FS Flashcards

1
Q

Waar is het anaerobe uithoudingsvermogen van afhankelijk?

A

Alactisch: hoeveelheid ATP en CP
Lactisch: buffervermogen van het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is het aerobe uithoudingsvermogen van afhankelijk?

A

VO2max, hoeveelheid glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waardoor wordt het lokale (spier)uithoudingsvermogen bepaald?

A

Vascularisatie, hoeveelheid myoglobine en mitochondriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf hoe uit ATP energie kan worden gehaald.

A

Bij de hydrolyse van ATP door het enzym adenosinedehydrogenase, waarbij ADP en fosfaat worden gevormd komt energie vrij. De reden waarom deze binding zoveel energie bevat, is de elektrostatische afstoting tussen de negatief geladen zuurstofatomen in de fosfaatgroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef een beschrijving van elk van de drie wegen waarlangs resynthese van ATP kan optreden.

A

Creatinefosfaat: PCr wordt gebonden aan ADP die vrijkomt bij de afbraak van voorraad ATP in de spiercel.

Melkzuursysteem: Pyrodruivenzuur, dat ontstaat na glycolyse, wordt bij een tekort aan O2 omgezet in lactaat/melkzuur.

Zuurstofsysteem: Pyrodruivenzuur, dat ontstaat na glycolyse, wordt bij beschikbaarheid van O2 opgenomen in de citroenzuurcyclus, dit levert 34 ATP op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk energiesysteem levert per tijdseenheid de meeste energie?

A

Fosfaatsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke energiesysteem kan in totaal de meeste energie leveren?

A

Aerobe systeem (oxidatie van vetten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk energiesysteem kan het snelst aangewend worden om energie te leveren?

A

Fosfaatsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is de VO2max o.a. van afhankelijk en waarom?

A

Geslacht: vrouwen minder spierweefsel dan mannen. Vrouwen meer vetweefsel. Vetweefsel is in vergelijking met spierweefsel inactief weefsel en gebruikt minder zuurstof.

Leeftijd: vermindering van hartprestatie en afname spierweefsel in het lichaam

Training: verbetering van aerobe vermogen

Genetisch: type spiervezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gaat er mis als tijdens een duurloop te snel wordt gestart?

A

Te vroeg verzuring of opmaken van creatinefosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de beperkende factor in de hoeveelheid ATP die door de anaerobe glycolyse geleverd kan worden?

A

Verzuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke voedingsstoffen kunnen anaeroob verbrand worden en welke aeroob?

A

Glucose: anaeroob en aeroob

Vet: aeroob

Eiwitten moeten eerst worden omgezet naar glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt het verbranden van suikers genoemd? En het verbranden van vetten?

A

Glycolyse, lipolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar vinden wij een opslag voor glucose en als wat wordt glucose opgeslagen?

A

Lever en spier, glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe heet het proces waarbij glucose wordt omgezet in glycogeen? Welk hormoon stimuleert dit proces?

A

Glycogenese, insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe heet het proces waarbij glycogeen wordt afgebroken tot glucose? Welk hormoon stimuleert dit proces?

A

Glycogenolyse, glucagon (adrenaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer kom je de zogenaamde man met de hamer tegen? Welk hormoon komt er op dit moment in hogere concentraties vrij? Wat is de functie van dit hormoon?

A

Als de glycogeenvoorraad laag is. Cortisol welke zorgt voor gluconeogenese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke brandstof levert per molecuul de meeste energie? En welke per liter zuurstof?

A

Vet, glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk energiesysteem en welke brandstof prefereert het lichaam voor de energieleverantie. Waarvan is dit afhankelijk?

A

(Aerobe) verbranding van vet. Dit is echter afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare zuurstof. Bij toenemende inspanning wordt zuurstof steeds meer de beperkende factor en wordt het voordeliger om glucose te gaan verbranden.

20
Q

Waarvoor dient het zuurstofoverschot na inspanning?

A
21
Q

Hoe lang duurt het totdat de hoeveelheid creatinefosfaat weer is aangevuld nadat deze volledig opgeraakt is?

A

3-5 minuten, halfwaardetijd=30 seconden

22
Q

Hoe lang duurt het gemiddeld voordat het bij maximale belasting opgehoopte melkzuur uit het bloed verwijderd is? Waar is dit van afhankelijk?

A

30 minuten tot 60 minuten. 30 minuten bij cooling down, 60 minuten in rust.

23
Q

Wat wordt bedoeld met de anaerobe drempel?

A

anaerobe drempel is het punt dat lactaat zich gaat ophopen. (stel dat de VO22max is bereikt, dan doe je een eindsprint)
Of
de drempel die je hebt als je van anaerobe verbranding naar aerobe verbranding gaat.

24
Q

Hoe noemt men de twee circulaties die beginnen en eindigen in het hart?

A

Kleine (pulmonale) circulatie (=zuurstofrijk) & Grote (systemische) circulatie (=zuurstofarm).

25
Q

Door de venen van welke circulatie loopt zuurstofrijk/zuurstofarm bloed?

A

Kleine (pulmonale) circulatie (=zuurstofrijk) & Grote (systemische) circulatie (=zuurstofarm)

26
Q

Waardoor neemt het hartminuutvolume toe door training?

A

Toename Slagvolume (SV) x Hartfreqentie (HF).

27
Q

Hoe hoog is de gemiddelde rusthartfrequentie van ongetrainden?

A

tussen 60-80 sl/min

28
Q

Waarvan is de maximale hartfrequentie voornamelijk afhankelijk?

A

leeftijd

29
Q

Wat wordt bedoeld met het einddiastolisch en eindsystolisch volume?

A

Einddiastolisch volume is de hoeveelheid bloed aanwezig op einde van diastole (vulling) in rechter- of linker ventrikel. Het eindsystolische volume is het achtergebleven bloed in de ventrikels na elke systole (contractie van het ventrikel).

30
Q

Wat wordt bedoeld met het Frank-Starling mechanisme?

A

Een hogere veneuze return leidt tot een grotere vulling van de ventrikel. Deze grotere vulling zorgt vervolgens voor een sterkere contractie van de hartspier (Frank-Starling mechanisme) hierdoor vergroot het slagvolume; eind diastolisch volume is verhoogd, eind systolisch volume is gedaald.

31
Q

Waarom gaat bij hoge omgevingstemperaturen het prestatieniveau van sporters achteruit?

A

Omdat de huid meer doorbloed moet worden om de warmte kwijt te kunnen. Hierdoor kan er minder bloed, en dus zuurstof, naar de spieren

32
Q

Wat wordt bedoeld met het hematocriet?

A

De ratio rode bloedcellen in het bloed ten opzichte van het totole bloedvolume.

33
Q

Welke maatregel nemen sporters vaak om hun hematocriet te doen laten stijgen (legaal en illegaal).

A

Hoogtetraining, Bloeddoping/EPO.

34
Q

Op basis van de hematocriet komt men bij lange afstandslopers wel eens tot de conclusie dat deze sporters lijden aan bloedarmoede (anemie). Lijkt deze conclusie terecht? Licht je antwoord toe.

A

Bloedarmoede wil zeggen dat je een tekort aan rode bloedcellen hebt. Wanneer je gaat trainen neemt zowel je bloedplasma als rode bloedcellen toe. Het kan zo zijn dat het aantal rode bloedcellen percentueel minder toeneemt dan het bloedplasme. Hierdoor gaat je hematocrietwaarde omlaag. Bij de afname van bloed haal je maar een paar ml. bloed eruit. Je kunt dus niet zien dat het totale bloedvolume en het totaal aantal rode bloedcellen door training omhoog gegaan is. In feite is er in dat geval geen sprake van bloedarmoede.

35
Q

Wat is het effect van training op de grootte van het hart? (noem hierbij het verschil tussen duurtraining en intensieve kortdurende krachttraining).

A

Door krachttraining ontstaat een verdikking van het myocard (hartspierweefsel). Het volume, en dus het einddiastolisch volume (EDV) van het hart blijft gelijk. Door duurtraining neemt zowel het volume, het EDV als de dikte van het myocard toe. Echter is de toename in dikte van het myocard kleiner in vergelijking met krachttraining.

36
Q

Bij wat voor soort training neemt het slagvolume van het hart het meeste toe?

A

Intervaltraining.

37
Q

Hoe kan de toename in slagvolume (SV) worden verklaard?

A

Toename bloed hoeveelheid zorgt voor toename EDV. Daardoor ontstaat een toename in grootte van het hart. Hart gaat krachtiger samentrekken doordat hij meer gevuld wordt (Frank Starling Mechanisme). Door deze krachtige samentrekking vaak te herhalen wordt de hartspier (myocard) dikker.

38
Q

Wat is de rol van een lonende pauze?

A
39
Q

Door training op uithoudingsvermogen neemt het hartminuutvolume (HMV) in rust niet toe, maar het slagvolume wel. Hoe komt dit verschil?

A

Door een afname van de hartfrequentie (HF).

40
Q

Is er verschil in het maximale HMV tussen getrainde en ongetrainde personen?

A

Ja. Getrainde personen hebben een hoger maximaal HMV. Dit is vooral toe te schrijven aan een verhoogd slagvolume.

41
Q

Wat is het effect van training op de maximale hartfrequentie (HF)?

A

Training heeft geen effect op de maximale hartfrequentie

42
Q

Wat is het effect van aerobe training op de anaerobe drempel?

A

De anaerobe drempel wordt pas bij een hogere intensiteit bereikt.

43
Q

Wat kan gebruikt worden als indicatie van het bereiken van de anaerobe drempel?

A

Lactaatophoping en/of ademhalings frequentie. De ademhalingsfrequentie wordt zo hoog dat je niet meer normaal kunt praten. Iemand waarmee je geen gesprek meer kan voeren tijdens het hardlopen heeft zijn anaerobe drempel bereikt.

44
Q

Wat is de rol van de pulmonale aanpassingen als gevolg van training in de toename van het fysieke prestatievermogen?

A

Vrijwel geen aanpassingen aan het pulmonale systeem als gevolg van training. Omdat dit normaal gesproken niet de beperkende factor is en zal om die reden niet zo snel aangepast worden door training.

45
Q

Welke aanpassingen vinden plaats op spierniveau als gevolg van training?

A

Meer mitochondriën, meer doorbloede capillairen (haarvaten), meer myoglobine (zuurstofbindende eiwit binnen spiercellen) en een toename in de mogelijkheid tot opslaan van glygogeen in de spieren. Dit glycogeen kan omgezet worden in glucose.

46
Q

Bij kortdurende atletiekonderdelen, zoals de sprint en korte afstanden, blijkt de lage zuurstofspanning die heerst in hooggelegen gebieden niet van doorslaggevende invloed op de prestatie. Sterker nog, daar wordt in hoger gelegen gebieden vaak een toename van de prestatie gevonden, terwijl bij langer durende atletiekonderdelen vaak een afname van de prestatie te zien is. Verklaar beide uitkomsten.

A

Lagere luchtdruk zorgt voor een lagere luchtweerstand. Bij sprinten maakt je (vrijwel) geen gebruikt van je zuurstofsyteem, dus heb je vanwege de verlaagde luchtweerstand alleen voordeel. Bij langere duur onderdelen weegt het voordeel van verminderde luchtweerstand niet op tegen het nadeel van minder zuurstof in de lucht.