Hoofdstuk 8: Immuunsysteem en verdedigingsmechanismen Flashcards

1
Q

Drie soorten levende pathogenen

A

Bacteriën: ééncellige prokaryoten
Schimmels: één/meercellige eukaryoten
Parasieten: één/meercellige eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bacteriën

A

Eéncellige levende organismen zonder kern of membraangebonden organellen
DNA bevindt zich in één chromosoom
Buitenkant is bedekt met stijve celwand die zorgt voor kenmerkende vormen (bollen, staafjes, spiralen)
ATP als energiebron en aminozuren voor het maken van eiwitten
Slaan energie op als vorm van koolhydraten en vetten
Essentiële rol bij recyclen van energie en grondstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schimmels

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Parasieten

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Twee soorten niet-levende pathogenen

A

Virussen
Prionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Virussen

A

Uiterst klein
Bestaat uit klein stukje genetisch materiaal (RNA of DNA) omgeven door een eiwitmantel
Hebben zelf geen organellen, dus kunnen niet groeien en zich voortplanten zonder toegang tot organellen van eukaryotische cel → ‘niet-levend’
Antibiotica werkt niet tegen virale infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prionen

A

Verkeerd gevouwen vorm van een normaal hersenceleiwit, dat ook het verkeerd vouwen van nabijgelegen normale vormen van het eiwit kan veroorzaken
Zorgt voor afsterven van zenuwcellen
Bestand tegen koken, invriezen en drogen → geen remedie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Drie factoren die het gezondheidsrisico bepalen

A

Overdraagbaarheid
Manier van overdracht
Virulentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drie functies lymfestelsel

A

Behoud bloedvolume in cardiovasculair systeem
Transport van vetten en vetoplosbaar materiaal van spijsverteringsstelsel naar cardiovasculair systeem
Verdediging tegen infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vijf basiscomponenten lymfestelsel

A

Lymfeklieren
Milt
Thymus
Tonsillen (amandelen)
Adenoïden (neusamandelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lymfatische (haar)vaten

A

Transporteren lymfe
Smelten samen en vormen lymfevaten, deze smelten ook samen tot twee belangrijke lymfevaten: het rechter lymfevatenkanaal en het thoracale kanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Lyfme

A

Vloeistof in de lymfatische (haar)vaten
Melkachtige substantie die witte bloedcellen, proteïnen, vetten en eventuele bacteriën of virussen bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lymfeklieren

A

Reinigen de lymfe
Honderden lymfeklieren, geclusterd in gebieden van spijsverteringskanaal, nek, oksels en lies
Elke knoop is ingesloten in een dichte capsule van bindweefsel, doorboord door lymfevaten
Binnen elke knoop bevinden zich bindweefsel, macrofagen en lymfocyten, die micro-organismen identificeren en verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Milt

A

Reinigt het bloed
Grootste lymfatische orgaan
Bedekt met een dichte capsule van bindweefsel, afgewisseld met gladde spiercellen
Twee soorten weefsels in het orgaan: rode pulp en witte pulp
Twee hoofdfuncties: kwaliteit van circulerende rbc controleren door de oude en beschadigde rbc te verwijderen en helpt infecties te bestrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rode pulp

A

Bevat macrofagen die micro-organismen, oude en beschadigde rbc en bloedplaatjes wegvangen en afbreken
Gereinigde bloed wordt opgeslagen in rode pulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Witte pulp

A

Bevat lymfocyten die op zoek zijn naar vreemde ziekteverwekkers
Geen bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Thymusklier

A

Scheidt twee hormonen af (thymosine en thomopoëtine) die ervoor zorgen dat T-lymfocyten rijpen en een actieve rol spelen in specifieke afweermechanismen
Grootst en meest actief tijdens kindertijd, stopt met groeien tijdens adolescentie en begint te krimpen en verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tonsillen

A

Beschermen de keel
Lymfocyten in de amandelen verzamelen en filteren veel van de micro-organismen die via voedsel of lucht in de keel terechtkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Adenoïden

A

Liggen aan de achterkant van de neusholte
Worden groter tijdens vroege kinderjaren, krimpen vanaf 5 jaar en verdwijnen in pubertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Eerste verdedigingslinie

A

Pathogenen buiten houden
Huid, tranen, oorsmeer, slijm, maag, vagina, braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tweede verdedigingslinie

A

Niet-specifieke verdedigingsmechanismen
Het complementsysteem, fagocyten, ontstekingsreactie, natural killer cellen, interferonen, koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Het complementsysteem

A

Omvat minstens twintig plasma-eiwitten die (inactief) in het bloed circuleren en andere afweermechanismen aanvullen of ondersteunen
Bij aanwezigheid van infectie vorm ze een krachtige verdedigingsmacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Drie stappen complementsysteem

A
  1. Geactiveerde complementeiwitten verbinden zich en vormen complexen van eiwitten die gaten in de bacteriële celwand creëren
  2. Via de gaatjes diffunderen water en zouten de bacterie binnen
  3. De bacterie zwelt op en barst uiteindelijk open (cellyse)
24
Q

Fagocyten

A

Witte bloedcellen die vreemde cellen vernietigen door fagocytose

25
Q

Ontstekingsreactie

A
  1. Beschadigde cellen en mastcellen in het gebied geven histamine en andere stoffen af. Histamine verwijdt de bloedvaten en maakt ze lek
  2. Complementeiwitten uit plasma diffunderen uit lekkende haarvaten, ze markeren de bacteriën voor vernietiging en doden ze soms
  3. Aangetrokken door histamine en andere chemicaliën, wurmen fagocyten zich door de lekkende haarvaten en beginnen bacteriën en afval aan te vallen en te verzwelgen
26
Q

Natural Killer cellen (NK-cellen)

A

Groep witte bloedcellen die tumorcellen en door virussen geïnfecteerde cellen vernietigen
Niet-specifiek
Geen fagocyten

27
Q

Interferonen

A

Worden uitgescheiden door met virus geïnfecteerde cellen
Binden zich aan gezonde cellen en stimuleren eiwitproductie die de synthese van virale eiwitten verstoren waardoor het voor het virus moeilijker wordt om de beschermde cellen te infecteren

28
Q

Derde verdedigingslinie

A

Specifieke verdedigingsmechanismen
Immuunrespons, antigenen, MHC-eiwitten, lymfocyten, antilichamen,

29
Q

Drie kenmerken immuunrespons

A

Herkent en richt zich op specifieke ziekteverwekkers of vreemde stoffen
Heeft een ‘geheugen’: het vermogen om informatie op te slaan over eerdere blootstellingen aan ziekteverwekkers zodat het sneller kan reageren op latere invasies door dezelfde ziekteverwekker
Beschermt hele lichaam: de resulterende immuniteit is niet beperkt tot de plaats van infectie

30
Q

Antigenen

A

Elke stof die het immuunsysteem mobiliseert en een immuunreactie uitlokt
Unieke vorm, waarop immuunsysteem op maat gemaakte antilichamen afstuurt
Bevinden zich aan de buitenkant van een cel of virus

31
Q

Maior histocompatibiliteit complex proteïnen (MHC-eiwitten)

A

Signaleren immuunsysteem om eigen cellen te omzeilen
Zouden antigenen zijn in een andere persoon

32
Q

Lymfocyten

A

Cruciale rol in specifieke verdedigingsmechanismen
Bevinden zich in bloedbaan, amandelen, miltlymfeklieren en thymus
Twee types: B-lymfocyten en T-lymfocyten

33
Q

B-lymfocyten

A

Rijpen in het beenmerg
Produceren antilichamen-eiwitten die binden aan antigenen en deze neutraliseren
Werkt het beste tegen virussen en bacteriën

34
Q

Productie van antilichamen door B-lymfocyten

A
  1. Inactieve B-cellen binden zich aan het bacteriële antigeen
  2. De geactiveerde B-cel vermenigvuldigt zich snel
  3. Plasmacellen scheiden antilichamen af in de bloedsomloop
  4. Geheugencellen slaan informatie op tot volgende blootstelling aan hetzelfde antigen
35
Q

Hoe antilichamen ziekteverwekkers inactiveren

A
  1. Wanneer antilichamen een ziekteverwekker tegenkomen met het juiste oppervlakte antigeen, binden ze zich daaraan en vormen een antigeen-antilichaamcomplex
  2. Sommige antilichamen zorgen ervoor dat ziekteverwekkers samenklonteren
  3. De vorming van een antilichaam-antigeencomplex markeert de ziekteverwekker voor aanval door fagocyten van complementaire eiwitten
36
Q

T-lymfocyten

A

Rijpen in de thymusklier
Verantwoordelijk voor celgemedieerde immuniteit
Vallen vreemd cellen rechtstreeks aan of geven eiwitten vrij die helpen bij het coördineren van andere aspecten van de immuunrespons

37
Q

CD4 T-cellen

A

Worden helper- en geheugen cellen

38
Q

CD8 T-cellen

A

Worden cytotoxische- en supressorcellen

39
Q

Vijf klassen anti-lichamen

A

IgG
IgM
IgA
IgD
IgE

40
Q

IgG

A

Meest voorkomende
Aangetroffen in bloed, lymfe, darmen en weefselvloeistof
Activeren complementsystem en neutraliseren gifstoffen
Rol tijdens zwangerschap (placenta)

41
Q

IgM

A

Eerste die vrijkomen tijdens immuunreacties
Aangetroffen in bloed en lymfe
Activeren complementsysteem en zorgen dat vreemde cellen agglutineren
(bv. ABO-bloedcelantisfoffen)

42
Q

IgA

A

Dringen door slijmvlies bedekte delen van lichaam binnen waar ze infectieuze ziekteverwekkers neutraliseren
Ook aanwezig in moedermelk

43
Q

IgD

A

Bevinden zich in bloed-, lymfe-, en B-cellen
Onduidelijke functie
Mogelijke rol bij activeren van B-cellen

44
Q

IgE

A

Bevinden zich in B-cellen, mestcellen en basofielen
Activeren de ontstekingsreactie door afgifte van histamine te veroorzaken
Onruststokers achter allergische reactie

45
Q

Actieve immunisatie

A

Individu opzettelijk blootstellen aan vorm van antigen waarvan ja niet ziek wordt
Helpt niet wanneer pathogeen lichaam al is binnengedrongen (enkel preventief)
Immuniteit op lange termijn
Bv. vaccinatie

46
Q

Passieve immunisatie

A

Antilichamen toedienen aan individu
Meestal in de vorm van gamma globuline-shot
Kan helpen bij bestaande infectie
Immuniteit op korte termijn

47
Q

Monoclonale antilichamen

A

Antilichamen die in het labo worden geproduceerd uit gekloonde nakomelingen van een enkele hybride B-cel → zuivere preparaten van antilichamen

48
Q

Zeven stappen monoclonale antilichamen

A
  1. Immuniseer muis met antigeen
  2. Extraheer B-cellen uit de milt van de muis
  3. Combineer antilichaamproducerende B-cellen met kankercellen om snelgroeiende cellen te produceren
  4. Selecteer cellen die het gewenste antilichaam produceren
  5. Kloon antilichaamproducerende hybridomacellen
  6. Laat grote aantallen cellen in cultuur groeien
  7. Extraheer de antilichamen
49
Q

Weefselafstoting

A

Het immuunsysteem valt vreemd menselijk weefsel aan met kracht

50
Q

Lupus erythematosus (SLE)

A

Auto-immuunziekte waarbij lichaam het eigen bindweefsel aanvalt

51
Q

Discoïde lupus erythematosus

A

Treft voornamelijk delen van de huid die worden blootgesteld aan zonlicht

52
Q

Systemische lupus erythematosus

A

Tast verschillende weefsels en organen aan

53
Q

Reumatoïde artritis

A

Vorm van artritis waarbij het synoviale membraan ontstoken is

54
Q

Humaan immunodeficiëntievirus (HIV)

A

Bestaat uit enkelstrengs RNA en enzymen
Verpakt in twee eiwitmantels en een fosfolipidenmembraan met eiwitspikes
Geen kern of organellen
Infecteert door cel binnen te dringen en machinerie van cel te gebruiken om zich voort te planten
Retrovirus

55
Q

Ontwikkeling van aids in drie fasen

A

Fase 1: duurt enkele weken tot jaren na blootstelling HIV, piek in HIV gevolgd door griepachtige symptomen, antilichamen vernietigen virus niet volledig omdat virusdeeltjes in cellen achterblijven
Fase 2: duurt ongeveer 10 jaar, virus richt schade aan door T-helpercellen te vernietigen waardoor persoon kwetsbaarder is voor infecties
Fase 3: minder dan 200 T-cellenml^3bloed → AIDS → fataal