HF 4 en HF5 ouderen als persoon Flashcards

1
Q

prestatiedrang (need for achievement)

A

Dit prestatiemotief verwijst naar de
neiging om zelfbepaalde en sterk verlangde doelen te bereiken en is een
sterke motiverende factor in het gedrag van mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

symptomen burn-out

A

emotionele, fysieke en cognitieve
uitputting, gevoelens van cynisme (“waar doe ik het voor?”, “niemand
merkt op welke inspanningen ik de laatste jaren heb gedaan”), zich niet
meer verbonden voelen met werk (kwaliteit leveren interesseert niet meer),
gevoel niets te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

oorzaken burn-out

A
  • werklast
  • zeggenschap
  • beloning
  • gemeenschap
  • rechtvaardigheid
  • waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gevolgen burn-out

A
  • slechte gezondheid werknemer
  • afwezigheid
  • mindere kwaliteit
  • ontevredenheid van klanten
  • lagere kosteneffectiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

redenen om op pensioen te gaan

A
  • Niet meer hoeven werken
  • Opgebrand door spanningen en ontevredenheid met wat ze
    ‘maar’ bereikt hebben
  • Gezondheid
  • Bonus of extra pensioen als trigger van de werkgever
  • Eindelijk is het zover om te reizen, bij de kleinkinderen te
    zijn, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stadia pensioneringsproces

A

1) wittebroodsweken: Activiteiten ondernemen die eerst
niet mogelijk waren, bijvoorbeeld
een lange reis naar Viëtnam
2)teleurstelling: Het is niet wat men had verwacht,
men mist collega’s en vindt niet de
geschikte activiteiten. Hier blijven
veel mensen vaak lang in steken
3) heroriëntatie: Mogelijkheden op een rijtje zetten
en tot bevredigende keuzes komen
leidt als vanzelf tot stadium vier
4) pensioenroutine: Greep krijgen en tevredenheid met
de nieuwe levensfase
5) afronding: Ofwel door weer aan de slag te
gaan ofwel noodgedwongen
activiteiten opgeven door een
slechtere gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voor koppels betekent pensionering

A
  • De relatie opnieuw bekijken: men brengt nu vaak meer tijd
    samen door dan tijdens de actieve loopbaan
  • Herverdeling van huishoudelijke taken
  • Rolomkering in de machtsverhouding: mannen worden
    volgzamer en minder competitief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Reactieve depressie

A

De gevoelens van leegte en verdriet zijn een reactie op een

gebeurtenis in het leven, namelijk het uit huis gaan van de kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

autonome depressie

A

waarvoor geen directe
aanleiding te vinden is en die als het ware ‘chemisch’ van aard is. In andere
levensfases kan men overigens soortgelijke gevoelens van rouw ervaren als
men ‘in een gat valt’ na afronding van een groot project.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De zorg voor de ouders kan psychologisch moeilijk zijn:

A
  • Rolomkering: kinderen nemen de ouderlijke rol over en
    ouders worden afhankelijk, dit leidt bij beide partijen tot
    verdriet
  • De rollen en onderlinge verhoudingen met opnieuw
    gedefinieerd worden: kinderen bepalen nu de situatie en in
    de plaats van een horizontale relatie die volwassen kinderen
    doorgaans met hun ouders hebben, wordt die nu verticaal
  • Tot dan toe onafhankelijke ouderen vertonen weerstand en
    verzetten zich tegen de geboden hulp omdat ze hun kinderen
    niet tot last willen zijn
  • Heel wat ouderen willen daarom niet bij hun kinderen in huis
    gaan wonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De symptomen van eenzaamheid

A

gevoelens van

verdriet, leegte, rusteloosheid, en concentratieproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

emotionele eenzaamheid

A

die ontstaat vanwege het
gemis aan intimiteit, hoort het verlangen naar een intieme relatie, een
gevoel van dreiging, angsten spanning, en overgevoeligheid voor de
reacties van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sociale eenzaamheid

A

verlangt men naar
gezelschap bij sociale activiteiten en ervaart men verveling, doelloosheid
en/of het gevoel buitengesloten te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verwervend stadium

A

informatie wordt opgeslagen voor toekomstig gebruik.
Dit zie je toegepast in het lager en middelbaar onderwijs: kennisverwerving
voor toekomstig gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uitvoerende stadium

A

zullen ze dan ook verworven
kennis en vaardigheden toepassen op heel concrete situaties waar ze voor
staan en die ze moeten aanpakken en oplossen. Dit is heel belangrijk,
omdat de beslissingen die ze nemen een impact zullen hebben op de rest
van hun leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ondernemend stadium

A

blik verruimen en zich verantwoordelijk voelen voor de wereld als geheel:
ze gaan energie steken in maatschappelijke instituties: gemeentebestuur,
religieuze bewegingen, dienstverlenende organisaties, liefdadigheid,
vrijwilligerswerk. Ze kijken dus verder dan hun persoonlijke situatie.

17
Q

reïntegratief stadium

A

waar mensen zich focussen op zaken die voor hen persoonlijk betekenis
hebben en hen bijzonder interesseren. Ze hebben minder interesse voor
zaken die ze niet direct in hun eigen leven kunnen toepassen.

18
Q

Cohorteffecten

A

Cohorteffecten zijn invloeden op testresultaten die veroorzaakt worden
doordat mensen van verschillende leeftijden in andere historische contexten
zijn opgegroeid en daardoor dus beïnvloed. Zo zal op een woordenschattest
de jongere generatie beter scoren op moderne woorden, zo zullen jongeren
meer onderwijs genoten hebben en zodoende beter scoren op algemene
kennis.

19
Q

twee soorten intelligentie

A

de gekristalliseerde en

vloeiende intelligentie.

20
Q

Vloeibare intelligentie

A

heeft te maken met het manipuleren van informatie
tijdens het uitvoeren van de test: informatieverwerking en redeneren: als je
iets in geheugen wil prenten, als je een cijferopdracht krijgt of als je een
patroon in een opgave moet ontdekken.

21
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A

heeft betrekking op opgeslagen informatie,
verworven doorheen de hele levensloop, die tijdens de test uit het lange
termijn geheugen wordt opgehaald. Het gaat dus om ervaring die gebruikt
wordt bij het oplossen van problemen, bijvoorbeeld bij het oplossen van
een kruiswoordraadsel, in verbale vaardigheid.

22
Q

Schaie zes basis

mentale vaardigheden

A
  • woordenschat: passieve woordenschat (begrijpen van een
    woord) en actieve woordenschat (gebruiken van een woord)
  • verbaal geheugen: de vaardigheid om taal te onthouden en
    te reproduceren
  • rekenen: juistheid en snelheid
  • ruimtelijke oriëntatie: voorwerpen visualiseren en er mentaal
    mee werken, bijvoorbeeld kaartlezen, het juiste perron
    vinden in het station
  • inductief redeneren: vanuit de vaststelling van een concreet
    probleem in een situatie, probleemoplossend denken
  • perceptuele snelheid: snel en accuraat onderscheid maken
    tussen visuele prikkels, bijvoorbeeld concentreren op de auto
    voor je en niet op de reclameborden langs de weg
23
Q

twee soorten aandacht

A

de selectieve aandacht (inzoomen op één aspect en andere
aspecten wegdrukken) en de verdeelde aandacht (aandacht voor meer dan
één aspect in een situatie).

24
Q

3 stadia van geheugen

A
  • langetermijngeheugen
  • werkgeheugen
  • sensorisch geheugen
25
Q

Het declaratieve geheugen

A

is ‘het weten dat’, ofwel de geheugeninhouden
die je kunt verwoorden, expliciet, verwoordbaar, uit te leggen, te
expliciteren. Dit geheugen betreft taken en processen waarbij men bewust
en doelgericht beroep doet op het geheugen.

26
Q

Het episodische geheugen

A

bevat herinneringen die verband houden met
specifieke ervaringen tijdens het leven, zoals het jaar waar je voor het eerst
alleen zonder ouders op reis ging, je autobiografie. Dit geheugen hangt af
van de werking van hippocampus en zal daardoor afnemen bij het ouder
worden.

27
Q

hippocampus volgens

drie principes:

A
  • dieper verwerkte informatie, wordt beter onthouden
  • encodeerspecificiteit: info wordt beter opgeroepen in dezelfde
    context
  • info die beter georganiseerd wordt, wordt beter onthouden
28
Q

Het semantische geheugen

A

bevat herinneringen aan feiten en algemene
kennis en taal. Ik weet bijvoorbeeld dat 2 + 2 = 4, zonder te moeten tellen
en dat Rome de hoofdstad van Italië is. Het is het woordenboek en de
encyclopedie in je hoofd. Dit geheugen blijft zeer lang heel goed
functioneren.

29
Q

procedurele geheugen

A

het
weten hoe’, het verworven, maar niet verwoordbare geheugen, zoals
kunnen schaatsen, of gitaar spelen.

30
Q

Anterograde amnesie

A

wil zeggen dat vanaf de geheugenbeschadiging,
bijvoorbeeld door een CVA of een operatie, er geen nieuwe informatie kan
worden opgenomen. De oude informatie blijft bestaan. Hieruit blijkt ook dat
indien een geheugenspoor goed is geconsolideerd, de hippocampus niet
meer (altijd) noodzakelijk is.

31
Q

Retrograde amnesie

A

wil zeggen dat je alles vanaf een bepaald moment wel
weet, maar je alles kwijt bent wat bijvoorbeeld voor een ernstig trauma is
gebeurd. Mensen met een retrograde amnesie komen soms in het nieuws,
omdat ze niet meer weten wie ze zijn en waar ze wonen.

32
Q

Het autobiografisch geheugen

A

betreft de herinneringen die iemand heeft
over zijn of haar eigen leven. Dat kunnen persoonlijke of meer algemene
herinneringen zijn. Een voorbeeld van een persoonlijke herinnering is die
aan je eerste date en hoe zenuwachtig je daarvoor was. Een voorbeeld van
een algemene herinnering is dat je de afspraakjes altijd in het weekend
maakte. Het autobiografisch geheugen bevat dus levendige herinneringen
(episodisch) en feiten (semantisch).

33
Q

Het prospectieve geheugen

A

Het prospectieve of vooruitkijkende geheugen is het geheugen voor taken
die in de toekomst moeten plaatsvinden, het geheugen voor intenties: de
afspraak bij de tandarts en de brief die op de bus gedaan moet worden.