Hoofdstuk 6 Woordenlijst B Flashcards
1
Q
… vind ik (niet leuk)
A
… gefallt mir (nicht)
2
Q
de blouse is te wijd
A
Die Bluse ist zu weit
3
Q
de jas is te lang
A
Die Jacke ist zu lang
4
Q
De jurk is te groot
A
Das Kleid ist zu groB
5
Q
De rok is te kort
A
Der Rock ist zu kurz
6
Q
Het T-shirt is te klein
A
Das T-Shirt ist zu klein
7
Q
een paar nieuwe schoenen
A
ein Paar neue Schuhe
8
Q
een ketting van goud
A
ein Kette aus Gold
9
Q
in de aanbieding
A
im Angebot
10
Q
20 procent korting
A
20 Prozent Rabatt
11
Q
contant betalen
A
bar bezahlen
12
Q
pinnen
A
mit der Karte bezahlen
13
Q
passen (voor aankoop)
A
anprobieren
14
Q
passen (goed zitten)
A
passen
15
Q
onderhandelen
A
verhandeln
16
Q
een maatje groter
A
eine Nummer groBer
17
Q
vorige week
A
vorige Woche
18
Q
vorige maand
A
vorigen Monat
19
Q
vorig jaar
A
voriges Jahr
20
Q
beige
A
beige
21
Q
blauw
A
blau
22
Q
bruin
A
braun
23
Q
geel
A
gelb
24
Q
grijs
A
grau
25
groen
grun
26
oranje
orange
27
roze
rosa
28
rood
rot
29
zwart
schwarz
30
paars
violett
31
wit
weiB
32
de (kleding)maat
die GroBe
33
de handschoen
die Handschuh / -e
34
de kassa
die Kasse
35
de kassabon
der kassenzettel
36
de klant (man)
der Kunde / -n
37
de klant (vrouw)
die Kundin / -nen
38
het gat
das Loch / -er
39
het merk
die Marke / -n
40
de BTW
die Mehrwertsteuer (MwSt.)
41
de portemonnee
das Portemonnaie
42
de trui
der Pulli / -s
43
de etalage
das Schaufenster / -
44
het koopje
das Schnappchen
45
de sok
die Socke / -n
46
de plastic tas
die Tutte / -n
47
het pashokje
die Umkleidekabine
48
de verkoper
der Verkaufer
49
de verkoopster
die Verkauferin / -nen
