Hoofdstuk 13: Het voortplantingsstelsel Flashcards

1
Q

Functies voortplantingsstelsel mannen

A

Productie van sperma en geslachtshormonen in testes
Maturatie zaadcellen en transport tot het verlaten van penis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functies voortplantingsstelsel vrouwen

A

Productie van eicellen en geslachtshormonen in eierstokken
Transport van eicellen in de eileiders naar de baarmoeder
Vagina ontvangt sperma, afscheiding tijdens menstruatie, geboortekanaal
Baarmoeder zorgt ervoor dat bevruchte eicellen kunnen ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Testikels

A

Produceren sperma en geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Scrotum

A

Zorgt voor een goede temperatuur zodat sperma zich kan ontwikkelen (beetje kouder dan lichaamstemperatuur)
Te koud: gladde spier van scrotum trekt samen zodat testikels dichter bij lichaamswarmte komt
Te warm: gladde spier ontspant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Seminiferische tubuli

A

Plaats waar de sperma wordt aangemaakt
Komen samen in de epididymis
Sertoli cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Epididymis

A

Bijbal
Opgerold kanaal naast de testikels waar sperma matureert en opgeslagen wordt
Komt terecht in vas/ductus deferens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vas deferens

A

Transporteert zaadcellen naar het ejaculatiekanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zaadblaasjes

A

Produceren zaadvocht (60% van sperma)
Geven nutriënten en vloeistof af aan het semen
Liggen aan de basis van de blaas en
hebben een kanaal dat samenkomt met een vas
deferens
Produceren stikstofhoudende
vloeistof die energie levert voor sperma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prostaglandines

A

Werkt spiersamentrekkingen op bij de vrouw zodat het sperma zich gemakkelijker kan voortbewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prostaat

A

Zorgt voor vloeistof in sperma
Basische vloeistof (alkalisch) die de pH van de vagina verhoogt tot 6 (normaal 3,5-4), wat optimaal is voor sperma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klieren van Cowper
= Bulbourethrale klieren

A

Afscheiding van slijm in urethra tijdens seksuele opwinding (‘smeermiddel’)
Zorgt ervoor dat zure urine in urethra verwijderd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spermatogenese

A

Spermatogonia (diploïd 2n) → mitose → primaire spermatocyten (2n) → meiose 1 → secundaire spermatocyte (n) → meiose 2 → spermatiden → spermacellen (spermatozoa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sertoli-cellen

A

Reguleren de spermatogenese
Omringen en voeden cellen tijdens het rijpingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mitose

A

Celdeling die zorgt voor exacte kopieën van die cel
Belangrijk voor groei, vervanging en herstel van cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Meiose

A

Enkel in de testes tijdens de productie van zaadcellen en in de eierstokken tijdens de eicelproductie
Doel: vorming van geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Drie delen van een spermatide

A

Het hoofd, bedekt door een dop (acrosoom) die enzymen bevat die nodig zijn om de eicel te bevruchten
Het middelste stuk bevat mitochondriën om ATP te maken.
De staart zorgt voor beweging voor het sperma (flagellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Testosteron

A

Geproduceerd door interstitiële cellen tussen seminiferische tubuli
Controleert groei en functie van voortplantingsstelsel
Stimuleert agressiviteit, seksueel gedrag en celdeling spermatogonia
Zorgt voor ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Productie en afscheiding van testosteron is afhankelijk van drie hormonen

A

Gonadotropin-releasing hormone (GnRH) in hypothalamus
Luteïniserend hormoon (LH) in voorste hypofyse
Follikelstimulerend hormoon (FSH) in voorste hypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Negatief feedbacksysteem testosteron

A
  1. Hypothalamus scheidt GnRH af
  2. De hypofysevoorkwab scheidt LH en FSH af
  3. Interstitiële cellen produceren testosteron
  4. Sertoli-cellen produceren inhibine en stimuleren spermaproductie
  5. Testosteron stimuleert de spermaproductie
  6. Testosteron remt de afscheiding van GnRH en LH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Eierstokken

A

Produceren eicellen en vrouwelijke
geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Eileiders

A

Transporteren eicellen door middel van fimbriae
De locatie van de bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Baarmoeder

A

Spier die beschermt en foetus laat groeien
Bestaat uit endometrium, dikte hangt af van de tijd in de menstruatiecyclus

23
Q

Endometrium

A

Binnenste laag baarmoeder
Bevruchtte eicel hecht zich hier, waarna placenta gevormd wordt

24
Q

Myometrium

A

Buitenste laag baarmoeder
Dikke laag gladde spieren die uitrekken tijdens zwangerschap
Belangrijk tijdens bevalling

25
Q

Baarmoederhals (cervix)

A

Opening naar de uterus

26
Q

Borsten

A

Bestaan voornamelijk uit vetweefsel
Tepel bevat gladde spieren die kunnen samentrekken
Areola omring de tepel, is gepigmenteerd
Borstklieren bevatten honderden kleine melkproducerende lobben

27
Q

Oögenese

A

Primaire oöcyt ondergaat meiose 1 → haploïde cellen met 23 chromosomen (elk van deze cellen is een polair lichaam) → polaire lichaam fungeert als vuilbak (houd geloste chromosomen bij) → wanneer eicel volgroeid is zal vesiculaire follikel barsten en de oöcyt (eicel) vrijlaten = ovulatie → eenmaal het vesiculaire follikel de eicel heeft vrijgelaten verandert het in corpus luteum → eicel niet bevrucht: corpus luteum breekt af

28
Q

De menstruatiecyclus

A

Duurt 28 dagen
Bestaat uit twee gekoppelde cycli: de eierstokcyclus en de baarmoedercyclus

29
Q

De eierstokcyclus

A
  1. Een onvolgroeide follikel bestaat uit een primaire eicel en zijn granolusocellen
  2. Ontwikkeling begint; gestimuleerd door FSH beginnen granulosacellen zich te delen
  3. Er ontstaat een met vloeistof gevuld antrium; follikel begint oestrogeen te produceren
  4. De follikel rijpt; de oestrogeensecretie gaat door
  5. De ovulatie vindt plaats; gestimuleerd door LH scheurt de follikel, waardoor de secundaire eicel vrijkomt
  6. Het corpus luteum produceert progesteron
  7. Het corpus luteum degenereert als er geen zwangerschap optreedt
30
Q

Humaan choriongonadotrofine (HCG)

A

Wordt uitgescheiden door chorion als er bevruchting plaatsvindt
Stimuleert het corpus luteum om de komende 9/10 weken oestrogeen te blijven aanmaken
Na 10 weken neemt placenta over en lost corpus luteum op
Hoge hoeveelheid progesteron en oestrogeen zorgen ervoor dat er geen ovulatie plaatsvindt tijdens de zwangerschap

31
Q

De baarmoedercyclus

A

Dag 1-5: menstruatiefase
Dag 6-14: proliferatieve fase
Ovulatie
Dag 15-28: uitscheidingsfase

32
Q

Menstruatiefase

A

Als het eitje niet bevrucht werd, daalt de hoeveelheid oestrogeen en progesteron, waardoor de baarmoeder het endometriale slijmvlies verliest en kleine bloedvaatjes scheuren
Het weefsel wordt samen met het bloed afgestoten en verlaat via de vagina het lichaam

33
Q

Proliferatieve fase

A

Door het verhoogde oestrogeenniveau verdikt het baarmoederslijmvlies
Een dun, waterig slijm wordt geproduceerd door de baarmoederhals die de doorgang van sperma faciliteert

34
Q

Uitscheidingsfase

A

Baarmoederklieren produceren glycogeen als potentiële energiebron voor de embryo
Baarmoederslijmvlies wordt dik, waardoor sperma moeilijk baarmoeder binnen kan en eventuele embryo zich kan ontwikkelen

35
Q

Dysmenorroe

A

Pijnlijke menstruatie
Endometrium produceert prostaglandines, die samentrekkingen en krampen kan veroorzaken

36
Q

GnRH bij vrouwen

A

Veroorzaakt de afscheiding van FSH en LH

37
Q

FSH bij vrouwen

A

Stimuleert de ontwikkeling van het oöcyt en de afscheiding van oestrogeen

38
Q

LH bij vrouwen

A

Stimuleert de ontwikkeling van het corpus luteum en de afscheiding van progesteron

39
Q

Zona pellucida

A

Plaats waar de spermacel de eicel binnendringt

40
Q

Endometriose

A

Baarmoederslijmvllies verplaatst zich naar eileiders, hecht zich op blaas of dikke darm, waar het verder groeit
Veroorzaakt pijn en onvruchtbaarheid

41
Q

In vitro ferilisatie (IVF)

A

Eitjes rijpen in labo, waarna sperma wordt toegevoegd
Van zodra er celdeling is, wordt de embryo in de baarmoeder gebracht

42
Q

Gamete intrafallopian transfer (GIFT)

A

Onbevruchte eitjes en sperma worden direct in de eileider geplaatst, zonder eerst af te wachten of er een embryo ontwikkelt

43
Q

Zygote intrafallopian transfer (ZIFT)

A

Het eitje wordt bevrucht in een labo en nadien in de eileider geplaatst

44
Q

Drie bacteriële SOA’s

A

Syfilis
Gonorroe
Chlamydia

45
Q

Syfilis

A

Eén van de gevaarlijkste soa’s als het niet behandeld wordt
Primaire fase (1-8 weken na infectie): vorming hard gezwel vol bacteriën
Secundaire fase (kan meerdere jaren duren): bacteriën dringen bloedvaten, botten, slijmvliezen, zenuwstelsel binnen
Tertiaire fase: schade aan cardiovasculair systeem en zenuwstelsel
Behandeling: peninciline

46
Q

Gonorroe

A

Heel besmsettelijk
Pijn bij plassen, pus in penis, abnormale afscheiding
Kan leiden tot ontsteking, littekenvorming, onvruchtbaarheid
Antibiotica, meer steeds meer resistentie

47
Q

Chlamydia

A

Milde symptomen dus blijft lange tijd onbehandeld
Pijn bij plassen, afscheiding penis
Kan leiden tot vruchtbaarheidsproblemen, complicaties bij zwangerschap en onvruchtbaarheid
Antibiotica

48
Q

Vier virale SOA’s

A

HIV
Hepatitis B
Humaan papillomavirus (HPV)
Genitale herpes

49
Q

Hepatitis B

A

Ontsteking van de lever
Overgedragen via bloed of lichaamsvocht bij onbeschermd vrijen
Vaccinatie

50
Q

Humaan papillomavirus (HPV)

A

Veroorzaakt wratten in genitale regio
Meest voorkomende SOA
Meeste infecties verdwijnen binnen de twee jaar
Sommige types kunnen kanker veroorzaken
Vaccinatie

51
Q

Genitale herpes

A

HSV-2: overdracht via seksueel of huid-op-huid contact
HSV-1: blaasjes aan de mond (en genitale regio bij orale seks)
Geen behandeling om volledig op te lossen, wel om actieve (besmettelijke) fase te onderdrukken

52
Q

Schimmelinfecties

A

Candida albicans: schimmel die sowieso aanwezig is in mond, darm en vagina
Overmatige groei in vagina kan leiden tot pijn, ontsteking en dikke vaginale afscheiding

53
Q

Trichomonas

A

Schuimig en stinkende vaginale afscheiding of ontsteking van de penis en afscheiding