Hoofdstuk 17: Ontwikkeling, rijping, veroudering en dood Flashcards

1
Q

Zygoot

A

Bevruchtte eicel (zaadcel + eicel)
Bevruchting vindt plaats in eileider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zona pellucida

A

Beschermde laag rondom het secundair oöcyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Corona radiata

A

Laag granulosacellen rondom het secundair oöcyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Twee-eiige tweelingen

A

Ovulatie van twee eicellen tijdens twee cycli
Bevrucht met twee zaadcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eén-eiige tweelingen

A

Komt voort uit een enkele zygoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vier processen die de zygoot doen ontwikkelen

A
  1. Splitsing
  2. Groei
  3. Differentiatie
  4. Morfogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Splitsing

A

Celdeling tijdens de eerste vier dagen na de bevruchting
Geen differentiatie: allemaal identieke cellen
Geen groei aangezien de eicel nog verder door de eileiders reist
Cytoplasma voorziet de cellen van energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Groei

A

Van zodra zygoot zich in baarmoederwand nestelt en voeding krijgt via de moeder
Wanneer een cel deelt, verdubbelen de dochtercellen in massa om zich klaar te maken voor volgende celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Differentiatie

A

Van zodra de eerste fase van acht cellen is afgerond, beginnen cellen zich te differentiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Morfogenese

A

Kort nadat de cellen beginnen differentiëren, verandert de embryo van vorm en krijgt het herkenbare menselijke vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Drie trimesters van de zwangerschap

A
  1. Pre-embryonale ontwikkeling
  2. Embryonale ontwikkeling (+ geslachtsontwikkeling)
  3. Foetale ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pre-embryonale ontwikkeling

A

Verschillende celdelingen leiden tot 32 identieke cellen (morula)
Dag 4: zygote komt aan in baarmoeder, waar het eerste stadia van differentiatie en morfogenese doorgaat om blastocyt te vormen
Dag 6/7: trofoblast maakt contact met endometriumcellen → proteolytische enzymen die endometriumcellen afbreken → weg voor blastocyt komt vrij → implantatie
Tweede week: inwendige celmassa maakt zich los en vormt amnionholte, embryonale schijf (celmassa) differentieert in ectoderm en endoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pre-embryo

A

Hey zygoot zich nog in de eileider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Blastocyt

A

Een holle bal bestaande uit:
Trofoblast: een omringende cellaag
Een holte
Inwendige celmassa (enkel dit deel vormt uiteindelijk embryo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Implantatie

A

Het proces waarin de blastocyt wordt opgenomen in het endometrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Buitenbaarmoederlijke zwangerschap

A

De blastocyt hecht zich buiten de baarmoeder vast aan weefsel (buikholte, eierstok, baarmoederhals), dat niet voldoende ruimte heeft om een foetus te laten groeien
Leidt tot miskramen of beperkte placentaontwikkeling
Kan enkel tot geboorte leiden na operatie van zodra het levensvatbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Embryonale ontwikkeling

A

Weken 3 tot 8
Snelle groei, differentiatie en morfogenese
Alle organen worden gevormd, maar de meeste zijn nog niet functioneel
Alle menselijke kenmerken te zien tegen het einde, maar embryo slechts 2,5 cm groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Drie kiemlagen

A

Ectoderm
Mesoderm
Endoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ectoderm

A

Vormt uiteindelijk de huid, haar, nagels, zenuwstelsel, tandglazuur, delen van het oog en andere organen en weefsels

20
Q

Mesoderm

A

Vormt uiteindelijk spierweefsel, bindweefsel, botten, nieren, urineleiders, beenmerg, testikels, eierstokken, bloedvaten en andere organen en weefsels

21
Q

Endoderm

A

Vormt uiteindelijk de lever, pancreas, alveoli, omlijning urineblaas, vagina, urinebuis en verschillende klieren

22
Q

Vier extra-embryonale membranen die embryo omringen

A

Amnion (vruchtvlies)
Allantois
Dooierzak
Chorion

23
Q

Amnion

A

Vangt schokken op, isoleert foetus en zorgt ervoor dat het niet uitdroogt
Gevuld met vruchtwater
Wordt afgeleid van interstitiële vocht moeder en wordt constant uitgewisseld
Foetus urineert in vruchtwater wanneer nieren gevormd zijn

24
Q

Allantois

A

Tijdelijk vlies dat helpt bij het vormen van bloedvaten van de navelstreng
Degenereert tijdens de tweede maand

25
Q

Dooierzak

A

Wordt deel van het spijsverteringskanaal
Produceert foetale bloedcellen
Bron van kiemcellen die naar gonaden migreren en daar gameten produceren

26
Q

Chorion

A

Vormt structuur dat deel uitmaakt van uitwisselingsmechanisme in placenta
Bron van hCG: ondersteund zwangerschap tijdens eerste drie maand, tot placenta overneemt

27
Q

Placenta

A

Gevormd door embryonaal weefsel (chorion) en weefsel van moeder (endometrium)
Zorgt voor nutriënten en zuurstof embryo, verwijdert afvalstoffen
Embryo kan gebruik maken van orgaansystemen moeder tot eigen organen ontwikkeld zijn
Endocrien orgaan: scheidt hCG af

28
Q

Navelstreng

A

Levenslijn die placenta verbindt met circulatie van embryo
Umbilical veins (zuurstofrijk bloed naar embryo) en umbilical arteries (zuurstofarm bloed naar moeder)
Uitwisseling functioneel van zodra hartje ontwikkelt (5 weken), tot dan uitwisseling door diffusie

29
Q

Ontwikkeling embryo

A

Eerst vormt zich een kloof: primitiefstreep
Vanaf drie weken: neurale kloof vormt later hersenen en ruggengraat
Mesoderm wordt later botten, spieren en huid
Prominente bulten worden gezicht, nek en mond
Week 4: ontwikkeling hart, hoofd krijgt vorm, vier ledematen, staart
Week 5-8: ogen, oren, vingers, tenen, kraakbeenskelet, staart kleiner, hart en bloedsomloop vervolledigen

30
Q

Geslachtsontwikkeling

A

Vanaf zes weken
Urogenitale gleuf met knopje erboven en labioscrotale zwellingen

31
Q

Geslachtsontwikkeling bij jongens

A

Sex-determining region (SRY) zet gen op Y-chromosoom aan
Antimulleriaans hormoon onderdrukt ontwikkeling van vrouwelijke genitaliën
Urogenitale gleuf gaat dicht en vormt plasbuis en penis
Knopje wordt top van penis, zwellingen vormen balzak

32
Q

Geslachtsontwikkeling bij meisjes

A

Urogenitale gleuf wordt groter en vormt vagina, knopje wordt de clitoris
Default condition: als er geen Y-chromosoom aanwezig is, ontwikkelen de vrouwelijke geslachtskenmerken zich automatisch

33
Q

Foetale ontwikkeling

A

Week 9 tot geboorte
Vanaf 9 weken: foetus

34
Q

Derde en vierde maand zwangerschap

A

Nieren ontwikkelen waardoor afvalproducten als urine in vruchtwater komen
Ledematen ontwikkelen verder, tand- en botvorming
Milt draagt bij aan productie rbc, wordt in vierde maand overgenomen door lever en beenmerg
Genitaliën voldoende ontwikkeld om geslacht te kunnen bepalen
Ogen en oren krijgen vaste plaats
Vrouwelijke foetus: onrijpe eitjes gevormd in eierstokken

35
Q

Vijfde en zesde maand zwangerschap

A

Zenuwstelsel en skeletspieren voldoende ontwikkeld opdat foetus kan beginnen bewegen
Hartslag is sterker
Huid wordt gevormd en is bedekt met zachte haartjes
Skelet wordt sterker
Kan vanaf 6 maand overleven buiten baarmoeder

36
Q

Zevende tot negende maand zwangerschap

A

Open en dicht gaan van ogen
Meer activiteit (zoekt goede ligging maar steeds minder plaats)
Huid verliest wat donshaartjes
Mannelijke foetus: teelballen dalen in scrotum
Longen en spijsverteringsstelsel hebben de mogelijkheid nog niet om te functioneren, maar zijn er wel klaar voor

37
Q

Bijnierschorsstimulerend hormoon (ACTH)
Corticotropine

A

Wordt afgescheiden door foetale hypofyse om aan te geven dat kindje klaar is om geboren te worden
Zorgt ervoor dat productie oestrogeen verhoogt en progesteron verlaagt

38
Q

Drie fasen bevalling

A
  1. Ontsluiting
  2. Expulsion
  3. Nageboorte
39
Q

Ontsluiting

A

6-12 uur
Contracties zorgen ervoor dat baarmoederhals breder wordt totdat het groot genoeg is voor het hoofdje (10 cm)
Druk van het hoofdje zorgt ervoor dat vruchtwater breekt

40
Q

Expulsion

A

Minder dan 1 uur
Contracties worden intenser en vrouw voelt nood om te persen
Soms episiotomie: ‘knippen’ om vaginale opening te vergroten

41
Q

Nageboorte

A

Minder dan 30 minuten
Contracties stoppen niet, helpen bij het verwijderen van placenta en navelstreng

42
Q

Colostrum

A

Wordt de eerste dag na de bevalling geproduceerd door de borsten
Waterige melk dat rijk is aan antilichamen en weinig vet en lactose bevat

43
Q

Neonatale periode

A

Baby is volledig afhankelijk van de zorg van anderen
Het zenuw- en spierstelsel is nog niet zo matuur
Ogen kunnen niet focussen

44
Q

Kleutertijd

A

Snelle ontwikkeling en rijping van orgaansystemen
Botten worden sterker, eerste tanden
Snelle groei, ook van de hersenen
Zenuwen worden op punt gesteld: myelinisatie
Immuunsysteem is zwak, waardoor vaccinaties nog niet effectief zijn

45
Q

Kindertijd

A

Verdere groei van alle systemen
De hersenen groeien tot 95% van uiteindelijke volume
Enkel het voortplantingssysteem is nog niet matuur

46
Q

Adolescentie

A

Sterke groei van skelet en spieren
Longen verdubbelen in grootte, nieren en maag groeien sterk
Rijping van voortplantingssysteem

47
Q

Drie hypothesen die senescence (veroudering) verklaren

A
  1. Een intern cellulair programma telt celdelingen
  2. Cellen worden beschadigd en kunnen niet meer hersteld worden
  3. De achteruitgang van het functioneren van belangrijke lichaamssystemen leidt tot de achteruitgang van andere systemen