HOC Thema 2 Flashcards

Alle leerdoelen voor HOC 2 voor zo ver mogelijk.

1
Q

Benoem de 4 sleutelcompetenties van de competentie fysiotherapeutisch handelen

A
  • Screening
  • Diagnostiek
  • Behandelen
  • Afsluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem de 7 competentiegebieden uit het beroepsprofiel van de fysiotherapeut.

A
  • Fysiotherapeutisch handelen
  • Communiceren
  • Samenwerken
  • Kennisdelen en wetenschap beoefenen
  • Maatschappelijk handelen
  • Organiseren
  • Professioneel handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem de definitie van competentie op basis van het beroepsprofiel.

kvhnr

A

het vermogen om op basis van aanwezige

  • Kennis
  • Vaardigheden
  • houdingen
  • normen en waarden en
  • rolopvattingen

adequaat te handelen in complexe beroepssituaties en op beslissingen die kunnen worden uitgevoerd reflecterend te kunnen reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de zes basisvoorwaarden voor een goede communicatie door de fysiotherapeut ?

A

De fysiotherapeut

communiceert op heldere, transparante, effectieve en efficiënte wijze tijdens het fysiotherapeutisch handelen.

Het gaat daarbij om zowel verbale als nonverbale communicatie

De fysiotherapeut houdt hierbij rekening met de culturele achtergrond van de cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De 4 sleutelcompetenties van communicatie,

De therapeut:

A
  • Bouwt een effectieve behandelrelatie op
  • Luistert en verkrijgt doelmatig info en respecteert de privacy
  • Bespreekt info over doelen en behandeling met pt. en evt betrokkenen
  • Doet aan adequate mondelinge en schriftelijke verslaglegging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de indeling van preventie binnen het beroepsprofiel.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef bij elk onderdeel van preventie een voorbeeld :

A
  • Universele preventie is gericht op de gehele bevolking (kans op het ontstaan van ziekte of risicofactoren te verminderen en gezondheid te bevorderen)
  • Selectieve preventie is gericht op de identificatie van specifieke hoog risico groepen (preventie programma’s gericht op gezondheidsbevordering)
  • Geïndiceerde preventie heeft tot doel het ontstaan van ziekte van of verdere gezondheidsschade te voorkomen bij een individuele patiënt met een verhoogd risico
  • Zorggerelateerde preventie is gericht op het ondersteunen van een individuele patiënt met bestaande gezondheidsproblemen (ziektelast reduceren, complicaties tegen gaan, zelfredzaamheid ondersteunen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de doelstellingen van het intakegesprek binnen THIM en welke vragenlijsten worden daarbij gebruikt?

A
  • Hoofddoel = in- of uitsluiten of de cliënt mag deelnemen aan een preventie-/beweegprogramma
  • PARQ, RAND-36 en NNGB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

PAR-Q (PHYSICAL ACTIVITY READINESS QUESTIONNAIRE)

A

Doelstelling: Geeft de PAR-Q aan wanneer u uw arts voor aanvang moet consulteren. (binnen de leeftijd van 15 en 69 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

RAND-36

A

Doelstelling: De RAND-36/SF-36 is momenteel veruit de meest gebruikte vragenlijst voor het meten van het ervaren van de gezondheid of gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf de opbouw van een preventie-/beweegprogramma

A
  1. Intake / fitheidstest
  2. Theoretische bijeenkomst (1x)
  3. Praktische bijeenkomsten (meestal gedurende 12 weken)
  4. Outtake
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Omschrijf de voorwaarden inclusie en exclusie criteria.

A

Nou?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koppel de beweegnormen aan het aantal MET’s

A

MET (metabole equivalent, is een maat voor stofwisselingsprocessen)

  • MET-waarde in rust is 1
  • MET-waarde van 2 geeft dus aan, dat 2 maal de energie verbruik is dat je normaal bij rust hebt
  • Wandelen 3,
  • fietsen 5,
  • zwemmen 20
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fasen van gedragsverandering

A
  • Openstaan
  • Begrijpen
  • Willen
  • Kunnen
  • DOEN
  • blijven doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verklaar de volgende termen:

  • coping stijl,
  • locus of control en
  • attributie.
A
  • Coping stijl = Hoe ga je er mee om?
  • Locus of control = de mate waarin iemand de oorzaken van wat hem / haar overkomt bij zichzelf of juist buiten zichzelf zoekt (interne of externe locus)
  • Attributie = de wijze waarop mensen het gedrag van zichzelf en van anderen verklaren in termen van oorzaak en gevolg,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef een aantal voorbeelden van coping stijl:

A
  1. Je negeert het probleem of stelt het uit
  2. Je doet niets, omdat alles zinloos is
  3. Je pakt het probleem actief aan
  4. Je zoekt sociale steun
  5. Je uit je emoties
  6. Je relativeert het probleem
  7. Je zoekt afleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen een interne en een externe locus of control?

A
  • Mensen met een interne locus of control zijn meer bereid om te leren, zijn kritischer, leiden een gezonder leven, ondernemen om een ​​beter leven te krijgen meer verantwoordelijkheid op hun eigen leven.
  • Mensen met een externe locus of control gaan ervan uit dat de controle over het leven niet in handen is maar dat mannen onderhevig is aan het lot, het geluk van ongeluk, de daden van andere mensen, het “toeval”. te zoeken naar oplossingen, gaan ze eerder naar defence van strategieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cardiovasculair:

Benoem een aantal symptomen waar je alert op moet zijn en welke door een cliënt gemeld kunnen worden in de intake en gedurende een training

A

Cliënt geeft pijn aan

  • Cliënt geeft aan “geen kracht” te hebben
  • Cliënt geeft aan “vreemde sensaties” in handen of voeten te hebben zoals “doof gevoel” en/of “tintelingen”
  • Cliënt geeft aan “snel moe” te zijn
  • Cliënt zweet veel
  • Cliënt geeft aan zich niet lekker te voelen
  • Cliënt geeft aan duizelig te zijn
  • Cliënt geeft aan gezwollen benen te hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kun je van een aantal symptomen in de intake en optredende fysieke reacties in de training benoemen wat “niet pluis” is?

A
  1. Iemand stijgt boven berekende max. HF. uit.
  2. Onwel voelen: misselijk, zweten, hoofdpijn, moeheid.
  3. Dalende bloeddruk (ondanks de inspanning)
  4. Blauwe verkleuring van gelaat / lippen / vingertoppen
  5. Uitgesproken kortademigheid (kan niet meer praten).
  6. Tekenen van druk / pijn op de borst (
  7. Tekenen van hypoglykemie: cliënt wordt steeds slomer en slechter aanspreekbaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem aantal rode vlaggen die kunnen wijzen op cardiovasculair falen waarbij de medische expertise nodig is.

A

Heeft een arts ooit gezegd dat u een hartprobleem heeft en dat u alleen fysieke inspanning op advies van een arts zou mogen uitvoeren?

Heeft u pijn op de borst bij fysieke inspanning?

Heeft u in de laatste vier weken pijn op de borst gehad terwijl u geen fysieke inspanning uitvoerde?

Verliest u wel eens uw evenwicht als gevolg van duizeligheid of verliest u wel eens het bewustzijn?

Heeft u een bot- of gewrichtsprobleem dat kan toenemen door het uitvoeren van fysieke inspanning?

Schrijft uw arts op dit moment medicijnen voor in verband met uw bloeddruk of een hartprobleem?

Bent u op de hoogte van een andere reden waardoor u geen fysieke inspanning zou mogen uitvoeren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke kleur vlag geeft wat aan?

A
  • Rode vlaggen: biomedische risicofactoren
  • Gele vlaggen: psychosociale of gedragsmatige risicofactoren
  • (Blauwe vlaggen): sociale en economische factoren
  • (Zwarte vlaggen): beroepsmatige risicofactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de inclusie- / exclusiecriteria voor groepstraining bij DM II patiënten?

A

Inclusiecriteria:

  • de diagnostic DM is gesteld door een arts / specialist;
  • de opslag medische gegevens en verantwoordelijk instroomgegevens beschikbaar;
  • de patiënt is niet aan de NNGB / combinorm;
  • de patiënt is gemotiveerd voor een actieve leefstijl.

Exclusiecriteria:

  • de patiënt voldoet niet aan de inclusiecriteria;
  • er is een praktische vragenlijst over de geschiktheid van de activiteit (PAR-Q);
  • er is een van comorbiditeit (die meededen aan een beweegprogramma onmogelijk maakt);
  • er is sprake van van virale infectie van koorts, open wonden, ulcera van algehele malaise
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Definieer de begrippen uit het fysiotherapeutisch methodisch handelen en het screeningsproces.

dBsp

A
  • doelgericht
  • Bewust
  • systematisch
  • procesmatig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem de verschillende didactische aanbiedingsvormen die binnen een training toepasbaar zijn

A
  • Vrije bewegingsopdracht
  • Gebonden bewegingsopdracht
  • Bewegingsbeschrijving
  • Bewegingsvoorschrift
  • Fantasievorm
  • Spelvorm
  • Wedstrijdvorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is het verschil tussen conditie en uithoudingsvermogen?
* **Conditie is KLUSS, uithoudingsvermogen is U** (en KLUSS is de afkorting voor de begrippen ...?)
26
Benoem de gezondheidsbeïnvloedende factoren zoals ze worden opgenomen in het boek 'Diagnostiek in de fysiotherapie'
1. **Persoons gebonden factoren – lichamelijk (aangeb. verworven)/persoonlijk.** 2. **Omgevingsfactoren** 3. **Leefstijl of gezondheids gedrag**
27
Beschrijf de opbouw van het lesvoorbereidingsformulier.
* Inleiding * Warming up * Kerntaak * Cooling down * Controle
28
Omschrijf de opbouw (parameters) van een KUHV training (check deze even)
* Bespreek doel / probl. handeling * Warming up * Baseline bepalen * interventie (3-6 sets á 20 - 40 hh) (?) * Cooling down * Nabespreking * Huiswerk meegeven Rust: 30 sec tussen iedere set. (?)
29
Omschrijf de opbouw (parameters) van een training tbv hypertrofie (check deze even)
* Bespreek doel / probl. handeling * Warming up * Baseline bepalen * Interventie (3-6 sets á 6-12 hh) (?) * Cooling down * Nabespreking * Huiswerk meegeven Rust: 60 sec tussen iedere set. (?)
30
Omschrijf de opbouw (parameters) voor een training t.b.v. stabiliteit
* Bespreek doel / probl. handeling * Warming up * Baseline bepalen * Interventie (30 sec, mag in delen van min. 6sec. sec/hh, 4 - 6 sets ) * Cooling down * Nabespreking * Huiswerk meegeven Rust: 10 - 30 sec tussen iedere set.
31
Omschrijf de 7 leerdidactische kernpunten en hun inhoud in je eigen woorden.
1. Maak een analyse van je beginsituatie 2. Formuleer je doelstellingen 3. Kies je lesstof en oefenstof 4. Bepaal de leeractiviteiten van de cliënt en /of groep 5. Bepaal de didactische werkvormen 6. Bepaal de lesorganisatie 7. Evalueer de gevormde onderwijsleersituatie
32
Geef een definitie van cognitie, emotie en gedrag
* **Cognitie :** Een continue proces van filtering van stimuli die leidt tot perceptie en interpretatie en zo ons in staat stelt onze eigen waarheid te creëren. * **Emotie :** Innerlijke beleving of gevoel dat door een bepaalde situatie wordt opgeroepen of spontaan kan optreden. * **Gedrag :** Dat wat zichtbaar is voor de ander.
33
Geef en definieer de verschillende *selectieve* en *niet selectieve* vaardigheden van communicatie.
* Selectieve Communicatieve Vaardigheden* 1. Vragen stellen 2. Parafraseren (Vertaal in je eigen woorden, heb ik het goed begrepen?) 3. Samenvatten (eerste conclusie) 4. Reflecteren (Wat als, hoe denk je, wanneer zou je, wat zou ik voor je, etc) 5. Concretiseren (Agenda) 6. Feedback geven / ontvangen * Niet Selectieve Communicatieve Vaardigheden* 1. Non verbaal gedrag 2. Verbaal volgen. 3. Gebruik van stiltes.
34
Geef een paar voorbeelden van beïnvloedende factoren voor non-verbale communicatie.
* Gezichtsuitdrukkingen * Lichaamsbewegingen * Aanraking * Nabijheid * Houding
35
Benoem de kenmerken van de professionele basishouding van een co ach. **_“OERA !!_**
**O**plossingsgericht **E**mpathisch **R**espect en interesse **A**uthentiek
36
Benoem de de 3 verschillende gespreksmodellen.
* Het “docter-centred” model * Het “patient-centred” model * Motiverende gespreksvoering *Wat zijn de verschillen?*
37
Wat is het ICF ?
**_International Classification of Function-disability-health_**
38
Wat zijn de doelstellingen van het ICF?
* Door middel van classificatie een basis te leggen voor een interne standaardtaal * Aspecten van menselijk handelen die gerelateerd kunnen zijn aan de gezondheid worden door het ICF op systematische wijze geordend. * In aanvulling op de Internationale Classificatie van Ziekten (ICD) worden in de ICF naast gezondheidscomponenten ook een aantal met de gezondheid samenhangende componenten, zoals bv. op het gebied van werk en onderwijs, ontwikkeld.
39
Waar staat SMART voor?
* Specifiek * Meetbaar * Acceptabel * Realiseerbaar * Tijdsgebonden
40
Wat zijn de archetypen bij KOLB?
41
Teken het RPS formulier
42
Benoem de drie kenmerken van het biopsychosociale model
* **Biomedisch probleem invloed op psyche en sociale situatie** * **Psyche en sociale situatie invloed op** ***ervaren*** **van en omgaan met medisch probleem** * **Psyche en sociale situatie invloed op** ***ontstaan*** **medisch probleem (SOLK)**
43
Benoem de verschillende fasen (6) van het functionele diagnostisch proces.
* **Benoem de problematische handeling** * **Beschrijf de deelhandelingen** * **Benoem de problematische deelhandeling (en)** * **Benoem de (problematische) deelhandeling(en) in grondmotorische eigenschappen** * **Provoceer / reduceer de aan de problematische deelhandeling ten grondslag liggende bewegingen** * **Specificeer het beweegprobleem**
44
Wat zijn de gradaties bij uitvoering en vermogen van de ICF domeinen *activiteiten* en *participatie*
* ***0 GEEN probleem (geen, afwezig, verwaarloosbaar) 0-4%*** * ***1 LICHT probleem (gering, laag) 5-24%*** * ***2 MATIG probleem (tamelijk) 25-49%*** * ***3 ERNSTIG probleem (hoog, sterk, aanzienlijk) 50-95%*** * ***4 VOLLEDIG probleem (totaal) 96-100%***
45
NNGB: betekenis en gebruik:
**Nederlandse Norm Gezond Bewegen:** Doelstelling: classificeren binnen welke beweegnorm de patiënt valt en inventarisatie of er beweegbarrières aanwezig zijn.
46
Wat zijn de parameters voor stabiliteitstraining?
* **Trainingsfrequentie** * **Trainingsduur**
47
Beschrijf het begrip coördinatie en wanneer wordt het toegepast?
**Coördinatie is een complex samenspel van zowel het centraal als perifeer zenuwstelsel als de spieren en de gewrichten** * **Oftewel organisatie van het motorisch systeem.** * **toepassing in ADL :0)**
48
Op welke twee manieren kun je feedback geven / verkrijgen?
* **Intrinsiek** * **Extrinsiek**
49
Welke systemen worden gebruikt bij de zintuigelijke waarneming?
* **Auditieve systeem** * **Visuele systeem** * **Extero- en propioceptieve systeem** * **Geur** * **Cognitieve systeem** **VAGE-C**
50
Wat is PPR-1?
*Progressieve Proprioceptieve Reoriëntatie 1* ***= Algemene coördinatietraining.*** Met accent op : * **Proprioceptie** * **Hersenstam en cerebellum** * **Balans**
51
Wat is PPR-2
Progressieve Proprioceptieve Reoriëntatie 2 **= Specifieke coördinatietraining.** Met PPR 2 training kunnen we beginnen op het moment dat we bijv. lunges kunnen uitvoeren na een enkel- of knieletsel. Dit is ongeveer **16-21** dagen na het ontstaan van het trauma.
52
Omschrijf het principe “overload” en plaats deze in de context van de fysiotherapeutische behandeling.
* **Vermoeidheid in de te trainen spier waardoor de training/beweging/stabiliteit niet goed is uit te voeren.** * **Coördinatieverlies**
53
Definieer “specificiteit” en plaats deze term in de context van de fysiotherapeutische behandeling.
* **De grondmotorische eigenschap welke ten grondslag ligt aan de problematische (deel) handeling**
54
Noem de belangrijkste performance meettesten en weet waar deze voor gebruikt worden:
* trunk control test (TCT)-*CVA (2 dgn), rompstabiliteit* * Berg Balance scale (BBS)-evenwicht * 10-m looptest-*mobiliteit* * Timed-up-and-go test-*CVA, parkinson, stoornis zenuwstelsel/zintuigen* * (M)ILAS test - *ontslag hospitaal (THP)* * Barthel index - *vaststellen mate van hulp in adl (verb. of lich.)*
55
Welke formulieren gebruik je bij het intake gesprek en wat meten ze?
intakegegevens ( basisgegevens) 1. Par-q = Inclusie/exclusie ivm cardiovasculaire problemen (Huisarts) 2. Rand 36 = meten algemene lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand 3. NNGB = vragenlijst om inzicht in activiteit te krijgen. Daarna evt. nog fitheidsmeting(en)
56
Welke fitheidsmetingen zijn er?
Gewicht / lengte Buikomvang Bloeddruk Hartfrequentie BMI Huidplooi
57
Hoe bereken je het BMI ?
gewicht / lengte2 (18.5 - 25 = gezond >30 = obesitas > 40 = morbide obesitas)
58
Wat is een gezonde buikomvang?
Mannen: 79 - 94 = gezond \> 102 = gevaar voor de gezondheid Vrouwen: 68 - 80 = gezond \> 88 = gevaar voor de gezondheid
59
Waar meet je de huidplooi?
Subscapulaire plooi (cm van 4 onder) Supra- Iliacale plooi (knobbeltje) Midden op de biceps Midden op de triceps Opzoeken in lijst en berekenen, (zéér) globaal: 24-33 is goed
60
Max HRF?
Maximale Hartfrequentie Mannen 220 - leeftijd vrouwen 226 - leeftijd
61
COPD:
4% v / d sterfgevallen in NL **Chronic Obstructive Pulmonary Disease** Combi van chronische bronchitis en longemfyseem
62
chronische bronchitis is:
Ontsteking van de bronchiën waardoor meer slijm wordt aangemaakt
63
Longemfyseem:
Afsterven van longblaasjes
64
Wat zijn de gezondheidsdeterminanten?
***P* ersoonlijk:** Genen, Cholesterol, gewicht, Bloeddruk, immuunsysteem ***L* eefstijl** BRAVO ***O* mgeving** Sociale omgeving, Arbeid ***(PLO)***
65
Sleutelcompetenties fysiotherapeutisch handelen:
Screening Fysiotherapeutische diagnostiek Fysiotherapeutisch behandelen Afsluiten
66
Citeer de definitie van competentie binnen beroepsprofiel:
Het vermogen om op basis van **huidige kennis** **vaardigheden** **houdingen** **normen, waarden en rolopvattingen** adequaat te handelen in complexe beroepssituaties ( *... en om keuzes en beslissingen die gemaakt zijn te kunnen verantwoorden en hierop te kunnen reflecteren* )
67
de zes basisvoorwaarden voor goede communicatie door de fysiotherapeut zijn: pbccor
1. Patiëntgericht 2. Betrouwbaar 3. Coöperatief 4. Communicatief 5. Open 6. Respectvol
68
de drie kenmerken van het Biopsychosociale model zijn:
( Biologisch, psychologisch, sociaal/cultureel) **Biomedisch probleem** invloed op *psyche en sociale situatie* **Psyche en sociale situatie** invloed op *_ervaren_* van- en omgaan met *medisch probleem* **Psyche en sociale situatie** invloed op *_ontstaan_* van *medisch probleem*
69
Openstaan:
Creëer een rustige omgeving, een goede samenwerkingsrelatie en stel samen de onderwerpen vast. sluit aan bij behoefte en emoties van pt, wees empatisch, geef voorlichting en evalueer voortdurend.
70
Begrijpen: 4 B's en..
Sluit aan bij pt en ga op zelfde niveau zitten. 1. Belangrijk voor pt 2. Bruikbaar ... 3. Begrijpelijk... 4. Beklijven bij ...
71
Willen a si ee
**Interventie attitude:** bespreek overwegingen, voor- en nadelen, expliciet de uitkomst **Interventie sociale invloed:** Zoek mogelijkheden voor steun, stimuleer rol vrienden, familie etc., creëer draagvlak **Interventie eigen effectiviteit:** Zorg voor succeservaring, bespreek eigen vertrouwen in handelen, kunnen en attributie en buig negatieve gedachten om.
72
Doen
werk met concrete doelen en afspraken, geef positieve feedback, vraag expliciet naar wat niet is gelukt, pas oefeningen aan naar / in ADL
73
Blijven doen
Geef positieve feedback, anticipeer op terugval, beinvloed positief, inventariseer risicosituaties en bespreek strategische. Betrek sociale invloed bij terugvalpreventie, leer de principes van zelfmanagement aan en zorg / bespreek voor follow-up en deelname aan vervolgactiviteiten.
74
de 4 sleutelcompetenties van communicatie inhoudelijk zijn: iera
Inhoudelijk expressief relationeel en appelerend
75
De 4 sleutelcompetenties van communicatie patiëntgericht zijn: bcco
Betrouwbaar Coöperatief Communicatief Open
76
Zorgdomeinen:
**USGZ** *Preventie:* **U**niverseel: Voor de gehele bevolking **S**electief: Risicogroepen *Zorgdomein:* **G**eïndiceerd: voorkomen/stabiliseren persoon met verhoogd risico **Z**orggerelateerd: stabiliseren, zelfredzaamheid bevorderen en complicaties individu minimaliseren.
77
MET voor groepen:
**Jongeren**: 1 x p/d 5-8 MET, 3 x p/w bot- en spierversterkende oefeningen **Volwassenenen en ouderen**: 150 min./wk 4 - 6.5 MET, 2 x p/w spier- en botversterkende oefeningen. *Bewegen is goed, meer bewegen is beter en:* **_Voorkom stilzitten!_**
78
TCT diagnostisch:
Trunk Control Test Als de CVA pt twee dagen na CVA min. 30 seconden kan zitten zonder steun, dan is de kans dat pt weer kan lopen over een half jaar groot.
79
F A C (3)
**F**unctional **A**mbulation **C**ategories Lopen zonder hulp van ander (*lopen met hulpmiddel mag wel*) is score 3
80
R P S (formulier)
**R**ehabilitation **P**roblem **S**olving
81
LAPAQ
( **L** **A**sa) **P** hysical **A** ctivity **Q** uestionaire: Vragenlijst bestaande uit 37 items, die het voldoen aan activiteiten meet, *uitgevoerd in de afgelopen week.*
82
PSK:
**P** atiënt **S** pecifiek **K** lachtenformulier: "Kies drie activiteten uit die moeilijk zijn en die je wilt verbeteren".
83
Mijnheer de Bruijn kan moeilijk opstaan, hij klaagt over pijn en vermoeidheid in zijn bovenbeen. Neem het diagnostische proces door en benoem de fase van elke stap.
1. Opstaan uit stoel = (?) 2. Naar voren buigen, voeten onder ALZ plaatsen, handen op de leuning, opdrukken, strekken van de benen = (?) 3. Tot stand komen (strekken been) 4. Stabiliteit en kracht = (?) 5. Opstaan op 1 been, stoel lager stellen, hogere stoel, langzamer staan = (?) 6. Krachtverlies in quadriceps
84
Fasen van lopen / gang:
Heel strike: 0 - 2% Foot flat: 2 - 10% Mid stance: 10 - 30% Heel off: 30 - 50% Toe off: 50 - 60% acceleration: 60 - 75% Mid swing: 75 - 85% deceleration: 85 - 100%
85
Waarom is bij VKB letsel de ananemnese het belangrijkst?
ivm false positive bij onderzoek
86
Wat is de meest valide test bij VKB letsel en hoe wordt deze uitgevoerd?
**De Lachmanntest.** ## Footnote (al valt er weinig te lachen, man) De Lachman test wordt uitgevoerd met de aangedane knie in *30 graden flexie*, waarbij het _bovenbeen gefixeerd_ wordt en de *tibia naar anterieur* getransleerd tracht te worden. De test is positief, indien er ten opzichte van de andere knie een vergrote translatie mogelijk is naar anterieur en wanneer het eindgevoel van de knie ‘zacht’ of ‘leeg’ is. Noot:Het stellen van de juiste diagnose is in de acute fase moeilijk omdat er vaak zwelling van de knie is, gepaard met pijn. De patiënt kan de bovenbeenspieren niet goed ontspannen en dan _lijkt_ de knie bij onderzoek stabiel te zijn. (False Negative)
87
Wat zijn de duidelijkste tekenen om de (waarschijnlijke) diagnose VKB letsel te kunnen stellen?
1. Een duidelijk voelbare "Plop" of "knap" of scheurende sensatie 2. Min of meer acute zwelling 3. Instabiel gewricht na twee weken als de zwelling is verminderd.
88
Behalve de Lachmann, moeten er ook meerdere testen worden uitgevoerd om een False Negative uit te sluiten. Een betrouwbare is de Lelli test, hoe werkt deze?
De vuist wordt als steun onder de kuit geplaatst en met de hand wordt het bovenbeen naar beneden geduwd. Als de voorste kruisband intact is, komt de hiel van de patient omhoog. Als de hiel niet omhoog komt, is de continuiteit van de voorste kruisband verstoord. *Met name in de acute fase goed uitvoerbaar.*
89
Wat zijn de behandelmethodes bij een VKB letsel?
1. Conservatief (zonder operatie) 2. reconstructie: * Autograft = eigen pees * Allograft = donorpees _Deelname_ van de *m. semitendinosus* , een enkele keer kan ook de *m. gracilis* worden gebruikt. Noot: 23 á 24% scheurt opnieuw binnen twee jaar.
90
Hoe lang staat er voor revalidatie van VKB-Letsel?
9 maanden tot 1 jaar.
91
Welke fases van herstel bij VKB zijn er? Licht deze toe.
Fase 1: vnl, het oefenen van de extensie, looppatroon en de flexie terugkrijgen, ook: verminderen hydrops/synovitis.. Fase 2: klachtenvrij kunnen uitvoeren van sportspecifieke activiteiten en fysiek zwaar werk. Fase 3: volledige terugkeer naar sportactiviteiten en fysiek zwaar werk (participatieniveau)
92
Wat meet de lysholmscore en op welk onderdelen?
**- Instabiliteit** * Pijn * Zwelling * Steun * Hurken * Mank lopen * Traplopen * Slotverschijnselen
93
Tegnerscore:
Patiënt geeft zijn mogelijkheden aan 1 - 10 sportgericht.
94
HOP Testen:
- Single hop - Timed hop - Cross-over hop - Triple hop - Side hop - Vertical jump
95
de VKB-n komt op spanning bij:
ventrale translatie (strekking been) en endorotatie
96
Waarom is een reconstructie via een hamstring-graft 'beter' dan een zgn bot-patellapees-bot reconstructie?
1. Het litteken is 3-5 cm versus 10-12 cm bij BPB 2. Nauwelijks sens. stoornis vs 1 jr wel bij BPB 3. Nauwelijks napijn vs tot 2 jr napijn bij knielen bij BPB
97
Waarom hebben vrouwen meer kans op VKB letsel?
Omdat vrouwen meer Varus hebben
98
motorschiene en giving way:
Motorschiene: Revalidatie apparaat Giving way: "Doorschieten" van de knie / "zwabberig" gevoel
99
Wat is cognitie?
Cognitie is een constant proces van filtering van stimulie die leidt tot interpretatie en perceptie en zo ons in staat stelt onze eigen werkelijkheid creëren.
100
Wat is emotie?
Innerlijke beleving van gevoel dat de een bepaalde situatie wordt opgeroepen van spontaan kan optreden.
101
Wat is gedrag?
Dat wat zichtbaar is voor de ander.
102
Wat zijn de trainingsvariabelen voor: Kracht Lenigheid Uithoudingsvermogen ?
Kracht: Trainen tot overload (moeheid in desbetreffende spiergroep / niet meer correct kan uitvoeren van de oefening). Lenigheid: 6 - 30 sec binnen rekgebied blijven ((zowel myogeen als arthrogeen) Uithoudingsvermogen: 50 - 80% v / d VO2Max 20-30 minuten.
103
Benoem de opbouw van het intakegesprek:
*Zorg dat de ruimte in orde en opgeruimd is.* ## Footnote **Begroeten**: *denk aan* * Lichaamshouding * Gezichtsuitdrukking * Oogcontact * Opstelling stoelen **Openen:** *denk aan* * Doel van het gesprek * Onderwerpen voor beide van belang * Wat gaan we vandaag doen? **Onderhouden:** *vragen van intakeforms* **Afsluiten:** *bespreek* * Wat is er bereikt * Wat (nog) te doen (afspraken) * Feedback beide kanten
104
Bewegen verlaagt het risico op:
DM Type II Hart- en vaatziekten Borst- en dikkedarm kanker Beroerte Depressie Osteoporose
105
Roken is verantwoordelijk voor:
Sterfgevallen door Longkanker, (85%) COPD (78%) mond-keel- en slokdarmkanker, (75%) Coronairehartaandoeningen, (21%) Beroerte, (14%)
106
Welke meetniveaus zijn er?
Nominaal Variabele waarden (benzineverbruik, huizenprijzen) discreet vaste waarden, (posttarieven, het aantal ogen op een dobbelsteen)
107
Welke meetschalen zijn er? noir
Nominaal (evt dichotoom) ## Footnote beschrijvend (man/vrouw, hond/kat) dichotoom is subgroep met twee mogelijkheden. Ordinaal Ordenend, (rang, opleidingsniveau,toetscijfer) Interval Grootheid in numerieke waarde en eenheid (Het verschil tussen 10 °C en 20 °C is 10 graden. Echter is in dit geval 20 °C niet twee keer zoveel als 10 °C; er is immers sprake van een vrij willekeurig gekozen nulpunt ( Fahrenheit heeft bijv. een ander nulpunt) en geen absoluut nulpunt. Ratio Zelfde als interval, maar met nulpunt en absolute waarden. (de eenheid graden *Celsius* heeft een *intervalschaa*l, de eenheid **Kelvin** heeft een **ratioschaal**. 0° Kelvin is het absolute nulpunt.Iets dat een twee keer zo hoge temperatuur heeft in Kelvin t.o.v. een ander identiek lichaam, bevat twee keer zoveel energie.
108
Doelen van meten: 3
Diagnostisch Prognostisch Evaluatief
109
Benoem de soorten meettesten
Vragenlijst Observatielijst Functietest Performancetest
110
Noem de 5 soorten van een THP
Resurfacing minimaal invasieve chirurgie Standaard gecementeerde THP Standaard ongecementeerde THP Revisie THP
111
Een THP prothese bestaat uit:
* Kom * Kop * Steel
112
De indicaties (soorten afw.) voor THP zijn:
* Reumatoïde arthritis * Inflammatoïre arthritis * Coxarthrose• Avasculaire kopnecrose• Congenitale afwijkingen
113
Indicaties voor de OK bij Cox arthrose zijn:
• pijn (aanhoudende nachtelijke pijn en rust pijn) * Functieverlies en * radiologische afwijkingen (na het falen van conservatieve therapie)
114
Contra indicaties voor de OK bij Cox arthrose zijn:
* Jonge leeftijd (relatief) * Overgewicht
115
Wat zijn de classificaties van ICRS ?
*International Cartilage Repair Society* * graad 0: normaal kraakbeen * Graad 1: oppervlakkig letsel. (A: beperkte inkeping/B: oppervlakkige fissuren) * Graad 2: kraakbeenletsel tot \< 50% van de kraakbeendikte * Graad 3: kraakbeendefect met diepte \> 50% van de kraakbeendikte * Graad 4: blootliggend subchondraal bot In de toekomst worden het waarschijnlijk 5 graden...
116
Bestudeer de volgende dia
Nr1 = impingment door osteophyten, osteofyt verwijderd) Nr 2 en 3 = resurfacing N r4 en 5 = minimaal invasieve chirurgie= kleine steel in kleine incisie, botsparend, ongecementeerd Nr 6 standaard, (on-)gecementeerd Nr 7 en 8 revisie ( vervangende )protheses. In algemeen;Type prothese is afhankelijk van; leeftijd activiteit en botdichtheid
117
Wat is minimaal invasieve chirurgie bij THP?
Kleine steel in kleine incisie, ongecementeerd, botsparend.
118
Wat is het voordeel van HIP resurfacing? Wat is een eventueel nadeel?
De kop wordt niet afgezaagd, maar gedeeltelijk weggefreesd en bedekt met een metalen kop en in het bekken wordt een cup geplaatst. Hierdoor is er **minder kans op luxatie door de grotere kop.** De kop en kom zijn beide van metaal, metaal op metaal articulatie kan problemen opleveren.
119
Waaraan kun je een standaard gecementeerd plantaat herkennen? En een ongecementeerd?
Groeven in de steel om oppervlaktevergroting te krijgen voor het cement. Het ruwe oppervlak, bedoeld voor betere aanhechting in het bot bij genezing
120
Wat is het nadeel van een gecementeerde prothese? En het voordeel?
Een eventuele revisie is lastig voor het cement meer bot moet worden weggehaald. Het is wel goedkoop ...
121
Welke THP prothese wordt voor (relatief) jonge mensen gebruikt? Waarom?
De ongecementeerde versie Er wordt minder bot verwijderd. Hierdoor blijft meer bot bespaard voor een eventuele revisie.
122
Wat zijn de 5 operatieve heupbenaderingen bij THP ?
**• Postero-laterale** ## Footnote *\(meest gebruikt)* **• Antero-laterale** **• Anterieure** *erg in opkomst vanwege weinig schade aan spieren. En erg snelle revalidatie* **• Direct laterale** **• Posterieure**
123
Wat zijn de beperkingen in de eerste 6 weken bij de postero-laterale benadering?
**geen adductie en endorotatie en _meer_ dan 90 graden flexie** (eerste 6 weken)
124
Wat zijn de beperkingen in de eerste 6 weken bij de antero-laterale benadering?
**Geen exorotatie** (eerste 6 weken)
125
Wat zijn de beperkingen in de eerste 6 weken bij de direkt-laterale benadering?
**Geen exorotatie** (eerste 6 weken)
126
Wat zijn de beperkingen in de eerste 6 weken bij de anterieure benadering?
Zeer weinig, weinig kans op luxatie. Gewoon voorzichtig aan doen.
127
Wat is inflammatoire artritis?
een vorm van artritis die betrekking heeft op het **immuunsysteem en ontsteking.** Symptomen zijn zwelling, warmte, roodheid van de huid, stijfheid, pijn en verlies van functie.
128
Wat is reumatoïde artritis?
**Chronische gewrichtsontsteking, waar je niet van kunt genezen.** De storing kent een grillig verloop: soms is er een rustige periode. Reumatoïde artritis komt voor op alle leeftijden, echter meest tussen de **40 en 60 jaar.** *Vrouwen krijgen het vaker dan mannen* .
129
Wat is coxartrose?
**Het kraakbeen van het heupgewricht** wordt bij dit ziektebeeld **aangetast door slijtage,** waardoor de hoogte van de kraakbeenlaag afneemt en het gewricht meer op elkaar komt te zitten,
130
Een congenitale afwijking is:
Een aangeboren afwijking
131
Wat zijn de 6 fasen van het diagnostisch proces?
1. Benoem de problematische handeling 2. Beschrijf de deelhandelingen 3. Beschrijf de problematische participitatie 4. Benoem de prolematische participatie in grondmotorische eigenschap (pen) 5. Provoceer / reductioner de aan de probl. deelh. ten grondsla liggende beweging (en) 6. Specificeer het beweegprobleem
132
Wat is de classificatie voor uitvoering en vermogen in het ICF-domein activiteiten - participatie
## Footnote 0 GEEN probleem (geen, afwezig, verwaarloosbaar) 0-4% 1 LICHT probleem (gering, laag) 5-24% 2 MATIG probleem (tamelijk) 25-49% 3 ERNSTIG probleem (hoog, sterk, wensen) 50-95% 4 VOLLEDIG probleem (totaal) 96-100%
133
Uit welke perspectieven kun je de provocerende / reducerende handeling uitvoeren?
Vanuit: * **neurofysiologisch perspectief** * **Anatomisch perspectief** * **Op weefselniveau kwalitatief /** Op weefselniveau kwantitatief * *Arthrogeen, myogeen, centraal neurogeen. Perifeer neurogeen, dermatogeen, vasculair etc……* * ***Bewegingsrichting*** * ***Mate van functieverlies***
134
Wat zijn de 5 vormen van zintuiglijke waarneming?
Auditieve systeem Visuele systeem Extero- en propioceptieve systeem Geur Cognitieve systeem
135
Wat is het exteroceptieve systeem? En wat het propioseptieve?
Extero: de waarneming van prikkels buiten het lichaam (bv. temperatuur en druk) Propio: het vermogen van een organisme om de positie van het eigen lichaam en lichaamsdelen waar te nemen
136
De cognitieve fase kenmerkt zich door
## Footnote - Sterke cognitieve sturing - Relatief trage uitvoering - Veel fouten in de uitvoering - Veel visuele, auditieve, perceptuele ondersteuning nodig
137
De associatieve fase kenmerkt zich door:
- Vaak herhalen van de vaardigheid - Cognitieve controle, maar minder fouten en meer economische wijze van uitvoering
138
De automatische fase kenmerkt zich door:
- Beperkte cognitieve stabiliteit - Hoog tempo, weinig fouten
139
Wat zijn de drie fasen van motorisch leren volgens Fitss & Posner ?
Cognitieve fase Associatieve fase Automatische fase
140
Wat zijn de parameters van coördinatie?
Trainingsfrequentie Trainingsduur
141
Interventies bij de stap "Doen"
1 Werk met concrete en haalbare doelen (goalsetting). 2 Maak concrete afspraken. 3 Geef positieve feedback. 4 Vraag expliciet wat er niet gelukt is. 5 Zoek naar manieren om het gedrag in te passen in de ADL en te generaliseren
142
Interventies van de stap "Kunnen"
1 Geef heldere instructies en positieve feedback. 2 Wees alert op interpretatie van fysiologische signalen. 3 Anticipeer op problemen in de uitvoering. 4 Zoek naar gunstige momenten en activiteiten. 5 Steun de patiënt bij zijn zelfmanagement.
143
Interventies bij de stap "Blijven doen"
1 Blijven doen begint bij Openstaan 2 Vallen en weer opstaan 3 Zorg voor positieve feedback 4 Positieve feedback op langere termijn 5 Anticipeer op terugval
144
Interventies van de stap "Willen"
**Attitude:** 1 Bespreek verwacht resultaat, risico, voor- en nadelen: * Nodig uit tot een andere kijk, steun herlabelen.* * Benadruk positieve ervaringen en kansen.* 2 Begeleid de afweging van voor- en nadelen: * Benadruk voordelen op korte en lange termijn.* * Besteed aandacht aan nadelen.* 3 Bespreek expliciet de uitkomst. **Sociale steun:** 1 Help steun te vinden. 2 Steun de (rol van de) familie. **Eigen effectiviteit:** 1 Zorg ervoor dat de patiënt succes ervaart. 2 Bespreek de eigen effectiviteit en attributies. 3 Maak, zo mogelijk, gebruik van modeling (voorbeeldfunctie). 4 Help de patiënt negatieve gedachten om te buigen.
145
Interventies van de stap "Begrijpen" 4 B's
1 Sluit aan bij de kennis en behoefte van de patiënt. 2 Zorg voor goede voorwaarden. 3 Gebruik de 4 B’s: * Belangrijk * Bruikbaar * Begrijpelijk * Beklijven
146
Interventies bij de stap "Openstaan"
1 Creëer of zoek een rustige omgeving en een geschikt moment. 2 Creëer een samenwerkingsrelatie en stel samen een agenda op. 3 Sluit aan bij de behoeften en verwachtingen van de patiënt. 4 Bied ruimte voor emoties. 5 Sta stil bij je eigen persoon. 6 Evalueer Openstaan: blijf alert of de patiënt participeert in het gesprek.
147
Benoem de belemmerende factoren voor onderzoek bij de grondmotorische eigenschappen: * Kracht * Stabiliteit * Lenigheid
**Kracht:** * Aanwezige contractiekracht * KUHV * Hypertrofie **Stabiliteit:** * Co-contractie **Lenigheid** * Artrogeen * Myogeen
148
Wat is de MST en wat meet het?
**Manuele Spierkracht Test** Test de spiercontractiekracht. MRC 0 = geen aanspanning, geen beweging te zien of te voelen (geen kracht) MRC 1 = aanspanning te voelen, geen beweging (zeer weinig kracht) MRC 2 = beweging mogelijk, maar niet tegen zwaartekracht in (onvold. kracht) MRC 3 = beweging mogelijk tegen zwaartekracht in (matige kracht) MRC 4 = beweging mogelijk tegen lichte weerstand in (voldoende kracht) MRC 5 = beweging mogelijk tegen zware weerstand in (ruim voldoende kracht) Score: wanneer 1 x mogelijk is.
149
Hoe onderzoek je Lenigheid?
Oriënterende spierlengtetesten - Onderzoek naar de maximaal haalbare lengte van de antagonist van de beweging - **Patiënt** **voert de test** actief/zelfstandig **uit.** - ***Fysiotherapeu*t** geeft de ***bewegingsopdracht.***
150
Variabelen die het leerproces bepalen:
**Taak** * variabiliteit * zinvolheid (gericht op hulpvraag) **Omgeving** Klein/rustig/vol/leeg etc. **Omvang, intensiteit van de training** * opbouw **Instructie en feedback** * voor, tijdens, na de taak **Therapeut** * motiveert * stimuleert * faciliteert
151
Therapievariabelen mbt taak- en omgeving zijn:
**Taakparameters bijv .:** * deel van de taak / hele taak\> eenvoudige taak / complexe taak * aantal herhalingen / uitvoeringen en / of langer volhouden van de houding / handeling **dubbeltaken:** * ogen sluiten **Omgevingsparameters bijv .:** * steunvlak verkleinen * oneffen ondergrond / oppervlak, bewegend oppervlak * rustige omgeving (geluid, etc.) * kleine omgeving (ruimte, obstakels etc.)
152
Welke systemen spelen een rol bij stabiliteit?
**Passief systeem :**de passieve stabilisatoren; kapsel, banden, botten **Actief systeem :**de actieve stabilisatoren; spieren **Neuraal systeem :**de bewegingssturing; sensoren en receptoren, zenuwen, ruggenmerg en hersenen
153
Beschrijf de opbouw van een KUHV training:
* Inleiding * Warming up * Baseline bepalen * oefening (3 - 6 series, 20 - 40 hh, pauze 30 sec.) * Cooling down * Nabespreking en huiswerk *Er dient musculaire overload plaats te vinden en/of de oefening is technisch niet meer goed uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan,daarna wordt de oefening gestaakt)* *
154
Beschrijf de opbouw van een training t.b.v. hypertrofie:
* Inleiding * Warming up * Baseline bepalen * oefening (3 - 6 series, 6 - 12 hh, pauze 1 min., matige snelheid) * Cooling down * Nabespreking en huiswerk ## Footnote *Er dient musculaire overload plaats te vinden en/of de oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)*
155
Beschrijf de opbouw van een training t.b.v. stabiliteit:
* Inleiding * Warming up * Baseline bepalen * oefening (4 - 6 series, 3 - 40 hh, veel variatie, pauze 10 - 30 sec.., snelheid afhankelijk van functie en oefening * Cooling down * Nabespreking en huiswerk ## Footnote *Er dient neuromusculaire overload rondom het gewricht plaats te vinden en/of de oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 correctie is toegestaan, daarna wordt de oefening gestaakt)*
156
Wat betekend B I G?
**B**eroepen in de **I**ndividuele **G**ezondheidszorg
157
Origo en insertie m. soleus
O: Tibia I: Calcaneus
158
Origo en insertie m. gastrocnemius
O: Femur I: via tendo calcanei aan de calcaneus
159
Origo en insertie m. semitendinosus
O: Os ischium I: Tibia proximaal/mediaal
160
Origo en insertie m.iliopsoas
O: Lumbale wervels I: anterior iliacus
161
Origo en insertie m. rectus femoris
O: Iliacus inferior anterior I: via patella aan tibia
162
Origo en insertie m. adductor longus
O: Os pubis I: femur mediaal
163
Origo en insertie m. gracilis
O: os pubis inferior I: Tibia mediaal
164
Origo en insertie m. tensor fascia latae
O: Spina iliaca anterior superior I: tractus iliotibialis
165
Functie m. soleus:
Plantairflexie, endorotatie onderbeen, flexie knie,
166
Functie m. gastrocnemius
Plantairflexie, endorotatie onderbeen, flexie knie,
167
Functie m. semitendinosus
Retroflexie, flexie knie, endorotatie
168
functie m. iliopsoas
Flexie dij en bovenlichaam
169
functie m. rectus femoris
Anteflexie been, extensie knie
170
Instrueer het rekken van de m. adductor longus
Beginstand op handen en knieën, matje onder de knieën, *markeer de standknie dmv plakkertje oid* Breng een been in abductie en flexie, abducteer gestrekte been tot maximale rek en hou daarbij de rug recht en horizontaal. Plakkertje oid bij geadducteerde voet, afstand is maatgevend.
171
Functie m. gracilis
adductie been, flexie en endorotatie in de knie
172
functie m. tensor fascia latae
abductie, stabilisatie heup
173
Beschrijf het protocol voor de spierlengtetest
* Vergelijk altijd beide zijden * Vraag patiënt **wat** hij voelt * en vraag dan ook **waar** hij/zij het voelt
174
Instrueer de strekking van de m.soleus
Staan in schredestand met de voorste knie gebogen. Deze knie nu naar de tenen brengen. De hoek tussen hiel en onderbeen -met de hak op de grond- is maatgevend (actief belaste rek)
175
Instrueer de strekking van de m.gastrocnemius
In schredestand, met de handen tegen de bank/muur. Een been naar achteren brengen totodat de hiel nog net op de grond blijft. Deze plaats markeren met bv een stukje tape (Actief belaste rek)
176
Instrueer de strekking van de m.semitendinosus
In stand met het te testen been op een step, breng het been in anteflexie, knie in extensie en voet in exorotatie Probeer de tenen aan te raken, de afstand tussen vingers en tenen is maatgevend.
177
Instrueer de strekking van de m.iliopsoas
**Bij strekken van de heup dient de rug volledig hol te worden getrokken (intrekken navel)** In stand zakken tot het achterste been met de knie op de grond is, voorste been knie loodrecht boven enkel. Achterste been naar achteren schuiven tot rek, *afstand teen v/d achterste voet is maatgevend, plakkertje oid*
178
Instrueer de strekking van de m. rectus femoris
In stand, trek het been achterlangs omhoog tot tegen de bil. Kantel de heup naar posterior, buig licht naar voren en breng het omhooggebrachte been verder in retroflexie. Afstand knie / grond is maatgevend. (Tweede methode, zie afbeelding, fysiotherapeut buigt de knie van hangende been rustig naar achteren tot maximale rek)
179
Instrueer de strekking van de m. gracilis
In spreidstand, houd een been gestrekt en zak door het andere been rustig zijwaarts tot maximale rek in gestrekte been. Indien te makkelijk, leg gestrekte been wat hoger op een bankje of onderzoekstafel. De afstand tussen hiel gebogen been en teen gestrekte been is maatgevend
180
Instrueer de strekking van de m. tensor fascia latae
Plaats één been schuin voor het andere been. Strek een arm over het hoofd en laat de andere (aan de buigende zijde) hangen. Buig vervolgens zo ver mogelijk naar de kant van het achterste been. Het achterste been blijft gestrekt. De afstand van vingers tot grond aan buigende kant is maatgevend. *(houd rekening met evt verschil lengte armen, dus eerst meten)*
181
Instrueer de strekking van de m. adductor longus
Beginstand op handen en knieën, oefenmatje onder de knieën. **Markeer het standbeen met een plakkertje oid** Breng andere been in anteflexie en abductie. Breng het been verder in abductie tot maximale rek, houd daarbij de rug recht en horizontaal. Markeer de eindstand met een plakkertje oid.
182
Wat is de 6 minuten wandeltest?
De 6 minuten (6 MWT) wordt gebruikt om de maximale loopafstand binnen 6 minuten te bepalen. Deze loopafstand correleert goed met de activiteiten in het dagelijks leven van patiënten. De test wordt onder andere toegepast bij ouderen en hart- en COPD-patiënten. **Benodigdheden:** * - Stopwatch * - 2 Pylonen * - Meetlint * - Hartslagmeter
183
Wat is 6 op de Borgschaal? En 10? En 14? En 20?
Enorm licht zeer/tamelijk licht (redelijk)/zwaar Enorm zwaar
184
Wat is de Åstrand-test ?
De Ästrand fietstest is een submaximaal test om het fysieke uithoudingsvermogen te meten. D.m.v. de berekening van de VO2max of het aflezen van een nomogram kan een indruk van het uithoudingsvermogen worden verkregen *Steady state: De laatste twee minuten wordt de HF iedere 15 sec. gemeten, de HF moet boven de 130 slagen/min blijven* **Benodigdheden** Fietsergometer, hartslagmeter, Astrand & Rhyming nomogram met leeftijdscorrectie
185
Omschrijf de opbouw (parameters) van een training t.b.v. lenigheid
* Bespreek doel * warming up * baseline: oriënterende spierlengtetest * interventie: 30 sec rekken (mag ook in delen, maar min. 6 sec.) 3-6 sets of tot er geen verschil meer merkbaar is. (iedere dag) * cooling down * natesten, OSLT, probl. handeling verbeterd? * Huiswerk
186
Functie m. adductor longus
Adductie, exorotatie in het bovenbeen en draagt bij aan *flexie in de heup*