Kapitel 7 Worterliste A Flashcards
1
Q
thuis zijn
A
zu Hause sein
2
Q
thuis komen
A
nach Hause kommen
3
Q
staan
A
stehen
4
Q
hangen
A
hangen
5
Q
liggen
A
liegen
6
Q
zitten
A
sitzen
7
Q
verhuizen
A
umziehen
8
Q
inrichten
A
einrichten
9
Q
huren
A
mieten
10
Q
stofzuigen
A
staubsaugen
11
Q
rustig
A
ruhig
12
Q
luid, hard (geluid)
A
laut
13
Q
zacht (geluid)
A
leise
14
Q
druk, levendig
A
belebt
15
Q
lelijk
A
hasslich
16
Q
ver
A
weit
17
Q
daar
A
dort
18
Q
(niet) veel te beleven
A
(nicht) viel los
19
Q
vlakbij, in de buurt
A
in der Nahe
20
Q
op het platteland
A
auf dem land