Hoofdstuk 11: Het spijverteringsstelsel en voeding Flashcards
Het spijsverteringsstelsel
Omvat alle organen die een gemeenschappelijke functie hebben: nutriënten in het lichaam brengen
Mond, keelholte, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, rectum en anus
Maagdarmkanaal (Gastro-intestinale tractus GI)
Holle buis van mond tot anus
Lumen: ruimte binnen holle buis waar voedsel en vloeistoffen reizen
Vier bijhorende organen: speekselklieren, lever, galblaas en pancreas
Vier lagen van het maagdarmkanaal
Mucosa: binnenste weefsellaag waarlangs voedingsstoffen passeren om in het bloed te komen
Submucosa: laag bindweefsel die bloedvaten, lymfevaten en zenuwen bevat
Muscularis: verantwoordelijk voor beweging, bestaat uit twee/drie sublagen van glad spierweefsel, vezels cirkelvormig georiënteerd rond lumen
Serosa: dun bindweefselomhulsel dat de andere lagen beschermt en het spijsverteringsstelsel aan de wanden van de lichaamsholten bevestigt
Vijf basisprocessen bewerkstelligen de functie van het spijsverteringsstelsel
- Mechanische verwerking en beweging: kauwen breekt voedsel in kleinere stukjes en twee soorten bewegingen mengen de inhoud van het lumen en stuwen het naar voren
- Secretie: vloeistof, zuur, gal, slijm, … worden op verschillende plaatsen in het maagdarmkanaal uitgescheiden en hormonen die spijsvertering reguleren worden uitgescheiden in bloedbaan
- Spijsvertering: de inhoud van het lumen wordt zowel mechanisch als chemisch afgebroken tot steeds kleinere deeltjes, die uitmonden in voedingsmoleculen
- Absorptie: voedingsmoleculen passeren de mucosale laag van het maagdarmkanaal en komen in het bloed of de lymfe terecht
- Eliminatie: onverteerd materiaal wordt via de anus uit het lichaam verwijdert
Twee soorten beweging helpen de spijsverteringsprocessen
Peristaltiek: stuwt voedsel verder
Segmentatie: mengt voedsel
Drie soorten tanden
Scherpe snijtanden: snijden voedsel
Puntige hoektanden: scheuren voedsel
Premolaren en kiezen: malen en pletten voedsel
Samenstelling tand
Kroon: zichtbaar gebied, bedekt met laagje email, botachtige levende laag (dentine) onder glazuur
Wortel: gebied onder de tandvleesrand
Zachte binnenste pulpholte met bloedvaten die dentine van bloed voorzien en zenuwen die pijn veroorzaken
Gingivitis
Tandbederf doet het zachte tandvlees rond de tand ontsteken
Parodontitis
Verval dat het eriodontale membraan doet ontsteken
Drie paar speekselklieren
Parotisklier
Sublinguale klier
Submandibulaire klier
Vier bestanddelen speeksel
Mucine
Speekselamylase
Bicarbonaat
Lysozym
Mucine
Dlijmachtig eiwit dat voedseldeeltjes bij elkaar houdt zodat ze makkelijker kunnen worden doorgeslikt
Speekselamylase
Begint het proces van het verteren van koolhydraten
Bicarbonaat
Houdt de pH van de mond tussen 6,5 en 7,5 (optimaal voor speekselamylase)
Helpt tanden te beschermen tegen zuurproducerende bacteriën
Lysozym
Remt groei van bacteriën
Vier stappen van de slikhandeling
- Het slikken begint wanneer de tong het voedsel in de keelholte duwt
- Spieren houden de slokdarm gesloten voor het slikken
- Het zachte gehemelte gaat omhoog om de doorgang naar de neusholte af te sluiten
- De epiglottis buigt om de luchtpijp af te sluiten en de slokdarm te openen
Slokdarm
Spierbuis bestaande uit skelet- en gladde spieren die keelholte met de maag verbinden
Voedsel transporteren door peristaltische samentrekkingen, zelfs tegen de zwaartekracht in
Onderste slokdarmsfincter gaat kort open als voedsel arriveert en sluit nadar het in de maag is terechtgekomen → voorkomt dat maaginhoud terugvloeit naar slokdarm
Zure reflux
Sluitspier functioneert niet goed waardoor zuur maagvloeistof terugstroomt naar slokdarm en voor brandend gevoel zorgt (brandend maagzuur)
Hiatus hernia
Aandoening waarbij deel van maag naar boven in de borst steekt via een opening in de middenrifspier
Drie belangrijkste functies van de maag
Voedselopslag tot het kan verteerd en opgenomen worden
Verteert eiwitten met behulp van sterke zuren en eiwitverterende enzymen, spiercontracties vermengen afscheidingen met voedsel en duwen mengsel naar dunne darm
Regelt de snelheid waarmee voedsel in dunne darm terechtkomt
Maagsap
HCl + slijm + pepsinogeen
1-2 liter maagsap per dag, grootste deel onmiddellijk na maaltijd
Zure pH van 2
Verteert de maag niet omdat sommige cellen aan de binnenkant van de maag en maagklieren voortdurend een beschermende barrière van slijm vormen
Pepsinogeen
Voorlopermolecuul dat eiwitverterend enzym wordt (pepsine) wanneer het wordt blootgesteld aan waterstochloride (HCl) in maag
Chyme
Waterig mengsel van gedeeltelijk verteerd voedsel en maagsap dat in de dunne darm wordt afgeleverd
Pyloryssfincter
Reguleert snelheid van transport naar dunne darm
Twee belangrijkste functies dunne darm
Spijsvertering: maag verteert eiwitten gedeeltelijk tot kleinere peptiden, eiwitvertering gaat verder in dunne darm waar ook koolhydraten en lipiden verteert worden
Absorptie: eiwitten, koolhydraten en lipiden worden afgebroken tot afzonderlijke aminozuren, monosachariden, vetzuren en glycerol die klein genoeg zijn om door slijmvliescellen naar het bloed te worden getransporteerd
Drie regio’s van de dunne darm
Duodenum
Jejenum
Ileum