HOK Totaal Challenge Flashcards
Alle leerdoelen van HOK 2 in een set!!!
1
Q

A

2
Q

A

3
Q

A

4
Q

A

5
Q
alleen de m.gracilis benoemen…

A

6
Q

A

7
Q

A

8
Q

A

9
Q

A

10
Q

A

11
Q

A

12
Q

A

13
Q

A

14
Q
rotator cuff:

A

15
Q

A

16
Q

A

17
Q

A

18
Q

A

19
Q

A

20
Q

A

21
Q

A

22
Q

A

23
Q

A

24
Q

A

25


26


27


28


29


30


31


32
**Wat zijn de kenmerken van art. coxae?**
**articulatio coxae;**
**kogelgewricht, koppeling tussen acetabulum en caput femoris. ; laagje aan de binnenzijde v/h acetabulum: facies lunata, drie vrijheidsgraden**
33


34
Welke beweging wordt geremd door lig. iliofemorale pars superior ?
Retroflexie, (Bij retroflexie worden alle lig. gespannen.....)
Exorotatie
Adductie
35
Welke beweging wordt geremd door lig. iliofemorale pars inferior ?
Retroflexie (net als alle anderen, maar wel meest...)
Adductie (licht)
36


37
Welke beweging wordt geremd door lig. pubofemorale?
retroflexie, abductie en exorotatie.
38
Welke beweging wordt geremd door lig. ischiofemorale
retroflexie, endorotatie en abductie.
39
(extra) wat regelt lig. capitis femoris
bevat bloedvaten die zorgen voor de voeding van de femurkop.
40


41


42


43
Wat is de functie van m. iliopsoas ?
Anteflexie bovenbeen

44
Wat is de functie van m. tensor fascia latae
anteflexie (ventrale vezels)
en
endorotatie (laterale vezels) van het bovenbeen.
abductie van het bovenbeen.

45
Wat is de functie van m. sartorius?
anteflexie, abductie en exorotatie van het bovenbeen flexie van het been
en
endorotatie van het onderbeen.

46
Wat is de functie van de m. rectus femoris?
anteflexie van het bovenbeen
extensie onderbeen.

47
Wat is de functie van m.gracilis?
anteflexie en adductie van het bovenbeen
flexie en endorotatie van het onderbeen.

48
Wat is de functie van m. gluteus medius?
abductie van het bovenbeen.
De voorste vezels geven anteflexie en endorotatie.
De achterste vezels geven retroflexie en exorotatie van het bovenbeen.

49
Wat is de functie van m.gluteus maximus?
retroflexie en exorotatie van het bovenbeen.
De bovenste vezels geven abductie.

50
Wat is de functie van m. biceps femoris?
retroflexie van het bovenbeen.
flexie en **exorotatie** van het onderbeen

51
Wat is de functie van m. semitendinosus?
retroflexie van het bovenbeen.
en
flexie en **endorotatie** van het onderbeen.

52
Wat is de functie van m. semimembranosus?
retroflexie van het bovenbeen.
flexie en **endorotatie** van het onderbeen

53
os tibia =
os fibula =
os talus =
os calcaneus =
os naviculare =
?
os tibia = scheenbeen
os fibula = kuitbeen
os talus = sprongbeen
os calcaneus = hielbeen
os naviculare = voetwortelbeentjes
54
Wat zijn de kenmerken van art. genus?
Scharniergewricht, koppeling tussen tibia en femur, fibula doet niet mee. patella, meniscus op tibiaplateau, twee vrijheidsgraden.
55
tuberositas tibiae
aanhechting quadriceps

56
malleolus medialis / lateralis
onderdeel tibia, onderdeel fibula

57


58
wat is het verschil tussen condylen en epicondylen?
Epicondylen kun je palperen aan de laterale en mediale zijde van het femur in art. genus, en zijn de aanhechting van de m. gastrocnemicus.
condylen zijn de draaivlakken (scharnieren) in art. genus

59
Wat is de functie van de knieschijf?
Vergroten van het moment van de quadriceps.
(Verder van de as = groter mometn)
60
Waarom kun je artrose krijgen in het patellafemorale gewricht?
wegens slijtage van kraakbeen.
het is eigenlijk geen gewricht, maar een glijvlak zonder synovia
*Let op! het art. genus is wél een synoviaal gewricht!*
61
Noem een aantal aandoeningen welke veroorzaakt worden door veranderende mechanica in het kniegewricht door artrose
retro-patellaire pijn
patella-femorale artrose
patella-femoraal pijnsyndroom
retropatellaire chondropatie (kraakbeen aandoening achter patella)
62
Hoe noem je de bovenkant- en hoe de onderkant van de patella?
apex is onderkant
basis is bovenkant
63
wat voor vorm hebben meniscii en waar dienen ze voor?
Wigvormig.
Maakt een kom van het tibiaplatau, geven schokabsorbtie en stabiliteit en spelen een rol bij de verdeling van synovia
64
Leer beide benamingen van beide delen


65
Waarvoor dient de lig. collaterale laterale (fibulare) ?
remmen endoratatie en hyperextensie van het onderbeen
voorkomen varus
66
waarvoor dient de lig. collaterale mediale (tibiale)?
remmen exoratatie en hyperextensie van het onderbeen
voorkomen valgus
(is groter wegens meer kans op valgus)
67


68
Functie LCA: lig. cruciatum anterius ?
(liggen in een "V")
(dorsale hechting a/h femur)
voorkomen achterste schuiflade
(onderbeen transleert t.o.v. bovenbeen naar achteren)
"Dashboard-trauma"
remmen hyperextensie en endorotatie onderbeen t.o.v. onderbeen
69
Functie LCA: lig. cruciatum posterius ?
voorkomen voorste schuiflade
(onderbeen transleert t.o.v. bovenbeen naar voren
meest voorkomend, oorzaak meestal zelf)
remmen hyperextensie en endorotatie onderbeen t.o.v. onderbeen
70
Wat is de functie van m. flexor digitorum longus ?
plantairflexie en inversie van de voet

71
Waaruit bestaat de m. triceps surae ?
m. gastrocnemius en
m. soleus (ligt er onder)

72
Wat is de functie van m. gastrocnemius?
plantairflexie en inversie van de voet,
**flexie** van het onderbeen.

73
Wat is de functie van m. soleus ?
plantairflexie en inversie van de voet

74
Wat is de functie van m. extensor hallucis longus ?
dorsaalflexie van de voet.

75
Wat is de functie van de mm. peronei?
*(m. peroneus longus en m. peroneus brevis)*
plantairflexie en eversie van de voet

76
Wat is de functie van de m. tibialis anterior ?
dorsaalflexie en inversie van de voet.

77
Wat is de functie van de:
m. vastus lateralis, m. vastus medialis en m. vastus intermedius ?
* (m. quadriceps femoris)*
extensie v/h onderbeen

78
Kenmerken art. talocruralis
Bovenste spronggewicht., 1 as, 1 vlak, dorsaal- en plantairflexie.
Scharniergewricht, wordt gevormd door de talus en de distale uiteinden van de tibia en de fibula.
79
Wat zijn de verschillende niveaus van de wervelkolom?
7 halswervels (cervicale wervels)
12 borstwervels (thoracale wervels)
5 lendenwervels (lumbale wervels)

80
Lordose =
Kromming naar ventraal
holling naar dorsaal
81
Kyfose=
Kromming naar dorsaal
holling naar ventraal
**(bij de onderrug is kyfose, K**yfose-**K** van **kont)**
82
Lordose =
kromming naar ventraal
holling naar dorsaal
83
afasie
letsel in de linkerhersenhelft waardoor spreken moeilijk wordt.
84
Letsel Broca
moeilijk spreken / taalgebruik
85
Letsel Wernicke
verstoord taalbegrip
(ook luisteren en lezen)
86
Waar zit het gebied van Broca?

87
Waar zit het gebied van Wernicke?

88
Spraak apraxie
moeite met spreken door hersenletsel door "husselen" van woorden/letters ook voor luisteren.
89
Apraxie
Moeite met volgorde dagelijks handelen door hersenletsel
90
retrograde amnesie
Geen herinneringen over verleden
91
anterograde amnesie
geen geheugen kunnen opbouwen
92
Indeling zenuwstelsel:
anatomisch en functioneel
93
Indeling zenuwstelsel anatomisch:
Centraal en perifeer
94
Indeling zenuwstelsel functioneel:
Vegetatief en animaal
95
Bouw CZS
1. Grote hersenen (cerebrum)
2. Kleine hersenen (cerebellum)
3. Hersenstam (truncus cerebri)
4. Ruggenmerg (medulla spinalis)
96
Functie gyruspre- en gyrus postcentralis:
Bewegings aansturing / waarneming prikkels
97
cortex cerebri betekent:
Hersenschors
98
hersenbalk:
corpus callosum
99
Thalamus:
"schakelcentrum"
100
Hypothalamus:
vegetatieve functies/honger en dorst/sex
101
Limbisch systeem
affectieve gevoelens / onbewuste gedragingen en emotie
102
Basale ganglia
motorische regelprocessen (instinctieve en aangeleerde beweging / doelgericht / training)
103
hersenstam:
regeling van vitale functies
(in stand houden homeostase)
104
de drie hersenvliezen zijn:
dura mater (harde hersen/ruggenmergsvlies);
arachnoidea (spinnenwebvlies);
pia mater (zachte hersen/ruggenmergsvlies)
105
Teken / visualiseer het schema "functionele indeling zenuwstelsel"

106
Fasen van lopen / gang:
Heel strike: 0 - 2%
Foot flat: 2 - 10%
Mid stance: 10 - 30%
Heel off: 30 - 50%
Toe off: 50 - 60%
acceleration: 60 - 75%
Mid swing: 75 - 85%
deceleration: 85 - 100%
107
de VKB-n komt op spanning bij:
extensie been en endorotatie
108
Noem de 5 soorten van een THP
Resurfacing
minimaal invasieve chirurgie
Standaard gecementeerde THP
Standaard ongecementeerde THP
Revisie THP
109
Wat zijn de 5 operatieve heupbenaderingen bij THP ?
**• Postero-laterale**
## Footnote
*\(meest gebruikt)*
**• Antero-laterale**
**• Anterieure**
*erg in opkomst vanwege weinig schade aan spieren. En erg snelle revalidatie*
**• Direct laterale**
**• Posterieure**
110
Wat zijn de beperkingen in de eerste 6 weken bij de postero-laterale benadering?
**geen adductie en endorotatie en _meer_ dan 90 graden flexie**
(eerste 6 weken)
111
Wat zijn de beperkingen in de eerste 6 weken bij de antero-laterale benadering?
**Geen exorotatie**
(eerste 6 weken)
112
Wat zijn de beperkingen in de eerste 6 weken bij de direkt-laterale benadering?
**Geen exorotatie**
(eerste 6 weken)
113
Wat zijn de beperkingen in de eerste 6 weken bij de anterieure benadering?
Zeer weinig, weinig kans op luxatie.
Gewoon voorzichtig aan doen.
114
Indeling zenuwstelsel hiërarchisch model:
Neo : Willekeurige bewegingen
Paleo : Uiting van emoties en autom. bewegingspatronen
Archi : Aangeboren reflexen
115
niveaus van sensomotorische integratie
Tastzin, beweging/evenwicht, ruimtelijk gevoel/houding van ledematen
exteroceptie/proprioceptie
116
Functioneringsproblemen bij beroerte

117
Ischemisch:
Onvoldoende doorbloeding ("propje")
118
golgi peessensor
zorgt voor de peesreflex.
proprioceptieve receptoren die zich bij skeletspieren bevinden nabij de overgang van spierweefsel naar pees.
119
Leg de werking van golgi peessensor en spierspoeltjes uit:
De golgisensor zorgt bij prikkeling voor een peesreflex, de spoeltjes sturen informatie over de lichaamshouding.
Door prikkeling van de golgisensor corrigeren de spierspoeltjes onwillekeurig de houding waardoor een reflex op gang komt.
(kniereflex/ achillespees)
120
z-lijn
begrenzing van de sarcomeer
ligt midden op de I-band

121
I-band
Lichte band= actine

122
A-band
Tussen de twee i-banden
= donker, overlapping
actine en myosine

123
H-zone
Midden in de A-band
Lichtere band,
verdwijnt bij contractie

124
M-lijn
precies in het centrum van de H-zone

125
l-tubuli heten ook wel:
Longitudinale tubuli / sarcoplasmatisch reticulum
126
t-tubuli
transversale tubuli
127
Noem de 4 eiwitten die betrokken zijn bij de spiercontractie
troponine
tropomyosine
actine
myosine
128
functie troponine:
**Troponine** bindt aan *calcium*, waardoor *tropomyosine* los laat van het *actine* en *myosine* aan het *actine* kan binden.
129
Functie tropomyosine
Tropomyosine bindt aan actine waardoor de binding van myosine geblokkeerd wordt.
130
wat gebeurt er met calcium na contractie?
Calcium wordt door de sarcolemmale pomp weer uit de cel gepompt
131
tetanische contractie
opeenvolgende contractie
132
Beschrijf de werking in volgorde van een spiercontractie
In een motorneuron van het centrale zenuwstelsel wordt een actiepotentiaal ontwikkeld.
Via de zenuwvezel van het motorneuron gaat het actiepotentiaal naar het uiteinde van het axon (lange uitloper).
Via de lange uitloper van de zenuwcel wordt een actiepotentiaal van het cellichaam naar het uiteinde van de zenuw vervoerd.
Op het uiteinde van het axon (terminale axon) zorgt het actiepotentiaal dat er acetylcholine (ACh) vrijkomt in de synaptische spleet.
Het ACh hecht op speciale receptoren van het sarcolemma en zorgt er voor dat de T-tubuli van de spier depolariseren.
Het depolariseren van de T-tubuli zorgt ervoor dat er calciumionen vrijkomen uit het sarcoplasmatisch reticulum (SR).
De calciumionen die zijn vrijgekomen uit het SR binden aan het troponine-tropomyosine-complex van de actinefilamenten.
Door deze binding komen de actieve bindingsplaatsen van de actinefilamenten vrij.
Doordat de actieve bindingsplaatsen van de actinefilamenten vrijkomen kan het myosine met zijn kopjes hier aan binden (powerstroke) en een crossbridge vormen.
Vervolgens wordt het ATP gesplitst in ADP en P en de energie die hierbij vrijkomt wordt gebruikt voor het omklappen van myosinekoppen, waardoor actinefilamenten dichter naar de myosinefilamenten schuiven.
Nieuw ATP bindt vervolgens weer aan myosine.
Dit zorgt ervoor dat myosine loskoppelt van de actine.
Als er voldoende calciumionen aanwezig zijn, blijven de actieve bindingsplaatsen vrij en kan myosine crossbridges blijven vormen met actine en blijven de myosinefilamenten de actinefilamenten naar zich toe trekken, waardoor de spier verkort.
Wanneer de actiepotentiaal verdwijnt, worden de calciumionen weer opgenomen door het SR.
Voor de opname van calciumionen wordt wederom ATP in ADP en P gesplitst. Het opnemen van calciumionen door het SR kost dus energie.
133
m. rectus abdominus,
buigen van de romp

134
m. obliquus externus/internus
let op verloop van de vezel!!

135
m. transversus abdominus

136
m. quadratus lumborum

137
welke (neuro)musculaire factoren bepalen de momentane spierkracht?
proprioceptie
cocontractie
sensoren (Golgi, spierspoeltjes)