Hoofdstuk 2: Structuur en functie van cellen Flashcards
Prokaryote cel
Bacteriën
Geen nucleus, geen organellen
Wel plasmamembraan en cytoplasma
Eukaryote cel
Menselijke cellen
Drie structurele basiscomponenten: plasmamebraan, nucleus en cytoplasma
Plasmamembraan
Omhult het materiaal in de cel (vooral water)
Reguleert wat binnen komt en wat buiten gaat
Nucleus (= celkern)
Dubbele membraangebonden compartiment dat het genetisch materiaal van de cel bevat
Fungeert als informatiecentrum
Meeste cellen hebben één celkern
Nucleolus
Regio die subeenheden van ribosomen produceert
Endoplasmatisch reticulum (ER)
Synthese van de meeste chemische verbindingen in de cel
Glad endoplasmatisch reticulum (SER)
Synthese macromoleculen (vooral lipiden)
Verpakken van eiwitten
Ruw endoplasmatisch reticulum (RER)
Eiwitsynthese (door aanwezigheid ribosomen)
Aanmaak proteïnen
Ribosomen
Kleine structuren samengesteld uit RNA en eiwitten
Verantwoordelijk voor aanmaak van specifieke eiwitten
Soms vrij in cytoplasma, soms vast aan ER
Mitochondriën
Produceren energie (ATP)
Dubbele membraan
Cellulaire ademhaling
Aantal hangt af van energiebehoefte cel
Golgi-apparaat
Raffinage-, verpakkings-, en verzendcentrum van cel
Vesikels
Organel van een cel dat stoffen opslaat en vervoert
Vier soorten vesikels
Secretoire vesikels
Endocytotische vesikels
Peroxisomen
Lysosomen
Secretoire vesikels
Bevatten producten bestemd voor export uit de cel
Endocytotische vesikels
Omsluiten bacteriën en grondstoffen uit extracellulaire omgeving
Peroxisomen
Breken toxische producten in cel af en sturen ze naar buiten
Lysosomen
Bevatten spijsverteringsenzymen → verteren bacteriën
Oplossen en verwijderen van beschadigde mitochondriën en cellulair afval
Vet en glycogeen
Bronnen van energie (opgeslagen ATP in ruwe vorm)
Lichtmicroscoop
Gebruikt zichtbaar licht om preparaat te verlichten dat door vergrootlenzen wordt bekeken
Kan worden gebruikt om levende exemplaren te bekijken
Vergroot tot 1000×
Transmissie elektronenmicroscoop
Bombardeert een dun plakje van een voorwerp met een elektronenbundel
Kan interne details van de celstructuur onthullen
Vergroot tot 100 000×
Scanning elektronenmicroscoop
Gebruikt een elektronenbundel om het oppervlak van een object te scannen, waardoor een driedimensionaal beeld van het buitenoppervlak ontstaat
Vergroot tot 100 000×
Cytoskelet
Helpt vorm van cel te behouden
Maakt beweging mogelijk → belangrijk voor stevigheid en buigzaamheid van cellen
Microtubuli
Dunne eiwitbuisjes
Kleine holle buisjes
Microfilamenten
Dunne, vaste, stevige eiwitvezels
Cilia
Bestaan uit eiwitmicrotubuli, vereisen ATP
Bewegen langs oppervlak van cel met borstelende beweging (vaak in luchtwegen)
Flagella
Bestaan uit eiwitmicrotubuli, vereisen ATP
Zweepachtige beweging die zaadcellen verplaatst
Centriolen
Korte, staafachtige structuren opgebouwd uit microtubuli
Belangrijke rol in celdeling
Plasmamembraan
Selectief permeabel
Overdracht van informatie (niet volledig afgesloten omdat cel in communicatie met omgeving moet zijn)
Buitenste structuur van een levende cel
Beweging stoffen in en uit cel
Drie componenten plasmamembraan
Fosfolipiden: hydrofobe staarten binnenkant membraan en hydrofiele hoofden buitenkant cel
Cholesterol
Proteïnen: transport van moleculen
Diffusie
Soort passief transport
Beweging van moleculen van een regio met hoge concentratie opgeloste stof naar een regio met lage concentratie
Osmose
Soort passief transport
Beweging van moleculen van een regio met lage concentratie opgeloste stof naar een regio met hoge concentratie
Osmotische druk
Druk van een vloeistof om osmose tegen te gaan
Na/K-pomp
Gebruikt energie afgeleid van de afbraak van ATP om natrium uit de cel te transporteren en kalium in de cel
Zorgt voor behoud van celvolume
Celvolume neemt toe: meer natrium in cel laten
Celvolume neemt af: meer natrium uit cel verwijderen
Isotoon
Fysiologisch correcte verdeling van zout binnen en buiten de cel
Hypertoon
Te hoge concentratie zout buiten cel → water naar buiten → cel krimpt
Hypotoon
Te hoge concentratie zout in de cel → water naar binnen → cel zwelt op
Toniciteit
De relatieve concentraties van opgeloste stoffen in twee vloeistoffen
Endocytose
Verplaatst grotere moleculen de cel in
Exocytose
Verplaatst grotere moleculen de cel uit
Blaasje versmelt met plasmamembraan en geeft de inhoud vrij aan de vloeistof rondom de cel
Receptoreiwitten
Ontvangen en verzenden informatie over het membraan
Metabolisme
Het geheel van alle chemische reacties in een organisme
Vereist specifiek enzym
Anabolisme
Grotere moleculen worden samengesteld uit verschillende kleinere moleculen
Verbruikt energie
Katabolisme
Grotere moleculen worden afgebroken
Maakt energie vrij
Cellulaire ademhaling
De afbraak van glucose met behulp van zuurstof om ATP aan te maken
Vier stadia cellulaire ademhaling
- Glycolyse
- Voorbereidende stap
- Citroenzuurcyclus (= Krebscyclus)
- Elektronentransportsysteem
Glycolyse
Glucose wordt binnengehaald en gesplitst (zes C-atomen → drie C-atomen)
Levert NADh en weinig ATP op, maar is snel en er is geen zuurstof voor nodig
Vindt plaats in cytoplasma
Voorbereidende stap
Moleculen met drie C-atomen worden voorbereid om door mitochondriën gebruikt te worden
Pyruvaat → acetyl CoA
Vindt plaats in cytoplasma
Citroenzuurcyclus (= Krebscyclus)
Citroenzuur wordt afgebroken tot tussenproducten, waarbij CO2 en H+ vrijkomt
Vindt plaats in mitochondriën
Breekt acetyl CoA af
Maakt 2 ATP en 4 CO2 per glucosemolecule
Elektronentransportsysteem (oxidatieve fosforylering)
Vrijgekomen energie wordt omgezet in ATP (36 moleculen ATP per molecule glucose)
Vindt plaats in mitochondriën
Glycogeen als bijkomende energiebron
Opslagvorm van glucose
Kan snel gekataboliseerd worden in glucose en zo deelnemen aan cellulaire ademhaling
1% van totale energiereserve
Vetten: 78% van totale energiereserve
Triglyceriden tweemaal zoveel energie als koolhydraten
Proteïnen als bijkomende energiebron
21% van totale energiereserve
Zelfde hoeveelheid energie als koolhydraten
Dienen vooral als enzymen, maar kunnen gekataboliseerd worden tijdens hongernood