tierheim holen
14
Q
met de hond naar buiten gaan
A
mit dem Hund rausgehen
15
Q
aan de riem lopen
A
an der Leine laufen
16
Q
in de kooi zitten
A
im Käfig sitzen
17
Q
de kattenbak schoonmaken
A
das katzenklo saubermachen
18
Q
gekleurd
A
bunt
19
Q
bijna
A
fast
20
Q
niet klein, maar groot
A
nicht klein, sondern groB
20
Q
niet klein, maar groot
A
nicht klein, sonder groB
20
Q
niet klein, maar groot
A
nicht klein, sonder groB
21
Q
Dat kan.
A
Das ist möglich.
22
Q
het aquarium
A
das Aquarium
23
het voer
das Futter
24
het dier
das Tier/e
25
het huisdier
das Haustier/e
26
de kip
das Huhn/er
27
het konijn
das kaninchen/-
28
de cavia
das Meerschweinchen/-
29
het paard
das Pferd/e
30
het schaap
das Schaf/e
31
het varken
das Schwein/e
32
de koe
die Kuh/e
33
de muis
die Maus/e
34
de vis
der Fisch/e
35
de hond
der Hund/e
36
de kat
die Katze/n
37
de vlinder
der Schmetterling/e
38
de vogel
der vogel/-
39
de soort
die Art/en
40
het dierenasiel
das Tierheim
41
de kooi
der Käfig
42
het mandje
das KÖrbchen
43
de boom
der Baum/e
44
de natuur
die natur
45
het milieu
die Umwelt
46
de luchtvervuiling
die Luchtverschmutzung
47
de centimeter
der Zentimeter/-
48
de meter
der Meter/-
49
de kilometer
der Kilometer
50
de, het (kilo)gram
das (Kilo)Gramm