FMH Flashcards

1
Q

Benoem de 7 competentiegebieden uit het beroepsprofiel van de fysiotherapeut.

A
  • Fysiotherapeutisch handelen
  • Communiceren
  • Samenwerken
  • Kennisdelen en wetenschap beoefenen
  • Maatschappelijk handelen
  • Organiseren
  • Professioneel handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem de 4 sleutelcompetenties van de competentie fysiotherapeutisch handelen

A
  • Doelgericht
  • Bewustheid
  • Systematiek
  • Procesmatigheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf doelgericht

A

wordt verstaan dat de zorgverlener weet welk doel hij wil bereiken en zich in zijn handelen laat leiden door een concrete voorstelling van het resultaat dat met handelen moet worden bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf bewustheid

A

wil aangeven dat de zorgverlener zich bewust is van wat er omgaat in hemzelf en in de patiënt, en wat er gebeurt in de behandelsituatie, en dat hij zich in zijn handelen bewust is van de mogelijke gevolgen. Belangrijk is dat de fysiotherapeut zich tevens bewust is van het feit dat zijn handelen kan leiden tot niet bedoelde maar wel gewenste effecten, maar ook tot onbedoelde en ook ongewenste effecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf systematiek

A

wil zeggen dat de zorgverlener handelt volgens een logische ordening van te nemen stappen., gerelateerd aan de doelen. Hij gebruikt daarbij bepaalde regels of werkwijze, waarbij wordt uitgegaan van een samenhangend geheel van opvattingen en uitgangspunten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf procesmatig

A

wordt bedoeld dat de zorgverlener zicht heeft op de ontwikkelingen in de tijd en zijn handelen mede daarop baseert. Dit betekent dat uitkomsten en gegevens uit de voorgaande fase en taxaties van het toekomstige verloop bepalen wat de volgende stap in het proces zal zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

benoem de definitie van competentie op basis van het beroepsprofiel.

A

De fysiotherapeut biedt op methodische wijze expliciet, gewetensvol en oordeelkundig hulp aan cliënten met een probleem met bewegen. De competentie ‘fysiotherapeutisch handelen’ vormt het centrale competentiegebied dat gebruikmaakt van alle overige competenties. Fysiotherapeutisch handelen in enge zin is gericht op vakmatige expertise.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt er bedoelt met universele preventie?

A

is gericht op de gehele bevolking (kans op het ontstaan van ziekte of risicofactoren te verminderen en gezondheid te bevorderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt er bedoelt met selectieve preventie?

A

is gericht op de identificatie van specifieke hoog risico groepen (preventie programma’s gericht op gezondheidsbevordering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt bedoelt met geïndiceerde preventie?

A

heeft tot doel het ontstaan van ziekte van of verdere gezondheidsschade te voorkomen bij een individuele patiënt met een verhoogd risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt er bedoelt met zorggerelateerde preventie?

A

is gericht op het ondersteunen van een individuele patiënt met bestaande gezondheidsproblemen (ziektelast reduceren, complicaties tegen gaan, zelfredzaamheid ondersteunen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de opbouw van een preventie-/ beweegprogramma?

A
  • intake/fitheidstest
  • theoretische bijeenkomst (1x)
  • praktische bijeenkomsten (meestal gedurende 12 weken)
  • outtake
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt de NNGB in?

A

Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen =

30 minuten per dag tenminste matig intensieve lichaamsbeweging op tenminste 5 dagen van de week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de Fitnorm?

A

minimaal 3 x per week 20 minuten intensieve lichaamsbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de combinorm?

A

voldoet aan NNGB en/of Fitnorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de MET waarde voor rust?

A

1,0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de MET waarde voor autorijden, piano spelen, computeren, typen?

A

2,0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de MET waarde voor wandelen 4km/h?

A

3,0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de MET waarde voor wandelen 5 km/h?

A

4,0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de MET waarde voor fietsen 10-12 km/h?

A

5,0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de MET waarde voor fietsen 16 km/h?

A

6,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de MET waarde voor zwemmen (crawl) 3 km/h?

A

20,0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het hoofddoel van het intakegesprek binnen THIM?

A

in- of uitsluiten of de client mag deelnemen aan een preventie- / beweegprogramma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

benoem voorbeelden van afwijkende symptomen die een client kan aangeven tijdens de intake

A
  • Cliënt geeft pijn aan
  • Cliënt geeft aan “geen kracht” te hebben
  • Cliënt geeft aan “vreemde sensaties” in handen of voeten te hebben zoals “doof gevoel” en/of “tintelingen”
  • Cliënt geeft aan “snel moe” te zijn
  • Cliënt zweet veel
  • Cliënt geeft aan zich niet lekker te voelen
  • Cliënt geeft aan duizelig te zijn
  • Cliënt geeft aan gezwollen benen te hebben.
25
Q

Benoem voorbeelden van afwijkende symptomen tijdens de training

A
  • Iemand stijgt boven berekende max. HF. uit.
  • Onwel voelen: misselijk, zweten, hoofdpijn, moeheid.
  • Dalende bloeddruk (ondanks de inspanning)
  • Blauwe verkleuring van gelaat/lippen/vingertoppen
  • Uitgesproken kortademigheid (kan niet meer praten).
  • Tekenen van druk/pijn op de borst
  • Tekenen van hypoglykemie: cliënt wordt steeds slomer en slechter aanspreekbaar.
26
Q

Benoem de inclusiecriteria voor groepstraining bij DM II patiënten.

A
  • de diagnose DM is gesteld door een arts/specialist;
  • noodzakelijke medische gegevens en noodzakelijke instroomgegevens zijn beschikbaar;
  • de patiënt voldoet niet aan de NNGB/combinorm;
  • de patiënt is gemotiveerd voor een actieve leefstijl.
27
Q

Benoem de exclusiecriteria voor groepstraining bij DM II patiënten.

A
  • de patiënt voldoet niet aan de inclusiecriteria;
  • er is sprake van positieve bevindingen op de Physical Activity Readiness Questionnaire (PAR-Q);
  • er is sprake van comorbiditeit (die deelname aan een beweegprogramma onmogelijk maakt);
  • er is sprake van virale infectie of koorts, open wonden, ulcera of algehele malaise;
  • er is sprake van cognitief disfunctioneren;
  • de patiënt lijdt aan cachexie
28
Q

Onder “screenen” wordt verstaan:

A

het identificeren van een patroon van symptomen die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een aandoening waarvoor medische expertise gewenst c.q. noodzakelijk is.”
Screenen is niet hetzelfde als diagnosteren.

29
Q

benoem aantal rode vlaggen die kunnen wijzen op cardiovasculair falen waarbij medische expertise nodig is.

A
  • Heeft een art ooit gezegd dat u hartproblemen heeft en dat u alleen fysiek inspanning op advies van een arts zou mogen uitvoeren?
  • Heeft u pijn op de borst bij fysieke inspanning?
  • Heeft u in de laatste vier werken pijn op de borst gehad terwijl u geen fysieke inspanning uitvoerde?
  • Verliest u wel een uw evenwicht als gevolg van duizeligheid of verliest u wel eens het bewustzijn?
  • Heeft u een bot- of gewrichtsprobleem dat kan toenemen door het uitvoeren van fysieke inspanning?
  • Schrijft u arts op dit moment medicijnen voor in verband met uw bloeddruk of een hartprobleem?
  • Bent u op de hoogte van een andere reden waardoor u geen fysieke inspanning zou mogen uitvoeren?
30
Q

Benoem de 6 fasen van gedragsverandering volgens van der Burgt

A
  • openstaan
  • begrijpen
  • willen
  • kunnen
  • doen
  • blijven doen
31
Q

Wat wordt er bedoelt met de fase openstaan?

A

staat de patient wel open voor hetgene wat je met hem gaat doen, hij staat er bijvoorbeeld niet voor open als hij verplicht wordt

32
Q

Wat wordt er bedoelt met de fase begrijpen

A

begrijpt de patient het nut van de oefening of begrijpt hij zijn ziektebeeld wel

33
Q

Wat wordt er bedoelt met de fase willen

A

attitude, sociale omgeving, eigen effectiviteit (ase) obstakels van buitenaf

34
Q

Wat wordt er bedoelt met de fase kunnen

A

kan de patient de oefening?

35
Q

Wat wordt er bedoelt met de fase doen

A

het uitvoeren van de oefening

36
Q

Wat wordt er bedoelt met de fase blijven doen

A

het blijven doen van de oefening

37
Q

Benoem de GME

A
  • Stabiliteit
  • Lenigheid/mobiliteit
  • Kracht
  • Snelheid
  • Uithoudingsvermogen
38
Q

Waaruit bestaat conditie?

A
  • kracht
  • snelheid
  • lenigheid
  • coördinatie
  • lichaamssamenstelling
  • UHV
39
Q

Waarin wordt UHV uitgedrukt?

A

wordt meestal uitgedrukt in de VO2 max (maximale volume (V) zuurstofgas (O2) dat het menselijk lichaam per tijdseenheid kan transporteren en metaboliseren bij lichamelijke inspanning)

40
Q

Benoem de drie Trainingsvariabelen

A
  • Trainingsintensiteit (hoe zwaar maak je een training)
  • Frequentie (aantal series, herhalingen)
  • duur en de lengte van de arbeids- en rustintervallen (hoeveelheid rust pak je na hoe lange training)
41
Q

Trainen van kracht

A

trainen tot overload

42
Q

trainen van lenigheid

A

6-30 seconde binnen het rek gebied blijven (zowel arthogeen als myomen)

43
Q

trainen van UHV

A

50-80% van de VO2 max. waarbij 20 - 30 minuten wordt getraind.

44
Q

Wat wordt er bedoelt met: “Vrije bewegingsopdracht”

A

De vrije bewegingsopdracht geeft uitsluitend het einddoel van de handeling aan.

45
Q

Wat wordt er bedoelt met: “Gebonden bewegingsopdracht”

A

Hierbij is de vrijheid van het handelen beperkt. Het doel is exacter en meer in bijzonderheden beschreven

46
Q

Wat wordt er bedoelt met: “Bewegingsbeschrijving”

A

Bij een bewegingbeschrijving wordt de beweging in grote lijnen aangegeven.

47
Q

Wat wordt er bedoelt met: “Bewegingsvoorschrift”

A

Een bewegingsvoorschrift is het aangeven van bewegingsvorm tot in details qua verloop, richting en snelheid.

48
Q

Wat wordt er bedoelt met: “Fantasievorm”

A

De fantasievorm is een wijze van aanbieden van leer- en oefenstof waarbij wordt geappelleerd aan de fantasie van de uitvoerder.

49
Q

Wat wordt er bedoelt met: “Spelvorm”

A

De spelvorm is een wijze van aanbieden van oefenstof zodanig dat de uitvoerder de oefenstof beleeft als een spel.

50
Q

Wat wordt er bedoelt met: “Wedstrijdvorm”

A

De spelvorm is een wijze van aanbieden van oefenstof zodanig dat de uitvoerder de oefenstof beleeft als een wedstrijd.

51
Q

Wat zijn de 7 leerdidactische kernpunten?

A
  • Maak een analyse van je beginsituatie
  • Formuleer je doelstelling
  • Kies je lesstof en oefenstof
  • Bepaal de leeractiviteit van de client en/of groep
  • Bepaal de didactische werkvormen
  • Bepaal de lesorganisatie
  • evalueer de gevormde onderwijsleersituatie
52
Q

Wat is de opbouw van het lesvoorbereidingsformulier?

A
  • onderwerp
  • algemeen doel
  • doelgroep
  • specifieke doelstellingen
  • motivatie voor vorm en inhoud
  • maatregelen ter voorkoming blessures
53
Q

Benoem aan de hand van de bewegingsanalyse, het hoe, wat en waarom een beweging wordt uitgevoerd/getraind
Hoe

A

moet er worden getraind. Ofwel hoe kunnen we de doelstelling bereiken. Welke parameters zet ik in om de doelstelling te halen.

54
Q

Benoem aan de hand van de bewegingsanalyse, het hoe, wat en waarom een beweging wordt uitgevoerd/getraind
Wat

A

moet er worden getraind? Ofwel wat is de doelstelling.

55
Q

Benoem aan de hand van de bewegingsanalyse, het hoe, wat en waarom een beweging wordt uitgevoerd/getraind
Waarom

A

Zouden we dit überhaupt trainen, wat heeft de patiënt hier aan? Levert dit iets op voor zijn dagelijks leven/probleem? Volledig persoonsafhankelijk. (Bijv. Die en die activiteiten kan ik niet uitvoeren omdat ik buiten adem raak.)

56
Q

Waaruit bestaat het ICF schema?

A
  • functies/ anatomische eigenschappen (stoornis)
  • activiteiten (beperkingen)
  • participatie (problemen)
  • externe factoren
  • persoonlijke factoren
57
Q

benoem de 7 didactische kernpunten zodat hij/zij dit kan omzetten naar een lesvoorbereidingsformulier

A
  • Maak een analyse van je beginsituatie
  • Formuleer je doelstellingen
  • Kies je lesstof en oefenstof
  • Bepaal de leeractiviteiten van de cliënt en /of groep
  • Bepaal de didactische werkvormen
  • Bepaal de lesorganisatie
  • Evalueer de gevormde onderwijsleersituatie
58
Q

Wat zijn de “Do’s” bij presenteren

A
  • duidelijk zijn
  • uitspraak, volume
  • publiek betrekken (interactie)
  • een open / actieve houding
  • enthousiaste
  • stiltes
  • essenties (gevoelsbeeld, kernachtig, boodschap)
  • goede kleurcombinatie
  • materiaal passend maken
59
Q

Wat zijn de “Dont’s” bij presenteren?

A
  • voorlezen
  • gapen (non verbale houding)
  • teveel tekst op de dia of ppt
  • tegen het schema praten
  • zelf in het donker staan
  • in de weg staan