Hoofdstuk 5: Het spierstelsel Flashcards

1
Q

Functies spieren

A

Beweging
Resist-beweging: bij weerstand tegen een beweging genereren spieren een kracht die precies tegengesteld is aan een gelijke maar tegengestelde kracht die wordt aangebracht op een lichaamsdeel
Warmte genereren: verantwoordelijk voor ¾ van alle warmte die door lichaam wordt gegenereerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Drie soorten spieren

A

Dwarsgestreept spierweefsel
Hartspierweefsel
Gladde spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken spieren

A

Prikkelbaar: trekken samen als reactie op chemische stof en/of elektrische signalen van andere orgaansystemen
Hebben slechts één basiswerkingsmechanisme: ze trekken samen (verkorten) → bij gebrek aan samentrekking ontspannen spieren zich en keren ze terug naar hun oorspronkelijke lengte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Synergetische spieren

A

Spiergroepen die samenwerken om dezelfde beweging te creëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Antagonistische spieren

A

Spieren die tegenover elkaar staan en elkaar tegenwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gebogen arm

A

Triceps ontspant
Biceps trekt samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gestrekte arm

A

Triceps trekt samen
Biceps ontspant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Spiercellen

A

= Spiervezels
Hebben celmembraan: sacrolemma
Buisvormig
Meerdere kernen want lange cellen waarin veel eiwitten gesynthetiseerd moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fascia

A

Bindweefselvliezen die alle spieren, gewrichten, botten en organen omgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Myofibrillen

A

Bestaan uit in elkaar geschoven eiwitstrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sacromeer

A

Deel tussen de twee Z-lijnen
Bestaat uit myosine (dikker) en actine (dunner)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spiercontractie

A

Myosine- en actinefilamenten glijden langs elkaar, waardoor de Z-lijnen dichter bij elkaar komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vier stappen in het samentrekken en ontspannen van spiercellen

A
  1. Zenuwen activeren skeletspieren
  2. Activering maakt calcium vrij
  3. Calcium initieert het glijdende filamenten mechanisme
  4. Wanneer de activering van de zenuw stopt, stopt de contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Motorneuronen

A

Een enkele zenuwcel die een groep cellen stuurt
Stimuleren skeletspieren om samen te trekken
Scheiden acetylcholine af (= neurotransmitter: stof die prikkelend of remmend effect heeft)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Motoreenheid

A

Het motorneuron en alle spiercellen die het aanstuurt
Kleinste functionele eenheid voor spiercontractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Neuromusculaire verbinding

A

Verbinding tussen een motorneuron en een skeletspiercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

T-tubuli

A

Buisachtige verlengingen van het celmembraan die elektrische impulsen naar alle delen van de cel transporteert

18
Q

Myasthenia gravis

A

Aandoening waarbij immuunsysteem de acetylcholinereceptoren vernietigt, waardoor de spieren zwakker (of niet) reageren op zenuwimpulsen

19
Q

Vier soorten energiebronnen

A

Opgeslagen ATP
Opgeslagen creatinefosfaat
Opgeslagen glycogeen
Aëroob metabolisme

20
Q

Opgeslagen ATP

A

Wordt in kleine hoeveelheden opgeslagen
± 10 seconden gebruikstijd
Enige directe energiebron

21
Q

Opgeslagen creatinefosfaat

A

3 tot 5x zoveel als hoeveelheid opgeslagen ATP
± 30 seconden gebruikstijd
Wordt snel omgezet in ATP

22
Q

Opgeslagen glycogeen

A

Variabel: sommige spieren slagen grotere hoeveelheden op
Voornamelijk gebruikt bij zware inspanningen tijdens de eerste 3-5 minuten
ATP-opbrengst afhankelijk van beschikbaarheid zuurstof: één glucosemolecule zorgt voor 2 ATP zonder zuurstof en 36 ATP met zuurstof

23
Q

Aëroob metabolisme

A

Stabiel hoog rendement
Altijd aanwezig
Eén glucosemolecule zorgt voor 36 ATP-moleculen

24
Q

Isotonische spiercontractie

A

Treden op wanneer een spier korter wordt terwijl een constante kracht wordt behouden
Bv. spierkracht genereren om een deel van het skelet te bewegen

25
Q

Isometrische spiercontractie

A

Kracht wordt gegenereerd, spierspanning neemt toe en de spier kan zelfs een beetje korter worden omdat de pezen enigszins worden uitgerekt, botten bewegen niet
Bv. zich inspannen om een te zwaar gewicht op te tillen

26
Q

Spierspanning wordt bepaald door drie factoren

A

Het aantal spiercellen in elke motoreenheid (de grootte van de motoreenheid)
Het aantal motoreenheden dat op een bepaald moment actief is
De frequentie van stimulatie van individuele motoreenheden

27
Q

Drie componenten van de relatie tussen neurale stimuli en spierkracht

A

Latente periode (contractie en relaxatie)
Summatie
Tetanus

28
Q

Latente periode

A

Tijdsvertraging tussen neurale stimulatie en begin van contractie
De tijd die zenuwimpuls nodig heeft om naar het sacroplasmatisch reticulum te gaan, calcium vrij te laten komen en de myosinekoppen te laten binden aan de actinefilamenten

29
Q

Summatie

A

Veel korte opeenvolgende kleine prikkels zodat er geen ruimte is voor ontspanning
Doel: spier lange tijd laten samentrekken

30
Q

Tetanus

A

Maximale spiercontractie
Kan leiden tot spierpijn
Kan ook optreden als reactie op gifstof

31
Q

Slow-twitch fibers

A

= Rode spieren
Breken ATP langzaam af en trekken langzaam samen
Maken ATP door aëroob metabolisme
Bevatten veel mitochondrieën en bloedvaten
Slaan weinig glycogeen op en zuurstof in molecuul myoglobine
→ Bieden meer uithoudingsvermogen, behouden lichaamshouding

32
Q

Fast-twitch fibers

A

= Witte spieren
Trekken sneller samen omdat ze ATP sneller afbreken
Minder mitochondriën en bloedvaten
Weinig of geen myoglobine
Slaan veel glycogeen op
Afhankelijk van aerobe mechanismen
Hopen melkzuur op tijdens anaerobe ademhaling
→ Gebruikt voor korte, intensieve activiteiten

33
Q

Skeletspieren

A

Vastgehecht aan botten
Beweging van lichaam
Lang, cylindervormig, meerdere nuclei, parallel
Activatie zenuwcellen
Vrijwillige spier
Snel (0,05 sec), niet duurzaam
Kans vermoeidheid afhankelijk van welke spier en werklast
Gestreept

34
Q

Hartspieren

A

Enkel in het hart
Pompen bloed
Korte cellen met stompe, vertakte uiteinden
Spontane activatie, aanpasbaar door zenuwen
Onvrijwillige spier
Gap-junctions
Gemiddelde snelheid (0,15 sec), niet duurzaam
Kleine kans op vermoeidheid
Gestreept

35
Q

Dwarse spieren

A

In randen van aderen, spijsverterings-, voortplantings-, en ademhalingsorganen
Controle van diameter aderen, beweging inhoud holle organen
Smalle, spoelvormige cellen
Altijd dezelfde samentrekking, aanpasbaar door zenuwen
Onvrijwillige spier
Gap-junctions
Traag (1-3 sec), onbeperkt
Kleine kans op vermoeidheid
Niet gestreept

36
Q

Spierdystrofie

A

Tekort aan dystrofine met als gevolg dat er te veel calcium de spiercel in lekt
Hoge intracellulaire calciumconcentratie activeert enzymen die spiereiwitten beschadigen en de cel doden
Resultaat: verlies van spiervezels en spieratrofie

37
Q

Duchenne-spierdystrofie

A

Eén enkel defect gen resulteert in het ontbreken van een bepaald spierceleiwit

38
Q

Tetanus

A

Veroorzaakt door bacteriële infectie
Technische term voor maximale spiercontractie
Infectie veroorzaakt door steekwond in spier
Bacteriën produceren toxine dat spieractiviteit overstimuleert wat resulteert in tetanische contracties

39
Q

Spierkrampen

A

Oncontroleerbare reflexgemedieerde spiersamentrekkingen
Veroorzaakt door dehydratie en ionenonevenwichtigheden die optreden bij zware inspanning

40
Q

Verrekte (of gescheurde) spieren

A

Ontstaan doordat een spier te ver wordt uitgerekt waardoor sommige vezels uit elkaar scheuren
Vaak gepaard met inwendige bloedingen, zwelling en pijn

41
Q

Fasciitis

A

Ontsteking van de bindweefselschede (fascia) die spier omringt
Veroorzaakt door verrekking of scheuren van de fascia
Herstelt langzaam
Behandeling bestaat uit rust en beschermen tegen druk
Injecties met corticosteroïden kunnen ernstige pijn verlichten