HOC Thema 2 Flashcards
Alle leerdoelen voor HOC 2 voor zo ver mogelijk.
Benoem de 4 sleutelcompetenties van de competentie fysiotherapeutisch handelen
- Screening
- Diagnostiek
- Behandelen
- Afsluiten
Benoem de 7 competentiegebieden uit het beroepsprofiel van de fysiotherapeut.
- Fysiotherapeutisch handelen
- Communiceren
- Samenwerken
- Kennisdelen en wetenschap beoefenen
- Maatschappelijk handelen
- Organiseren
- Professioneel handelen
Benoem de definitie van competentie op basis van het beroepsprofiel.
kvhnr
het vermogen om op basis van aanwezige
- Kennis
- Vaardigheden
- houdingen
- normen en waarden en
- rolopvattingen
adequaat te handelen in complexe beroepssituaties en op beslissingen die kunnen worden uitgevoerd reflecterend te kunnen reageren.
Wat zijn de zes basisvoorwaarden voor een goede communicatie door de fysiotherapeut ?
De fysiotherapeut
communiceert op heldere, transparante, effectieve en efficiënte wijze tijdens het fysiotherapeutisch handelen.
Het gaat daarbij om zowel verbale als nonverbale communicatie
De fysiotherapeut houdt hierbij rekening met de culturele achtergrond van de cliënt
De 4 sleutelcompetenties van communicatie,
De therapeut:
- Bouwt een effectieve behandelrelatie op
- Luistert en verkrijgt doelmatig info en respecteert de privacy
- Bespreekt info over doelen en behandeling met pt. en evt betrokkenen
- Doet aan adequate mondelinge en schriftelijke verslaglegging
Beschrijf de indeling van preventie binnen het beroepsprofiel.
Geef bij elk onderdeel van preventie een voorbeeld :
- Universele preventie is gericht op de gehele bevolking (kans op het ontstaan van ziekte of risicofactoren te verminderen en gezondheid te bevorderen)
- Selectieve preventie is gericht op de identificatie van specifieke hoog risico groepen (preventie programma’s gericht op gezondheidsbevordering)
- Geïndiceerde preventie heeft tot doel het ontstaan van ziekte van of verdere gezondheidsschade te voorkomen bij een individuele patiënt met een verhoogd risico
- Zorggerelateerde preventie is gericht op het ondersteunen van een individuele patiënt met bestaande gezondheidsproblemen (ziektelast reduceren, complicaties tegen gaan, zelfredzaamheid ondersteunen)
Wat zijn de doelstellingen van het intakegesprek binnen THIM en welke vragenlijsten worden daarbij gebruikt?
- Hoofddoel = in- of uitsluiten of de cliënt mag deelnemen aan een preventie-/beweegprogramma
- PARQ, RAND-36 en NNGB
PAR-Q (PHYSICAL ACTIVITY READINESS QUESTIONNAIRE)
Doelstelling: Geeft de PAR-Q aan wanneer u uw arts voor aanvang moet consulteren. (binnen de leeftijd van 15 en 69 jaar)
RAND-36
Doelstelling: De RAND-36/SF-36 is momenteel veruit de meest gebruikte vragenlijst voor het meten van het ervaren van de gezondheid of gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven
Beschrijf de opbouw van een preventie-/beweegprogramma
- Intake / fitheidstest
- Theoretische bijeenkomst (1x)
- Praktische bijeenkomsten (meestal gedurende 12 weken)
- Outtake
Omschrijf de voorwaarden inclusie en exclusie criteria.
Nou?
Koppel de beweegnormen aan het aantal MET’s
MET (metabole equivalent, is een maat voor stofwisselingsprocessen)
- MET-waarde in rust is 1
- MET-waarde van 2 geeft dus aan, dat 2 maal de energie verbruik is dat je normaal bij rust hebt
- Wandelen 3,
- fietsen 5,
- zwemmen 20
Fasen van gedragsverandering
- Openstaan
- Begrijpen
- Willen
- Kunnen
- DOEN
- blijven doen
Verklaar de volgende termen:
- coping stijl,
- locus of control en
- attributie.
- Coping stijl = Hoe ga je er mee om?
- Locus of control = de mate waarin iemand de oorzaken van wat hem / haar overkomt bij zichzelf of juist buiten zichzelf zoekt (interne of externe locus)
- Attributie = de wijze waarop mensen het gedrag van zichzelf en van anderen verklaren in termen van oorzaak en gevolg,
Geef een aantal voorbeelden van coping stijl:
- Je negeert het probleem of stelt het uit
- Je doet niets, omdat alles zinloos is
- Je pakt het probleem actief aan
- Je zoekt sociale steun
- Je uit je emoties
- Je relativeert het probleem
- Je zoekt afleiding
Wat is het verschil tussen een interne en een externe locus of control?
- Mensen met een interne locus of control zijn meer bereid om te leren, zijn kritischer, leiden een gezonder leven, ondernemen om een beter leven te krijgen meer verantwoordelijkheid op hun eigen leven.
- Mensen met een externe locus of control gaan ervan uit dat de controle over het leven niet in handen is maar dat mannen onderhevig is aan het lot, het geluk van ongeluk, de daden van andere mensen, het “toeval”. te zoeken naar oplossingen, gaan ze eerder naar defence van strategieën
Cardiovasculair:
Benoem een aantal symptomen waar je alert op moet zijn en welke door een cliënt gemeld kunnen worden in de intake en gedurende een training
Cliënt geeft pijn aan
- Cliënt geeft aan “geen kracht” te hebben
- Cliënt geeft aan “vreemde sensaties” in handen of voeten te hebben zoals “doof gevoel” en/of “tintelingen”
- Cliënt geeft aan “snel moe” te zijn
- Cliënt zweet veel
- Cliënt geeft aan zich niet lekker te voelen
- Cliënt geeft aan duizelig te zijn
- Cliënt geeft aan gezwollen benen te hebben
Kun je van een aantal symptomen in de intake en optredende fysieke reacties in de training benoemen wat “niet pluis” is?
- Iemand stijgt boven berekende max. HF. uit.
- Onwel voelen: misselijk, zweten, hoofdpijn, moeheid.
- Dalende bloeddruk (ondanks de inspanning)
- Blauwe verkleuring van gelaat / lippen / vingertoppen
- Uitgesproken kortademigheid (kan niet meer praten).
- Tekenen van druk / pijn op de borst (
- Tekenen van hypoglykemie: cliënt wordt steeds slomer en slechter aanspreekbaar.
Noem aantal rode vlaggen die kunnen wijzen op cardiovasculair falen waarbij de medische expertise nodig is.
Heeft een arts ooit gezegd dat u een hartprobleem heeft en dat u alleen fysieke inspanning op advies van een arts zou mogen uitvoeren?
Heeft u pijn op de borst bij fysieke inspanning?
Heeft u in de laatste vier weken pijn op de borst gehad terwijl u geen fysieke inspanning uitvoerde?
Verliest u wel eens uw evenwicht als gevolg van duizeligheid of verliest u wel eens het bewustzijn?
Heeft u een bot- of gewrichtsprobleem dat kan toenemen door het uitvoeren van fysieke inspanning?
Schrijft uw arts op dit moment medicijnen voor in verband met uw bloeddruk of een hartprobleem?
Bent u op de hoogte van een andere reden waardoor u geen fysieke inspanning zou mogen uitvoeren?
Welke kleur vlag geeft wat aan?
- Rode vlaggen: biomedische risicofactoren
- Gele vlaggen: psychosociale of gedragsmatige risicofactoren
- (Blauwe vlaggen): sociale en economische factoren
- (Zwarte vlaggen): beroepsmatige risicofactoren
Wat zijn de inclusie- / exclusiecriteria voor groepstraining bij DM II patiënten?
Inclusiecriteria:
- de diagnostic DM is gesteld door een arts / specialist;
- de opslag medische gegevens en verantwoordelijk instroomgegevens beschikbaar;
- de patiënt is niet aan de NNGB / combinorm;
- de patiënt is gemotiveerd voor een actieve leefstijl.
Exclusiecriteria:
- de patiënt voldoet niet aan de inclusiecriteria;
- er is een praktische vragenlijst over de geschiktheid van de activiteit (PAR-Q);
- er is een van comorbiditeit (die meededen aan een beweegprogramma onmogelijk maakt);
- er is sprake van van virale infectie van koorts, open wonden, ulcera van algehele malaise
Definieer de begrippen uit het fysiotherapeutisch methodisch handelen en het screeningsproces.
dBsp
- doelgericht
- Bewust
- systematisch
- procesmatig
Noem de verschillende didactische aanbiedingsvormen die binnen een training toepasbaar zijn
- Vrije bewegingsopdracht
- Gebonden bewegingsopdracht
- Bewegingsbeschrijving
- Bewegingsvoorschrift
- Fantasievorm
- Spelvorm
- Wedstrijdvorm
Wat is het verschil tussen conditie en uithoudingsvermogen?
- Conditie is KLUSS, uithoudingsvermogen is U
(en KLUSS is de afkorting voor de begrippen …?)
Benoem de gezondheidsbeïnvloedende factoren zoals ze worden opgenomen in het boek ‘Diagnostiek in de fysiotherapie’
- Persoons gebonden factoren – lichamelijk (aangeb. verworven)/persoonlijk.
- Omgevingsfactoren
- Leefstijl of gezondheids gedrag
Beschrijf de opbouw van het lesvoorbereidingsformulier.
- Inleiding
- Warming up
- Kerntaak
- Cooling down
- Controle
Omschrijf de opbouw (parameters) van een KUHV training
(check deze even)
- Bespreek doel / probl. handeling
- Warming up
- Baseline bepalen
- interventie (3-6 sets á 20 - 40 hh) (?)
- Cooling down
- Nabespreking
- Huiswerk meegeven
Rust: 30 sec tussen iedere set. (?)
Omschrijf de opbouw (parameters) van een training tbv hypertrofie
(check deze even)
- Bespreek doel / probl. handeling
- Warming up
- Baseline bepalen
- Interventie (3-6 sets á 6-12 hh) (?)
- Cooling down
- Nabespreking
- Huiswerk meegeven
Rust: 60 sec tussen iedere set. (?)
Omschrijf de opbouw (parameters) voor een training t.b.v. stabiliteit
- Bespreek doel / probl. handeling
- Warming up
- Baseline bepalen
- Interventie (30 sec, mag in delen van min. 6sec. sec/hh, 4 - 6 sets )
- Cooling down
- Nabespreking
- Huiswerk meegeven
Rust: 10 - 30 sec tussen iedere set.
Omschrijf de 7 leerdidactische kernpunten en hun inhoud in je eigen woorden.
- Maak een analyse van je beginsituatie
- Formuleer je doelstellingen
- Kies je lesstof en oefenstof
- Bepaal de leeractiviteiten van de cliënt en /of groep
- Bepaal de didactische werkvormen
- Bepaal de lesorganisatie
- Evalueer de gevormde onderwijsleersituatie
Geef een definitie van cognitie, emotie en gedrag
- Cognitie : Een continue proces van filtering van stimuli die leidt tot perceptie en interpretatie en zo ons in staat stelt onze eigen waarheid te creëren.
- Emotie : Innerlijke beleving of gevoel dat door een bepaalde situatie wordt opgeroepen of spontaan kan optreden.
- Gedrag : Dat wat zichtbaar is voor de ander.
Geef en definieer de verschillende selectieve en niet selectieve vaardigheden van communicatie.
- Selectieve Communicatieve Vaardigheden*
1. Vragen stellen
2. Parafraseren (Vertaal in je eigen woorden, heb ik het goed begrepen?)
3. Samenvatten (eerste conclusie)
4. Reflecteren (Wat als, hoe denk je, wanneer zou je, wat zou ik voor je, etc)
5. Concretiseren (Agenda)
6. Feedback geven / ontvangen - Niet Selectieve Communicatieve Vaardigheden*
1. Non verbaal gedrag
2. Verbaal volgen.
3. Gebruik van stiltes.
Geef een paar voorbeelden van beïnvloedende factoren voor non-verbale communicatie.
- Gezichtsuitdrukkingen
- Lichaamsbewegingen
- Aanraking
- Nabijheid
- Houding
Benoem de kenmerken van de professionele basishouding van een co ach.
“OERA !!
Oplossingsgericht
Empathisch
Respect en interesse
Authentiek
Benoem de de 3 verschillende gespreksmodellen.
- Het “docter-centred” model
- Het “patient-centred” model
- Motiverende gespreksvoering
Wat zijn de verschillen?
Wat is het ICF ?
International Classification of Function-disability-health
Wat zijn de doelstellingen van het ICF?
- Door middel van classificatie een basis te leggen voor een interne standaardtaal
- Aspecten van menselijk handelen die gerelateerd kunnen zijn aan de gezondheid worden door het ICF op systematische wijze geordend.
- In aanvulling op de Internationale Classificatie van Ziekten (ICD) worden in de ICF naast gezondheidscomponenten ook een aantal met de gezondheid samenhangende componenten, zoals bv. op het gebied van werk en onderwijs, ontwikkeld.
Waar staat SMART voor?
- Specifiek
- Meetbaar
- Acceptabel
- Realiseerbaar
- Tijdsgebonden
Wat zijn de archetypen bij KOLB?
Teken het RPS formulier
Benoem de drie kenmerken van het biopsychosociale model
- Biomedisch probleem invloed op psyche en sociale situatie
- Psyche en sociale situatie invloed op ervaren van en omgaan met medisch probleem
- Psyche en sociale situatie invloed op ontstaan medisch probleem (SOLK)
Benoem de verschillende fasen (6) van het functionele diagnostisch proces.
- Benoem de problematische handeling
- Beschrijf de deelhandelingen
- Benoem de problematische deelhandeling (en)
- Benoem de (problematische) deelhandeling(en) in grondmotorische eigenschappen
- Provoceer / reduceer de aan de problematische deelhandeling ten grondslag liggende bewegingen
- Specificeer het beweegprobleem
Wat zijn de gradaties bij uitvoering en vermogen van de ICF domeinen
activiteiten en participatie
- 0 GEEN probleem (geen, afwezig, verwaarloosbaar) 0-4%
- 1 LICHT probleem (gering, laag) 5-24%
- 2 MATIG probleem (tamelijk) 25-49%
- 3 ERNSTIG probleem (hoog, sterk, aanzienlijk) 50-95%
- 4 VOLLEDIG probleem (totaal) 96-100%
NNGB:
betekenis en gebruik:
Nederlandse Norm Gezond Bewegen:
Doelstelling: classificeren binnen welke beweegnorm de patiënt valt en inventarisatie of er beweegbarrières aanwezig zijn.
Wat zijn de parameters voor stabiliteitstraining?
- Trainingsfrequentie
- Trainingsduur
Beschrijf het begrip coördinatie en wanneer wordt het toegepast?
Coördinatie is een complex samenspel van zowel het centraal als perifeer zenuwstelsel als de spieren en de gewrichten
- Oftewel organisatie van het motorisch systeem.
- toepassing in ADL :0)
Op welke twee manieren kun je feedback geven / verkrijgen?
- Intrinsiek
- Extrinsiek
Welke systemen worden gebruikt bij de zintuigelijke waarneming?
- Auditieve systeem
- Visuele systeem
- Extero- en propioceptieve systeem
- Geur
- Cognitieve systeem
VAGE-C
Wat is PPR-1?
Progressieve Proprioceptieve Reoriëntatie 1 = Algemene coördinatietraining.
Met accent op :
- Proprioceptie
- Hersenstam en cerebellum
- Balans
Wat is PPR-2
Progressieve Proprioceptieve Reoriëntatie 2 = Specifieke coördinatietraining.
Met PPR 2 training kunnen we beginnen op het moment dat we bijv. lunges kunnen uitvoeren na een enkel- of knieletsel. Dit is ongeveer 16-21 dagen na het ontstaan van het trauma.
Omschrijf het principe “overload” en plaats deze in de context van de fysiotherapeutische behandeling.
- Vermoeidheid in de te trainen spier waardoor de training/beweging/stabiliteit niet goed is uit te voeren.
- Coördinatieverlies
Definieer “specificiteit” en plaats deze term in de context van de fysiotherapeutische behandeling.
- De grondmotorische eigenschap welke ten grondslag ligt aan de problematische (deel) handeling
Noem de belangrijkste performance meettesten en weet waar deze voor gebruikt worden:
- trunk control test (TCT)-CVA (2 dgn), rompstabiliteit
- Berg Balance scale (BBS)-evenwicht
- 10-m looptest-mobiliteit
- Timed-up-and-go test-CVA, parkinson, stoornis zenuwstelsel/zintuigen
- (M)ILAS test - ontslag hospitaal (THP)
- Barthel index - vaststellen mate van hulp in adl (verb. of lich.)
Welke formulieren gebruik je bij het intake gesprek en wat meten ze?
intakegegevens ( basisgegevens)
- Par-q = Inclusie/exclusie ivm cardiovasculaire problemen (Huisarts)
- Rand 36 = meten algemene lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand
- NNGB = vragenlijst om inzicht in activiteit te krijgen.
Daarna evt. nog fitheidsmeting(en)
Welke fitheidsmetingen zijn er?
Gewicht / lengte
Buikomvang
Bloeddruk
Hartfrequentie
BMI
Huidplooi
Hoe bereken je het BMI ?
gewicht / lengte2
(18.5 - 25 = gezond
>30 = obesitas
> 40 = morbide obesitas)
Wat is een gezonde buikomvang?
Mannen: 79 - 94 = gezond
> 102 = gevaar voor de gezondheid
Vrouwen: 68 - 80 = gezond
> 88 = gevaar voor de gezondheid
Waar meet je de huidplooi?
Subscapulaire plooi (cm van 4 onder)
Supra- Iliacale plooi (knobbeltje)
Midden op de biceps
Midden op de triceps
Opzoeken in lijst en berekenen, (zéér) globaal: 24-33 is goed
Max HRF?
Maximale Hartfrequentie
Mannen 220 - leeftijd
vrouwen 226 - leeftijd
COPD:
4% v / d sterfgevallen in NL
Chronic Obstructive Pulmonary Disease
Combi van chronische bronchitis
en longemfyseem
chronische bronchitis is:
Ontsteking van de bronchiën waardoor meer slijm wordt aangemaakt
Longemfyseem:
Afsterven van longblaasjes
Wat zijn de gezondheidsdeterminanten?
P ersoonlijk:
Genen, Cholesterol, gewicht, Bloeddruk, immuunsysteem
L eefstijl
BRAVO
O mgeving
Sociale omgeving, Arbeid
(PLO)
Sleutelcompetenties fysiotherapeutisch handelen:
Screening
Fysiotherapeutische diagnostiek
Fysiotherapeutisch behandelen
Afsluiten
Citeer de definitie van competentie binnen beroepsprofiel:
Het vermogen om op basis van
huidige kennis
vaardigheden
houdingen
normen, waarden en rolopvattingen
adequaat te handelen in complexe beroepssituaties
( … en om keuzes en beslissingen die gemaakt zijn te kunnen verantwoorden en hierop te kunnen reflecteren )
de zes basisvoorwaarden voor goede communicatie door de fysiotherapeut zijn:
pbccor
- Patiëntgericht
- Betrouwbaar
- Coöperatief
- Communicatief
- Open
- Respectvol
de drie kenmerken van het Biopsychosociale model zijn:
( Biologisch, psychologisch, sociaal/cultureel)
Biomedisch probleem invloed op psyche en sociale situatie
Psyche en sociale situatie invloed op ervaren van- en omgaan met medisch probleem
Psyche en sociale situatie invloed op ontstaan van medisch probleem
Openstaan:
Creëer een rustige omgeving, een goede samenwerkingsrelatie en stel samen de onderwerpen vast.
sluit aan bij behoefte en emoties van pt, wees empatisch, geef voorlichting en evalueer voortdurend.
Begrijpen:
4 B’s en..
Sluit aan bij pt en ga op zelfde niveau zitten.
- Belangrijk voor pt
- Bruikbaar …
- Begrijpelijk…
- Beklijven bij …
Willen
a
si
ee
Interventie attitude:
bespreek overwegingen, voor- en nadelen, expliciet de uitkomst
Interventie sociale invloed:
Zoek mogelijkheden voor steun, stimuleer rol vrienden, familie etc., creëer draagvlak
Interventie eigen effectiviteit:
Zorg voor succeservaring, bespreek eigen vertrouwen in handelen, kunnen en attributie en buig negatieve gedachten om.
Doen
werk met concrete doelen en afspraken, geef positieve feedback, vraag expliciet naar wat niet is gelukt, pas oefeningen aan naar / in ADL
Blijven doen
Geef positieve feedback, anticipeer op terugval, beinvloed positief, inventariseer risicosituaties en bespreek strategische. Betrek sociale invloed bij terugvalpreventie, leer de principes van zelfmanagement aan en zorg / bespreek voor follow-up en deelname aan vervolgactiviteiten.
de 4 sleutelcompetenties van communicatie inhoudelijk zijn:
iera
Inhoudelijk
expressief
relationeel en
appelerend