Hoofdstuk 1: De chemie van levende wezens Flashcards

1
Q

Hoofdbestanddelen menselijk lichaam (6)

A

Zuurstof O
Koolstof C
Waterstof H
Stikstof N
Calcium Ca
Fosfor P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken van water

A

Uitstekende biologische solvent (oplosmiddel)
Vloeibaar bij lichaamstemperatuur
Kan warmte-energie absorberen en vasthouden
Maakt deel uit van essentiële chemische reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hydrofiel

A

Polaire moleculen die aangetrokken worden door water en die makkelijk interageren met water
Waterlievend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hydrofoob

A

Apolaire neutrale moleculen die niet interageren met of oplossen in water
Waterafstotend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Emulgatoren

A

Kunnen ervoor zorgen dat hydrofobe stoffen toch oplossen in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zuren

A

Geven waterstofionen (H+) af
Verhogen concentratie waterstofionen in oplossing
pH < 7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Basen

A

Nemen waterstofionen (H+) op
Verlagen concentratie waterstofionen in oplossing
pH > 7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Buffers

A

Helpen bij het behouden van een stabiele pH-waarde in lichaamsvloeistoffen
Belangrijk voor het behouden van homeostase
Belangrijkste: koolzuur en bicarbonaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Koolstof

A

Basis van chemie in ons lichaam omdat het sterk covalente bindingen kan aangaan
Omvat 18% van het lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Organische moleculen

A

Moleculen die koolstof en andere elementen bevatten die door covalente bindingen bij elkaar worden gehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dehydratatiesynthese (= condensatiereactie)

A

Bouwt macromoleculen van kleinere subeenheden en verliest hierbij telkens een watermolecule
Energie nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hydrolyse

A

Breekt macromoleculen af in kleinere subeenheden en voegt hierbij telkens een watermolecule aan toe
Maakt energie vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vier categorieën macromoleculen

A

Koolhydraten
Lipiden
Nucleïnezuren
Eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Koolhydraten

A

Algemene formule: Cn(H2O)n
Nodig voor energie en structurele ondersteuning
Drie soorten: monosacchariden, oligosacchariden en polysacchariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Monosacchariden

A

Enkelvoudige suikers
Glucose, fructose, galactose, ribose, deoxyribose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Disacchariden

A

Twee door dehydratie synthese aan elkaar gekoppelde monosachariden
Sucrose, maltose, lactose, glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Oligosacchariden

A

Meerdere aan elkaar gekoppelde monosachariden

18
Q

Polysacchariden

A

Duizenden monosacchariden aan elkaar
Opslaan van energie in bindingen tussen moleculen
Zetmeel, glycogeen, cellulose

19
Q

Drie soorten vetten

A

Triglyceriden
Fosfolipiden
Steroïden

20
Q

Triglyceriden

A

Vetten en oliën
Opslag energie, isolatie tegen warmteverlies, bescherming rond belangrijke organen
Opgebouwd uit glycerol en drie vetzuurmoleculen

21
Q

Verzadigde vetzuren

A

In vetten: enkelvoudige gestrekte bindingen tussen koolstoffen

22
Q

Onverzadigde vetzuren

A

In oliën: dubbele/drievoudige geknikte bindingen tussen koolstoffen

23
Q

Fosfolipiden

A

Belangrijkste component van celmembraan
Lossen goed op in water: hydrofoob uiteinde en hydrofiele kop
Glycerol met twee vetzuren en een fosfaatgroep
Vormen membraanlaag van al onze cellen

24
Q

Steroïden

A

Bestaan uit vier ringen op basis van koolstof
Boodschappermolecules
Bv. cholesterol, estrogeen en testosteron

25
Q

Proteïnen (= eiwitten)

A

Lange ketens (polymeren) van meer dan 100 aminozuren
Ondersteuning, transport, verdediging, beweging, hormonen

26
Q

Enzymen

A

Eiwit dat werkt als een biologische katalysator (= een stof die de snelheid van een chemische reactie versnelt zonder door de reactie te worden veranderd of verbruikt)

27
Q

Aminozuren

A

Verschillende aminozuren aan elkaar gelinkt via peptide bindingen vormen eiwitten
20 soorten opgebouwd uit amino-einde, carboxyl-einde en R-groep

28
Q

Peptide binding

A

Vormt zich tussen het carboxyluiteinde van een aminozuur en het aminouiteinde van het volgende aminozuur

29
Q

Polypeptide

A

Polymeer van tussen de 3 en 100 aminozuren

30
Q

Primaire structuur proteïne

A

Opeenvolging van aminozuren
Verbonden door peptidebindingen

31
Q

Secundaire structuur proteïne

A

Beschrijft hoe de keten van aminozuren georiënteerd is in de ruimte
Alfahelix en bètablad

32
Q

Tertiaire structuur

A

Verwijst naar hoe het eiwit draait en vouwt om een driedimensionale vorm te krijgen

33
Q

Quaternaire structuur

A

Verwijst naar het aantal polypeptideketens waaruit het eiwit bestaat en hoe ze met elkaar samenwerken

34
Q

Denaturatie

A

Eiwit verliest secundaire/tertiaire/quaternaire structuur, valt uiteen en kan zijn functie niet meer uitvoeren

35
Q

Nucleïnezuren

A

Slaan genetische informatie op
Lange kettingen van nucleotiden

36
Q

Nucleotiden

A

Bouwstenen van nucleïnezuur
Desoxyribose (bij DNA) of ribose (bij RNA) + base (enkel- of dubbelringige structuur die stikstof bevat) + één/meerdere fosfaatgroepen

37
Q

Desoxyribonucleïnezuur (DNA)

A

Stuurt en controleert alle levensprocessen
Slaat informatie op over hoe zichzelf te repliceren
Specifieert volgorde waarin aminozuren geordend zijn in proteïne
Bevat instructies om RNA te maken

38
Q

Structuur DNA

A

Dubbele streng
Nucleotiden bevatten: deoxyribose (suiker) + stikstofhoudende basen (A, G, C, T)

39
Q

Ribonucleïnezuur (RNA)

A

Voert instructies van DNA uit en reguleert soms de activiteit van DNA zelf
Bevat de instructies om eiwitten te produceren
Enkelstrengig molecuul dat complementaire kopie is van een deel van slechts één streng DNA

40
Q

Structuur RNA

A

Enkelvoudige streng
Nucleotiden bevatten: ribose + stikstofhoudende basen (A, G, C, U)

41
Q

Adenosinetrifosfaat (ATP)

A

Adenine base + ribose + drie fosfaatgroepen
Bewaart grote hoeveelheden energie die nodig zijn voor chemische reacties
Verbreken van verbindingen maakt energie vrij: ATP → ADP + P + energie