Hf 2 + HF 3 systeemdenken en contextuele hulpverlening Flashcards

1
Q

3 principes van systeemdenken

A

1) breed, diepgaand en integraal kijken naar situaties
2) samenhangen en wisselwerking zien door circulair denken
3) werken vanuit en met de lagen van communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cano

A

centrum actieve netwerkontwikkeling en omgevingsondersteuning binnen de bijzondere jeugdzorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

symptomen

A

signaleren het onvermogen om om te gaan met overgangsfasen of nieuwe opdrachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale perspectieven

A

dit zijn regels in de samenleving, ideeen over hoe men zich hoort te gedragen, gedeeld en uitgedragen door groter(e) soms dominante en machtige groepen in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

systeemtheorie

A

gaat uit van voortdurende onderlinge wisseling of beinvloeding tussen de delen van het systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

circulair kijken en denken

A

observeren hoe mensen handelen en hoe ze elkaar daarbij wederzijds beinvloeden zonder te zoeken naar oorzaak en gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

armoede

A

netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individu en collectief bestaan. het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

5 elementen visie bind-kracht

A
  1. structureel werken aan een sociaal rechtvaardige samenleving
  2. krachtgericht en integraal werken vanuit een erkenning voor maatschappelijke kwetsuren en sociale uitsluitingsprocessen
  3. via dialoog en participatie
  4. in relationele gelijkwaardigheid met mensen in armoede
  5. vanuit een geloof in de kracht van diversiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

5 communicatieaxomia’s van Watzlawick

A
  1. alle gedrag is communicatie
  2. ik zeg altijd iets over mezelf en over hoe ik wil dat de andere met mij omgaat
  3. wat ik bedoel is niet noodzakelijk waar voor een ander: interpunctie
  4. mensen beinvloeden elkaar met en zonder woorden
  5. invloed hebben en invloed laten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

symmetrische communicatie

A

gericht op het weg proberen te nemen van verschillen, er moet overeenstemming worden bereikt over 1 of andere kwestie, beide partijen hebben evenveel macht en zijn op betrekkingsniveau elkaars spiegelbeeld. de inhoud van de communicatie kan verschillen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

complementaire communicatie

A

gebaseerd op verschil en op ongelijkheid in de relatie. hulpverleningsrelatie en opvoedingsrelatie zijn op te vatten als complementaire relaties. er is sprake van een machtsverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

binnengrenzen te star

A

Los zand gezinnen

  • gebrek een samenhorigheid
  • overdreven autonomie
  • afstandelijke relatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

binnengrenzen te vaag

A

kluwen gezin

  • onderhouden nauwe banden
  • starre sociale controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

empowerment

A

empowerment is een versterkingsproces
en krachtengerichte benadering waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen
(terug) greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving. Het gaat om een ‘multi-level’
benadering die zich richt op (de verwevenheid van) het micro-, meso- en macroniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nagy onderscheidt in zijn contextuele benadering een viertal dimensies

A
  1. De feiten
  2. Psychologie
  3. Interacties
  4. De relationele ethiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

existentiële loyaliteit en verworven loyaliteit

A

Waar het kind door anderen dan de eigen ouders wordt opgevoed, komt er een splitsing: zijn existentiële loyaliteit ligt bij zijn biologische ouders, terwijl de mensen die hem opvoeden (adoptieouders, pleegouders, …) door hun dagelijkse investering verdienste
verwerven tegenover het kind en zijn loyaliteit verdienen (verworven loyaliteit). Soms is
het voor het kind erg moeilijk, onmogelijk om die loyaliteiten met elkaar te verzoenen in
zijn leven.

17
Q

Loyaliteitsconflicten

A

Twee mensen komen in botsing wanneer hun verticale loyaliteit (ten aanzien van hun
afkomst, hun familie van oorsprong) in botsing komt met de gegroeide, verworven
loyaliteit in hun horizontale relatie
Loyaliteitsconflicten zijn een onvervreemdbaar deel van onze dagelijkse zorg voor
anderen en voor onszelf. Ze zijn een uitnodiging om niet te verstarren, om steeds nieuwe
evenwichten van geven en ontvangen te zoeken in onze verbondenheid met anderen.

18
Q

Gespleten loyaliteit

A

Kinderen kunnen geklemd geraken in de ergste vorm van loyaliteitsconflict: de gespleten
loyaliteit tussen hun ouders. Ze moeten als het ware partij kiezen voor één ouder tegen
de andere ouder, terwijl hun wortels bij beide ouders liggen en ze tegenover beide loyaal
willen blijven.
Het geven aan de ene ouder wordt dan gelijk aan de andere ouder tekortdoen.

19
Q

het zorgend kind

A

● bijzondere gevoeligheid voor de noden van de ouders; trachten aan deze
noden te voldoen
● pakken de pijn van de ouders (uit hun verleden) op. Ouders vaak overbelast
door verschillende redenen; weinig beschikbaar zijn.
● heel lieve, gemakkelijke kinderen
● zorgen voor broers/zussen, emotioneel aanwezig zijn voor de ouders

20
Q

Het kind dat kind moet blijven

A

● heel vaak de jongste
● vaak de verwachtingen nog proberen in te lossen bij deze kinderen
● kinderen willen onafhankelijk worden tegen de noden van de ouders in; kan ik
dit wel doen?
● vaak kinderen met eigen noden, die deze zorg vragen (anorexia, allergie, …)
● ouders behoeften om deze zorg op te pakken
● ouders vaak moeilijk om elkaar terug te vinden eens de kinderen het huis uit
zijn.
● jongeren die tot late leeftijd bij de ouders blijven wonen; voelen de nood van
de ouders

21
Q

Het perfecte kind

A

● gevoelig voor de verwachtingen van de ouders
● schitterende prestaties
● beroepskeuze; partnerkeuze: zoals ze menen dat de ouders dit verwachten
● ouders waarderen kinderen vooral om wat ze doen, en minder om wie ze zijn
● kinderen zorg: ‘jullie zijn goede ouders’; ouders ook vaak trots
● hun zorg wordt vaak niet gezien ‘alles is immers perfect’

22
Q

Zondebok

A

● spanning van het gezin wordt via hem afgeleid
Werken met kinderen, jongeren en hun gezin(nen)
● gaat ervoor zorgen dat hij de oorzaak is van de spanning
● gaat de schuld op zich nemen, zodat de ouders hun onderlinge spanning niet
onder ogen moeten komen
● vaak wanneer 1 ouder dreigt te vertrekken, manifesteert dit
● escalatie; zondebok wordt uit het gezin gestoten; hoort er niet echt meer bij.
● verzet zich actief; weigert zich te parentificeren, maar slaagt er niet in om
eigen leven op te bouwen.
● variante; zwarte schaap: meer passief, machteloos, het slachtoffer
● bij plaatsing; zorgen er vaak voor dat hun ouders worden opgewaardeerd; dus
het ligt niet aan mijn ouders, het ligt aan mij.
● bij plaatsing: vaak nog meer schuldgevoelens; zien zz. ook als schuldige.

23
Q

Je kan op verschillende manieren terecht in de integrale jeugdhulp:

A

-Er is een onderscheid tussen rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
Rechtstreeks toegankelijke hulp (RTJ) zijn diensten waar je als cliënt zelf naar toe
kan stappen om informatie, hulp of ondersteuning. Binnen de RTJ maken we onderscheid tussen 2 soorten diensten: de brede instap en de probleemgebonden hulp. De brede instap zijn diensten die gelden als eerste aanspreekpunt wanneer er nog nooit een contact is geweest met een hulpverlener.

24
Q

niet-rechtstreekse toegankelijke hulp.

A

Deze vorm van hulp kan
enkel ingezet worden met het akkoord en de tussenkomst van de intersectorale
toegangspoort. Een aanmelding bij de intersectorale toegangspoort gebeurt door de
dienst/hulpverlener die op dat moment hulpverlening aanbiedt aan de minderjarige en
zijn ouders. Finaal is de doelstelling dat voor elke hulpvraag zo snel mogelijk en in zo
weinig mogelijk stappen het minst ingrijpende en het meest passende beschikbare
hulpaanbod wordt ingezet.

25
Q

problematische leefsituatie, van verontrusting.

A

Soms maken hulpverleners zich ongerust. Ook al hebben de minderjarigen en hun
ouders geen hulpvraag, toch kunnen er redenen zijn om in te grijpen omdat sommige
leefsituaties onveilig of bedreigend zijn.

26
Q

Als hulpverlening er niet in lukt om samen met de
ouders en de minderjarigen tot een door alle partijen aanvaard hulpplan te komen en de
hulpverlener vindt het inschakelen van hulp maatschappelijk noodzakelijk

A
dan kan de hulpverlener terecht bij 2 gemandateerde voorzieningen het 
Vertrouwenscentrum voor kindermishandeling (VK) of het 
Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ
27
Q

Integrale Jeugdhulp heeft de ambitie om te zorgen voor een hulpaanbod dat vertrekt
vanuit 6 belangrijke doelstellingen:

A

 Het inzetten op de vermaatschappelijking van de jeugdhulp door maximaal
aandacht te hebben voor de eigen krachten in netwerk, familie en samenleving.
Dit betekent dat men zo veel mogelijk gebruik maakt van aangepaste
methodieken en dat er bij iedere stap naar de toegangspoort of naar een
gemandateerde voorziening verslag wordt gedaan van krachtgericht werken.
 Cliënten vlot toegang geven tot de jeugdhulp die ze nodig hebben, zowel in
het rechtstreeks als het niet-rechtstreeks toegankelijk aanbod. Dit betekent dat
het aanbod bruikbaar, beschikbaar, bereikbaar, begrijpbaar en betaalbaar is.
(de 5 B’s)
 Het meer expliciet verzekeren van de continuïteit in de jeugdhulp door
naadloze hulp te bieden. Goed verwijzen zorgt sneller voor gepaste hulp.
Cliëntoverleg en bemiddeling vermijden breuken in de hulpverlening.
 Gepast en alert reageren op situaties van verontrusting. Hulpverleners die
verontrust zijn over de integriteit van een minderjarige, kunnen terecht bij een
voorziening die het mandaat heeft om op te treden.
 Voorzien in een aanbod crisisjeugdhulp dat snel inzetbaar en permanent
bereikbaar is 7 dagen op 7, 24u op 24u.
 Maximale participatie van de minderjarige en zijn gezin als uitgangspunt in de
casus, in de voorziening en in het beleid.

28
Q

modulair kader.

A

Een
module is een pakket jeugdhulp dat een voorziening kan aanbieden aan een cliënt.
Modulering dient om het aanbod transparanter te beschrijven zodat verwijzers en
hulpvragers makkelijker de weg naar het juiste aanbod vinden.

29
Q

De brede instap

A

staat voor een aantal diensten of personen. Dit kan zijn het CLB,
het CAW (JAC, onthaalteam), Kind en Gezin (inloopteam, preventieve zorg), het
OCMW, een huisarts, een ziekenhuis, politie, kinderopvang. Deze diensten hebben 3
kernopdrachten: onthaal, informatieverstrekking en kortdurende hulp aanbieden. Deze
diensten zijn ook de contactpersoon-aanmelder naar de toegangspoort, het OCJ en het
VK.

30
Q

Probleemgebonden hulp

A

kunnen verschillende diensten zijn: therapeutische
begeleiding van een CGG, psychosociale begeleiding vanuit een CAW, kortdurende
opvang in een CKG,… . Deze diensten zijn optimaal toegankelijk en ze proberen via
aangepaste methodieken een breed hulpverleningsaanbod in te zetten.

31
Q

Erkende multidisciplinaire teams (MTD) hebben 3 taken:

A

diagnostiek aanleveren,
minderjarigen aanmelden bij de intersectorale toegangspoort en een indicatievoorstel
doen zodat de aanvraag sneller kan behandeld worden door de toegangspoort. Dit
kunnen verschillende diensten zijn bvb.: onthaal, observatie en oriëntatiecentra
(OOOC), een centra voor ontwikkelingsstoornissen (COS), kinderpsychiatrische
diensten,…

32
Q

Jeugdhulpaanbieders buiten IJH

A

kunnen zijn een arts-specialist (vb. een

kinderpsychiater), een logopedist, een drughulpverlener, jeugdpsychiatrie ,…

33
Q

De intersectorale toegangspoort (ITP)

A

beslist over de toegang tot alle niet
rechtstreeks toegankelijke hulp en wordt provinciaal georganiseerd. De ITP bestaat uit
2 onafhankelijk werkende teams: een indicatiestellingsteam en een team
jeugdhulpregie. De aanmelding verloopt via een contactpersoon-aanmelder door
middel van een digitaal A-document (aanmelding). Het team indicatiestelling screent
alle hulpvragen en werkt een hulpvoorstel via typemodules uit in een
indicatiestellingsverslag. Het team jeugdhulpregie krijgt de aanvragen elektronisch
aangeleverd door het indicatiestellingsteam. De jeugdhulpregisseur stelt één of meer
concrete hulpverleningsmodules voor en laat dit via de contactpersoon weten aan het
cliëntsysteem. De jeugdhulpregisseur spreekt zich ook uit over de prioritering (=
bepalen wie voorrang krijgt) van de aanvragen. Als er typemodules voor minderjarigen
met een handicap geïndiceerd zijn, dan gebeurt de prioritering door de Intersectorale
Regionale Prioriteitencommissie (IRPC).

34
Q

Een gemandateerde voorziening

A

voorziet via consult in de ondersteuning van
hulpverleners en diensten in hun omgaan met verontrusting. Dit kan via 2 diensten:
het OCJ en het VK. Zij kunnen dossiers ook overmaken aan het parket wanneer
vrijwillige hulp vastloopt.

35
Q

Gerechtelijk jeugdhulp

A

betekent dat een jeugdrechter, op vraag van het parket,
betrokken wordt in de jeugdhulp. De jeugdrechter wordt bijgestaan door de sociale
dienst voor gerechtelijke jeugdhulp (SDJ). De jeugdrechter neemt een
gerechtelijke maatregel als vrijwillige hulp niet meer mogelijk is. De maatregel van een
jeugdrechter is altijd van pedagogische aard. Het gaat niet om straffen, wel om
hulpverlening. De gerechtelijke maatregel wordt bekend gemaakt aan het team
jeugdhulpregie die deze maatregel linkt aan hulpverleningsmodules. Een jeugdrechter
kan ook beslissen om een minderjarige te laten opnemen in een open of gesloten
inrichting (gemeenschapsinstelling) of in het Vlaams detentiecentrum (Tongeren)
als deze een strafbaar feit heeft gepleegd. Het CAP regelt deze instroom en zorgt voor
een optimaal gebruik van de beschikbare plaatsen.

36
Q

Niet rechtstreeks toegankelijke hulp

A

omvat altijd erg intensieve en ingrijpende
hulpverlening. Voorbeelden: contextbegeleiding in functie van autonoom wonen,
langdurig verblijf in een pleeggezin, verblijf in een opvangcentrum voor kinderen en
jongeren, persoonlijke assistentie voor kinderen of jongeren met een handicap,…

37
Q

Vier eenvoudige doelstellingen liggen aan de basis van de intersectorale
toegangspoort:

A

A) het vereenvoudigen van het landschap van de niet-rechtstreeks
toegankelijke jeugdhulpverlening in functie van ene grotere toegankelijkheid ervan; (B)
indicatiestelling van de jeugdhulp moet gescheiden en onafhankelijk van (de
beschikbaarheid van) het hulpaanbod gebeuren; (C) de indicatiestelling dient te
gebeuren op basis van kwalitatieve vraagverheldering en diagnostiek; (D) de
jeugdhulpregie moet een zo goed mogelijke matching van vraag en aanbod garanderen.
Bij de uitwerking van de intersectorale toegangspoort dient het acceptatieprincipe uit
hoofde van de cliënt maximaal gerespecteerd te worden.

38
Q

diagnostiek

A

een proces dat door een hulpverlener (of team) samen

met de cliënt wordt doorlopen en resulteert in een diagnose of uitspraak.

39
Q

3 delen aanvragingsdocument

A

betreffen de identificatie van de cliënt , de
vraagverhelderende en diagnostische gegevens, de zorgzwaarte-inschatting met tot slot
het voorstel van indicatiestelling.