hart-vaatstelsel Flashcards

1
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Hoe bepaal je de risicocategorie?

A

SCORE-tabel
- opm: gewijzigd -> nu SCORE 2
- zowel het risico op sterfte door een hart- en vaatziekte als het risico op morbiditeit door een hart- en vaatziekte wordt weergegeven
- risico op sterfte is leidend bij het bepalen van de risicocategorie
- (range van) risico op morbiditeit kan gebruikt worden bij het bespreken van het risico op hart- en vaatziekten met de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cardiovasculair risicomanagement

LDL-C-streefwaarde bij patiënten < 70j met een doorgemaakte hart- en vaatziekte = ?

A

1,8 mmol/l
(berekening: komt ongv overeen met 70 mg/dl)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Verlaging LDL-C bij kwetsbare personen > 70j zonder hart- en vaatziekten?

A

niet aanbevolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Wat bepaal je voor de risicoschatting ikv aanvullend onderzoek?

A
  • lipidenprofiel: LDL-cholesterol, HDL-cholesterol, totaal cholesterol, triglyceriden (moet niet altijd meer nuchter: zie tabel nhg; niet-nuchter lipidenspectrum -> nuchter herh indien triglyceriden > 5 mmol/l)
  • glucose (nuchter)
  • creatinine/eGFR
  • albumine-creatinineratio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Ikv aanvullend onderzoek: wat bepaal je bij de start van een cholesterolverlager?

A

LDL cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Ikv aanvullend onderzoek: wat bepaal je bij de start van een diureticum?

A

creatinine, eGFR,
natrium en kalium

=> Herhaal deze bepalingen na 2 weken bij afwijkende bevindingen (eGFR < 60 ml/min, K < 3,8 mmol/l of K > 4,5 mmol/l) en bij gecombineerde behandeling met diureticum en ACE-remmer of ARB.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Ikv aanvullend onderzoek: wat bepaal je bij de start van een ACE-remmer of angiotensine II-receptorantagonist (ARB)?

A

creatinine, eGFR,
natrium en kalium

=> Herhaal deze bepalingen na 2 weken bij afwijkende bevindingen (eGFR < 60 ml/min, K < 3,8 mmol/l of K > 4,5 mmol/l) en bij gecombineerde behandeling met diureticum en ACE-remmer of ARB.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Hoe risicoschatting maken bij pt’en van 40 tem 70 jaar?

A

Schat het tienjaarssterfterisico op hart- en vaatziekten met de SCORE-tabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Wat doen met risicoscore bij patiënten met reumatoïde artritis?

A

Vermenigvuldig bij patiënten met RA de risicoscore met 1,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Wat doen met risicoscore bij patiënten met milde chronische nierschade?

A

eGFR ≥ 60 ml/min/1,73 m2 en ACR 3-30 mg/mmol
of eGFR 45-59 ml/min/1,73 m2 en ACR < 3 mg/mmol

=> h een verhoogd risico: vermenigvuldig de risicoscore bij deze pt’en met 1,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Wat doen bij een score in de buurt van de behandelgrens?

A

Overweeg indeling in een hogere risicocategorie bij:
* positieve familieanamnese voor premature hart- of vaatziekte
* psychosociale risicofactoren
* of een bekende hoge coronaire arteriële calciumscore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Risicoschatting bij vermoeden van secundaire hypertensie?

A

Pas na het wegnemen van de vermoedelijke oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Wnr ook denken aan familiaire dyslipidemie?

A

bij sterk verhoogde lipidenwaarden:
LDL-cholesterol > 5 mmol/l
of totaal cholesterol > 8 mmol/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Hoe kan risico op hart- en vaatziekten verlaagd worden?

A
  • door leefstijlaanpassing
  • en op indicatie door gebruik van cholesterol- en/of bloeddrukverlagende medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Niet-medicamenteuze behandeling

A
  • niet roken
  • voldoende bewegen: min 150 min/week matig intensieve inspanning (wandelen, fietsen), niet > 8u/dag zitten, min 2x/w spier- en botversterkende activiteiten (traplopen, springen, tuinieren), ouderen: balansoefeningen
  • BMI 20-25 kg/m2
  • gezond eten: Schijf van Vijf (Voedingscentrum)
  • stress voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Medicamenteuze behandeling

A

Cholesterolverlaging
Bloeddrukverlaging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Keuze cholesterolverlager obv?

A

onbehandelde LDL-cholesterolwaarde

de streefwaarde die past bij het risico van de patiënt:
* gewenste LDL-cholesteroldaling < 40%: atorvastatine, rosuvastatine of simvastatine
* LDL-cholesteroldaling > 40%: alleen met atorvastatine of rosuvastatine haalbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Keuze cholesterolverlager bij gebruik van middelen die het CYP3A4-enzym remmen of induceren (onder andere diltiazem, verapamil, itraconazol, hiv-remmers)?

A

voorkeur: Pravastatine

  • opm: Pravastatine w alleen aangeraden indien gebruik van atorvastatine, rosuvastatine en simvastatine niet in aanmerking komt vanwege bijwerkingen of het risico op rabdomyolyse in interactie met middelen die het CYP3A4-enzym remmen of induceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cardiovasculair risicomanagement

cholesterolverlaging: wat doen bij niet bereiken van de streefwaarde met gekozen statine?

A

hogere dosis statine -> verhoog de dosering in stapjes tot de maximale dosering
* atorvastatine 1 dd 80 mg (start aan 10-20mg)
* rosuvastatine 1 dd 40 mg (start aan 5-10mg)

of stap over naar een sterker werkende statine
* Vervang simvastatine 40 mg bij onvoldoende effect door atorvastatine 10-20 mg of rosuvastatine 5-10 mg

=> indien streefwaarde dan nog niet w bereikt: overweeg toevoeging van ezetimib 10 mg 1dd
* voor- en nadelen afwegen
* > 70j: overweeg toevoeging ezetimib alleen bij niet-kwetsbare ouderen met hart- en vaatziekten
* Overweeg verwijzing bij onvoldoende bereiken van de streefwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Bloeddrukverlaging: beleid bij SBD ≥ 180 mmHg?

A

Behandel iedereen met een systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg met antihypertensiva, ongeacht het risico op hart- en vaatziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Bloeddrukverlaging: hoe streefwaarde BD bepalen?

A

Streef naar een bloeddruk die past bij de risicocategorie van de patiënt

opm: in het algemeen is de streefwaarde < 140 mmHg bij pt ≤ 70 jaar en < 150 mmHg bij pt van ongv > 70 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Bloeddrukverlagende medicatie

A

Diuretica, ACE-remmers, ARB’s, calciumantagonisten en bètablokkers hebben een even groot bloeddrukverlagend effect.

opm: CV morbiditeit, zoals hartfalen, myocardinfarct of atriumfibrilleren, kan bepalend zijn voor de keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij verhoogde albuminurie (> 3 mg/mmol albumine/creatinine)?

A

ACE-R/ARB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij eerder MI/coronairlijden?

A

Bètablokkers
ACE-R/ARB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij angina pectoris?

A

Bètablokkers
calciumantagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij hartfalen?

A

ACE-R/ARB
bètablokkers
diuretica
aldosteronantagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij VKF?

A

Bètablokkers
non-dihydropyridine-CCB
ACE-R/ARB
aldosteronantagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij perifeer arterieel vaatlijden?

A

ACE-R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij DM?

A

ACE-R/ARB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij zwangerschap?

A

Methyldopa
labetalol
calciumantagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Cardiovasculair risicomanagement

antihypertensieve therapie: voorkeursGM bij personen van West- of Zuid-Afrikaanse afkomst?

A

Diuretica
calciumantagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Cardiovasculair risicomanagement

welke combinatie van BD verlagende medicatie w niet aanbevolen?

A

BB met diureticum (risico op diabetes)

ACE-remmer met ARB (risico op nierfalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Cardiovasculair risicomanagement

BD medicatie: hoe doseren/verhogen?

A
  • Start met 1 middel in een lage dosering
  • Voeg bij onvoldoende effect een 2e en eventueel 3e middel toe
  • Verhoog vervolgens bij onvoldoende effect de doseringen stapsgewijs tot de maximale dosering, of tot de dosering die de patiënt verdraagt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Cardiovasculair risicomanagement

BD medicatie: wnr meteen starten met een combinatie van 2 middelen?

A
  • sterk verhoogde bloeddruk (> 20 mmHg boven de streefwaarde)
  • of een sterk verhoogd risico op hart- en vaatziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Wat doen bij onvoldoende bereiken van de streefwaarde (spreekkamer-RR ≥ 140 mmHg ) ondanks gebruik van drie antihypertensiva en voldoende therapietrouw (therapieresistente hypertensie)?

A
  • overweeg toevoeging aldosteronantagonist
  • of verwijzing naar internist of cardioloog.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Wnr risicoschatting op hart- en vaatziekten herhalen?

A

elke vijf jaar

of vaker indien het geschatte risico dicht bij een behandelgrens ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Hoe vaak BD controleren?

A
  • 1 tot 2 keer per jaar bij een goed ingestelde bloeddruk
  • en vaker indien dit niet het geval is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Labo bij gebruik van diureticum, ACE-remmer of ARB?

A

jaarlijks creatinine/eGFR, natrium en kalium

opm: Herhaal de controle op indicatie vaker (bv. elke 3m)
* bv. bij eGFR < 30
* bv. instabiel hartfalen
* bv. kwetsbare ouderen
* bv. ih verleden nierfunctie- of elektrolytenafwijkingen bij gebruik van deze medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Labo bij mensen met eGFR < 30 ml/min/1,73m2, instabiel hartfalen en kwetsbare ouderen met deze medicatie (diureticum, ACE-remmer of ARB)?

A

driemaandelijks creatinine/eGFR, natrium en kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Labo bij start of wijziging van cholesterolverlager?

A

na drie maanden controle LDL-cholesterol (dus iedere 3m tot bereiken van streefwaarde)

-> Na bereiken streef- waarde zijn (jaarlijkse) controles niet nodig (controleer LDL-cholesterol alleen op indicatie: vb. LDL-verhogende aandoeningen zoals hypothyreoïdie en familiaire hypercholesterolemie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Wat driejaarlijks bepalen in het labo bij iedereen onder behanderling voor cardiovasculair risicomanagement?

A

glucose en albumine-creatinineratio

  • opm: bij pt met DM en/of chronische nierschade -> ACR minimaal jaarlijks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Verwijzing ikv CVRM

A
  • Bij overgewicht: naar diëtiste en/of fysio- of oefentherapeut.
  • Bij onvoldoende bereiken van de streefwaarde LDL-cholesterol bij een patiënt met hoge recidiefkans op hart- en vaatziekten (zoals bij uitgebreid progressief vaatlijden of familiaire hypercholesterolemie): naar internist of cardioloog.
  • Bij aanhoudend lage eGFR bij start van een ACE-remmer, ARB of aldosteronantagonist: naar internist-nefroloog.
  • Bij therapieresistente hypertensie: overweeg verwijzing naar internist of cardioloog.
  • Bij patiënten met hart- en vaatziekten die moeite hebben om te gaan met hun ziekte of die weerstand ervaren om hun leefstijl te veranderen: overweeg verwijzing naar poh-ggz/psycholoog.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Cardiovasculair risicomanagement

indeling van risicocategorieën

A

risico op sterfte door hart- en vaatziekten in tien jaar
* zeer hoog risico (≥ 10%)
* hoog risico (≥ 5% en < 10%)
* laag tot matig verhoogd risico (< 5%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Een deel van de patiënten valt op basis van hun risicoprofiel al direct in een van de risicocategorieën, zonder dat hun risico kwantitatief (met de SCORE-tabel) geschat hoeft te worden. Dit geldt onder
meer voor patiënten met ….

A
  • reeds bestaande hart- en vaatziekten
  • diabetes mellitus (DM)
  • ernstige chronische nierschade
  • personen met een ernstig verhoogde enkele risicofactor (totaal cholesterol (TC) > 8 mmol/l of bloeddruk ≥ 180 mmHg).

opm: De SCORE-tabel wordt alleen gebruikt voor personen die niet automatisch in een van de risicocategorieën kunnen worden ingedeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Cardiovasculair risicomanagement

absolute risico van 70+’ers is

A

vrijwel altijd > 10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Cardiovasculair risicomanagement

belaste familieanamnese voor hart- en vaatziekten =

A

een fatale of niet-fatale hart- en vaatziekte bij een eerstegraads mannelijk familielid van ≤ 55 jaar
of een eerstegraads vrouwelijk familielid van ≤ 65 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Voor het diagnosticeren van een verhoogde bloeddruk bij een behandelindicatie wordt altijd een
ambulante meting geadviseerd. -> Aanbeveling?

A
  • eerste keus: 24-uursbloeddrukmeting
  • tweede keus: de geprotocolleerde thuismeting
  • Indien die niet haalbaar zijn, kunt u een 30-minutenbloeddrukmeting op de praktijk overwegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Opstellen van een cardiovasculair risicoprofiel (consult)

A

anamnese:

  • leeftijd
  • geslacht
  • roken (in pakjaren)
  • alcoholgebruik (in eenheden/dag)
  • voeding
  • lichamelijke activiteit
  • psychosociale risicofactoren (vb. lage sociaal-economische status, werk- en familiestress, sociale isolatie, psychiatrische aandoening) -> pt kan in andere risicocategorie terechtkomen
  • familieanamnese met hart- en vaatziekten -> pt kan in andere risicocategorie terechtkomen
  • bekende hart- en vaatziekten, diabetes mellitus of chronische nierschade
  • aanwijzingen voor secundaire hypertensie: zout, drop, NSAID’s, orale anticonceptiva, drugs (amfetamine, cocaïne), slaapapneusyndroom

lichamelijk onderzoek:

  • systolische bloeddruk
  • body mass index (eventueel aangevuld met middelomtrek)
  • pols

laboratoriumonderzoek:

  • lipidenspectrum (TC, HDL-C, TC/HDL-ratio, LDL-C, triglyceriden)
  • nuchter glucosegehalte;
  • serumcreatininegehalte met geschatte glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR) en albumine-creatineratio in de urine.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Zeer hoog risico => Risicocategorieën bij wie geen kwantitatieve risicoschatting noodzakelijk is?

A
  • eerder vastgestelde hart- of vaatziekte (ACS, angina pectoris, coronaire revascularisatie, TIA of CVA, symptomatische aorta-iliofemorale atherosclerose, aorta-aneurysma, claudicatio intermittens of perifere revascularisatie) (beeldvorming: aangetoonde atherosclerotische stenose of aangetoonde ischemie)
  • DM met orgaanschade (vb. proteïnurie, diabet retinopathie) of met belangrijke RF (vb. roken, totaal cholesterol > 8 mmol/l, SBD ≥ 180 mmHg)
  • ernstige chronische nierschade: eGFR < 30 of eGFR 30-44 met ACR 3-30 of eGFR 45-59 met ACR > 30 (eGFR in ml/min/1,73 m2, ACR in mg/mmol)
  • berekende SCORE ≥ 10%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Hoog risico => Risicocategorieën bij wie geen kwantitatieve risicoschatting noodzakelijk is?

A
  • ernstig verhoogde enkele RF (totaal cholesterol > 8 mmol/l of SBD ≥180 mmHg)
  • de meeste andere personen met DM (uitzondering: jongeren met DM1 en zonder klassieke RF: laag of matig risico mogelijk)
  • matige chronische nierschade: eGFR 30-44 met ACR < 3 of eGFR 45-59 met ACR 3-30 of eGFR ≥ 60 met ACR > 30 (eGFR in ml/min/1,73 m2, ACR in mg/mmol)
  • een berekende SCORE ≥ 5% en < 10%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Laag tot matig verhoogd risico => Risicocategorieën bij wie geen kwantitatieve risicoschatting noodzakelijk is?

A

berekende SCORE < 5% voor tien jaar

opm: veel personen van middelbare leeftijd vallen in deze categorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Cardiovasculair risicomanagement

beleid laag tot matig verhoogd risico

A

leefstijladvies aanbevolen

medicamenteuze therapie zelden aangewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Cardiovasculair risicomanagement

beleid hoog risico

A

leefstijladvies aangewezen

overweeg medicamenteuze therapie

=> LDL chol streefwaarde (mmol/l)
* ≤ 70 jaar: < 2,6
* > 70 jaar + niet kwetsbaar: < 2,6 (overweeg GM bij voldoende levensverw)
* > 70 jaar + kwetsbaar: geen GM

=> SBD streefwaarde (spreekkamermeting):
* ≤ 70 jaar: < 140 (evt < 130)
* > 70 jaar + niet kwetsbaar: < 150 (evt < 140)
* > 70 jaar + kwetsbaar: < 150 en
≥ 70 diastolisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Cardiovasculair risicomanagement

beleid zeer hoog risico

A

leefstijladvies aangewezen

medicamenteuze therapie meestal aangewezen

=> LDL chol streefwaarde (mmol/l)
* ≤ 70 jaar: < 2,6
* > 70 jaar + niet kwetsbaar: < 2,6 (overweeg GM bij voldoende levensverw)
* > 70 jaar + kwetsbaar: geen GM

=> SBD streefwaarde (spreekkamermeting):
* ≤ 70 jaar: < 140 (evt < 130)
* > 70 jaar + niet kwetsbaar: < 150 (evt < 140)
* > 70 jaar + kwetsbaar: < 150 en
≥ 70 diastolisch

= idem beleid hoog risico

MAAR BIJ EERDER VASTGESTELDE HART- OF VAATZIEKTEN:
=> LDL chol streefwaarde
* ≤ 70 jaar: < 1,8
* > 70 jaar + niet kwetsbaar: < 2,6
* > 70 jaar + kwetsbaar: < 2,6 indien GM w gegeven bij voldoende levensverw

=> SBD streefwaarde (spreekkamermeting): analoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Vrouwen ≥ 45 jaar met pre-eclampsie of zwangerschapshypertensie in de voorgeschiedenis: overweeg
screening op hoge bloeddruk en DM om de … jaar.

A

5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Een systematische schatting van het risico op hart- en vaatziekten bij mannen < 40 jaar en vrouwen < 50
jaar zonder bekende risicofactoren is niet zinvol.

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Cardiovasculair risicomanagement

bij welke BD met spoed verwijzen?

A
  • SBD en DBD > 200/120 mmHg of een recentelijk gedocumenteerde
    sterke BD-stijging, beide in combinatie met klachten van hoofdpijn/visusstoornissen/misselijkheid/braken
  • verhoogde BD in combinatie met acute neurologische symptomen of cardiopulmonale klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Welke afweging maken bij pt’en < 40j met veel RF’n op hart- en vaatziekten?

A

afweging tussen
* enerzijds een vermindering van het risico door medicamenteuze behandeling (weliswaar is hier (nog) geen wetenschappelijke onderbouwing voor, maar uw inschatting dat deze patiënt in de nabije toekomst wel een hoog risico zal krijgen kan hier leidend zijn)
* en anderzijds de mogelijke nadelen van zeer langdurig gebruik van preventieve medicatie bij een laag absoluut tienjaarsrisico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Medicamenteuze behandeling bij pt’en zonder hart- en vaatziekten > 70j?

A

Bij personen zonder hart- en vaatziekten wordt het bewijs dat medicamenteuze behandeling effectief is minder overtuigend naarmate zij ouder en/of kwetsbaarder worden.

Dit geldt vooral voor behandeling met statines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Medicamenteuze behandeling bij pt’en mét hart- en vaatziekten > 70j?

A

Voor ouderen mét hart- en vaatziekten is er wel voldoende bewijs voor effectiviteit van medicamenteuze behandeling

  • tenzij kwetsbaarheid en bijwerkingen dit niet toelaten, of de levensverwachting onvoldoende is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Voorbeelden van bestaande morbiditeit waarbij men eerder zal kiezen voor medicamenteuze behandeling.

A

artritis psoriatica
COPD
jicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Supplementen ikv niet-medicamenteuze adviezen?

A
  • voedingsstofsupplementen niet nodig bij gezonde voeding (behalve specifieke groep waarvoor suppletieadvies geldt)
  • Raad het gebruik van supplementen met rodegistrijst (waarin lovastatine zit) en visoliesupplementen met het doel het LDL-cholesterol te verlagen niet aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Cardiovasculair risicomanagement

gebruik fluvastatine?

A

wordt gezien de relatief hoge kosten en zwakkere lipidenverlaging alleen aangeraden indien de andere statines niet worden verdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Cardiovasculair risicomanagement

aanpak bij bewerkingen statine?

A

staak de statine + evalueer de klachten na 4 weken

Bij een verband vd klachten met het gebruik vd statine (direct verdwijnen vd klachten na stoppen statine):
* herstart in de hoogste dosering die de patiënt nog wel verdraagt (doseer eventueel om de dag)
* of stap over op een andere statine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Therapieschema cholesterolbehandeling

A

statine

=> bij < 40% gewenste LDL-daling:
* atorvastatine 1 dd 10 mg (laagste kosten)
* rosuvastatine 1 dd 5 mg
* simvastatine 1 dd 40 mg

=> bij ≥ 40% gewenste LDL-daling:
* atorvastatine 1 dd 20 mg (laagste kosten)
* rosuvastatine 1 dd 10 mg

=> Geef bij chronisch gebruik van CYP3A4-remmende of -inducerende middelen pravastatine 1 dd 40 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Cardiovasculair risicomanagement

cholesterolbehandeling: stopcriteria bij leeftijd > 70 jaar

A

niet-kwetsbare ouderen met hart- en vaatziekten: stop alleen bij onoverkomelijke bijwerkingen

kwetsbare ouderen met hart- en vaatziekten: overweeg te stoppen bij het optreden van een mogelijke bijwerking of bij een gering geschatte resterende levensverwachting

kwetsbare ouderen zonder hart- en vaatziekten: stop met lipidenverlagende medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Cardiovasculair risicomanagement

statine: Beleid bij spierklachten

A

Bepaal of er sprake is van

  • reversibele oorzaak: infectie, grote inspanning
  • interactie met ander GM: CYP3A4-remmende of -inducerende middelen, digoxine of fibraten

Staak bij hinderlijke klachten de statine + herstart of switch van statine na 4 weken

  • Weeg de voordelen van voortzetting statinebehandeling (met bv een lagere dosering ve krachtige statine of een lagere doseerfrequentie zoals om de dag) af tegen de last vd spierklachten.

Bepaal alleen bij het vermoeden op myotoxiciteit (spierpijn, krachtsverlies, donkerbruine urine (myoglobulinurie)) het creatinekinase

  • Bij een CK-stijging 5x hoger dan de bovenwaarde normaalwaarde (zonder andere bekende oorzaak) moet de statine worden gestaakt.
  • Als de symptomen verdwijnen en het CK normaliseert, kan w overwogen de statine te herstarten in de laagste dosering of te switchen naar een andere statine in de laagste dosering, met zorgvuldige controle.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Cardiovasculair risicomanagement

statinegerelateerde spierklachten: welke?

A

5 tot 10% van de patiënten die statines gebruiken klaagt over myalgie,

maar rabdomyolyse is zeer zeldzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Cardiovasculair risicomanagement

hoe evaluatie BD na start GM?

A

Start met 1 middel + evalueer na 2w: BD, het gebruik vh GM en evtle bijwerkingen (stap 1)

=> Indien de streefwaarde niet bereikt w: evalueer therapietrouw, leefstijl en secundaire oorzaken.
* Voeg indien nodig een 2e of 3e middel toe (stap 2). -> na start 2e middel: evalueer na 2w de BD en evtle bijwerkingen. // Heroverweeg bij onvoldoende effect secundaire oorzaken van verhoogde BD en evalueer therapietrouw en leefstijl -> geen nieuwe gezichtspunten en streefwaarde niet bereikt dan 3e middel toevoegen
* Verhoog vervolgens de doseringen bij onvoldoende effect (stap 3).

opm: combinatiepreparaat te overwegen om therapietrouw te verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Cardiovasculair risicomanagement

voorkeur combinatiepreparaat obv kosten?

A

Op basis van kosten gaat daarbij de voorkeur uit naar combinatiepreparaten van ACE-remmer enalapril of lisinopril / ARB telmisartan, losartan of valsartan en thiazidediureticum hydrochloorthiazide.

Combinatiepreparaten met overige antihypertensiva en met 3 antihypertensiva zijn relatief duur.

opm van mezelf: vertegenwoordiger op stage zei dat je beter kiest voor indapamide dan hydrochloorthiazide qua werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Therapieschema bloeddrukbehandeling

A

Stap 1a t/m 1e zijn ongv even effectief vr BD-verlaging, maar in sommige situaties is er een voorkeur

=> Stap 1a: ACE-remmer
* enalapril 1 dd 10 mg (ouderen 5 mg), lisinopril 1 dd 10 mg (ouderen 5 mg), perindopril 1 dd 4 mg (ouderen 2 mg) of ramipril 1 dd 2,5 mg (ouderen 1,25 mg) (voorkeursmiddelen obv kosten)
* Bij verminderde nierfunctie (eGFR 10-50 ml/min/1,73 m2): pas dosis aan

=> Stap 1b: angiotensinereceptorblokker (ARB) (veroorzaakt minder vaak kriebelhoest dan ACE-remmer)
* telmisartan 1 dd 40 mg (ouderen 20 mg), candesartan 1 dd 8 mg (ouderen 4 mg), losartan 1 dd 50 mg (ouderen 25 mg) of valsartan 1 dd 80 mg (ouderen 40 mg)
* Bij eGFR > 10 ml/min/1,73 m2: is dosisaanpassing niet nodig

=> Stap 1c: calciumantagonist
* amlodipine 1 dd 5 mg of lercanidipine 1 dd 10 mg (voorkeursmiddelen obv kosten)
* Alleen bij pt met tevens atriumfibrilleren gaat voorkeur uit nr diltiazem mga 1 dd 200 mg of verapamil mga 1 dd 120 mg.
* Geef bij voorkeur geen calciumantagonisten aan pt met hartfalen

=> Stap 1d: thiazidediureticum
* hydrochloorthiazide 1 dd 12,5 mg of chloortalidon 1 dd 12,5 mg.
* Geef bij voorkeur geen thiazidediuretica aan patiënten die jicht h of een basaalcel- of plaveiselcelcarcinoom h gehad.
* Cave: fotosensibiliserende werking van thiazidediuretica (verstandig zonnen)

=> Stap 1e: bètablokker
* metoprololsuccinaat mga 1 dd 50 mg, atenolol 1 dd 25 mg of bisoprolol 1 dd 5 mg (’s morgens) (voorkeursmiddelen obv kosten)
* Geef bij voorkeur geen BB bij verhoogd risico op diabetes -> zoals bij obesitas en bij verhoogde glucosewaarden

Stap 2: combineer 2 en vervolgens indien nodig 3 van bovenstaande middelen
* geen BB met diureticum, geen ACE-I met ARB
* Bij toevoeging ACE-remmer/ARB en gelijktijdig gebruik van diuretica: halveer de startdosering of onderbreek indien mogelijk het diureticum vanaf 2-3 dagen voor de start met de ACE-remmer/ARB
en herstart na de instelfase; bij hartfalen is het stoppen van een lisdiureticum meestal ongewenst vanwege de kans op acute decompensatie.

Stap 3: verhoog de doseringen (in stapjes, elke 2 tot 4 weken) tot de maximaal verdragen dosering
* Bij onvoldoende bereiken vd streefwaarde (spreekkamer RR ≥ 140 mmHg ) ondanks gebruik van 3 antihypertensiva in adequate dosering en voldoende therapietrouw -> volgende stap

Stap 4: voeg spironolacton (= aldosteronantagonist, 1 dd 25-50 mg) toe of verwijs (internist/cardioloog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Cardiovasculair risicomanagement

fotosensibilisatie bij thiazidediuretica?

A

Voor hydrochloorthiazide is aangetoond dat de fotosensibilisatie bij langdurig gebruik het risico op een recidief basaalcel- en plaveiselcelcarcinoom verhoogt.

Andere thiaziden hebben mogelijk ook dit effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Cardiovasculair risicomanagement

maximale dosering BD medicatie

A

ACE-remmer:
* enalapril 1 dd 40 mg
* lisinopril 1 dd 80 mg
* perindopril 1 dd 8 mg
* ramipril 1 dd 10 mg

ARB:
* telmisartan 1 dd 80 mg
* candesartan 1 dd 32 mg
* losartan 1 dd 100 mg
* valsartan 1 dd 320 mg

calciumantagonist:
* amlodipine 1 dd 10 mg
* lercanidipine 1 dd 20 mg
* Bij atriumfibrilleren diltiazem 1 dd 400 mg of verapamil mga 2 dd 240 mg

thiazidediureticum:
* hydrochloorthiazide 1 dd 25 mg of chloortalidon 1 dd 25 mg

bètablokker:
* metoprololsuccinaat 1 dd 200 mg mga
* atenolol 1 dd 100 mg
* bisoprolol 1 dd 20 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Cardiovasculair risicomanagement

nierfunctiedaling bij controle na 2w na starten ACE-remmer of ARB -> beleid?

A

eGFR 30 tot 59:

  • enige daling vd eGFR na start met ACE-remmer/ARB is nl
  • daling eGFR met 20% vd uitgangswaarde (met 30 ml/min als ondergrens) is acceptabel
  • bij > 20% afname: halveer de dosis en controleer de eGFR na twee weken

eGFR 15 tot 30:

  • halveer de dosis en controleer de eGFR na twee weken

eGFR < 15:

  • stop ACE-remmer of ARB en controleer de eGFR na twee weken

=> Consulteer of verwijs naar een internist-nefroloog bij aanhoudende lage waarden van de eGFR (< 30)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Cardiovasculair risicomanagement

nierfunctiedaling bij controle na 2w na starten spironolacton -> beleid?

A

eGFR 15 tot 44:
* halveer de dosis en controleer de eGFR na twee weken

eGFR < 15:
* stop spironolacton en controleer de eGFR na twee weken

=> Consulteer of verwijs naar een internist-nefroloog bij aanhoudende lage waarden van de eGFR (< 30)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Bij gebruik ACE-remmer, ARB en/of diuretica -> Beleid in geval van (dreigende) dehydratie?

A

Overweeg controle van eGFR, natrium en kalium in geval van: hoge koorts, fors braken of forse diarree

Het beleid is afh vh klinisch beeld en evtle laboratoriumuitslagen:
* Pt zonder hartfalen: Overweeg tijdelijk de dosering van ACE-remmer/ARB/spironolacton te halveren en (overige) diuretica te staken
* Pt met hartfalen: Overweeg tijdelijk de dosering van de ACE-remmer/ARB/diuretica te halveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Cardiovasculair risicomanagement

BD-verlagende therapie: beleid bij hyperkaliëmie bij controle na 2 weken?

A

Kalium ≤ 5,5 mmol/l:
* geen verdere actie vereist.

Kalium > 5,5 mmol/l:
* halveer de dosis ACE-remmer/ARB en/of spironolacton
* en controleer het kalium na 2w

Kalium > 6,0 mmol/l:
* stop de ACE-remmer/ARB en/of spironolacton
* en controleer het kalium na 2w
* Overleg zo nodig met de internist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Cardiovasculair risicomanagement

BD-verlagende therapie: beleid bij hypokaliëmie bij controle na 2 weken?

A
  • Verhoog dosering van evtle ACE-remmer of ARB,
  • voeg spironolacton toe
  • en/of geef kalium- en magnesiumsupplementen

opm: hypokaliëmie gaat hand in hand met hypomagnesiëmie, maar
treedt eerder op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Cardiovasculair risicomanagement

BD-verlagende therapie: beleid bij normo- of hypovolemische hyponatriëmie bij controle na 2 weken?

A

Stop thiazidediuretica

en overleg zo nodig met internist of cardioloog over beleid over overige diuretica, zoutinname en eventuele vochtbeperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Cardiovasculair risicomanagement

Gebruik SCORE tabel: voor leeftijden die tussen de risicovakjes in vallen, kan je het risico schatten door interpolatie (gemiddelde nemen van waarden erboven en er onder)

Absolute risico van personen < 40j is vrijwel altijd < 1%.
Absolute risico van 70-plussers is vrijwel altijd > 10%

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Wnr beslisregels niet gebruiken?

A
  • zwangeren
  • kraamperiode
  • klachten > 30 dagen
  • anticoagulantiagebruik (VKA, DOAC, of heparine)

=> dit zijn verwijsindicaties (direct echo of verwijzing specialist bij LE)

//

  • bij spoedeisende bevindingen

=> ABCDE-benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

stroomdiagram: vermoeden DVT

A

ook vermoeden LE?
* ja: zie stroomdiagram LE
* nee: eerstelijnsbeslisregel DVT

eerstelijnsbeslisregel DVT:
=> score 4 of hoger: echo (dezelfde dag)
=> score 3 of lager: D-dimeer (dezelfde dag, cito)
* ≥ 500 ng/ml (0,5 mg/L): echo
* < 500 ng/ml (0,5 mg/L): geen DVT

echo:
* DVT (zie beleid)
* geen DVT: 2-puntscompressie-echo na 1 week herhalen bij klachten (indien negatieve 3-punts echo herhalen na 1w niet nodig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

eerstelijnsbeslisregel DVT:

A
  • Mannelijk geslacht => 1
  • Gebruik systemische oestrogenen (COC, pil, vag ring, pleister) of prikpil (NIET: andere methodes met alleen progestageen, hormoonspiraal) => 1
  • Aanwezigheid maligniteit => 1
  • Operatie ondergaan in de laatste maand => 1
  • Afwezigheid van trauma dat zwelling in kuit verklaart => 1
  • Uitgezette venen van het been => 1
  • Verschil maximale kuitomvang ≥ 3 cm (zie ook: klachten die wijzen op DVT) => 2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Indien je D-dimeren bepaalt, wat bepaal je dan ook nog best bij?

A

Bepaal ook creatinine en eGFR (tenzij < 3 maanden geleden bepaald)

= met het oog op eventuele vervolgdiagnostiek en behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

stroomdiagram: vermoeden LE

A

Mogelijk spoedeisende situatie?
* ja: ABCDE-systematiek
* nee: YEARS-criteria LE

YEARS-criteria LE
=> 0 YEARS-items: D-dimeerbepaling
* ≥ 1000 ng/ml (1,0 mg/L): CT scan
* < 1000 ng/ml (1,0 mg/L): geen LE

=> 1-3 YEARS-items: D-dimeerbepaling
* ≥ 500 ng/ml (0,5 mg/L): CT scan
* < 500 ng/ml (0,5 mg/L): geen LE

(opm: beeldvorming bij LE = via de longarts/internist)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

YEARS-criteria LE

A
  • Klinische tekenen trombosebeen => 1
  • Hemoptöe => 1
  • Longembolie meest waarschijnlijke diagnose => 1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

beleid DVT

A

DVT OL: behandeling kan meestal gestart worden in de 1e lijn (HA) -> mits geen redenen voor behandeling in 2e lijn

=> Bepaal creatinine en eGFR, tenzij < 3m geleden bepaald

=> start DOAC (soms voorafgegaan dr LMWH) of een VKA (start met oplaaddosis VKA + geef gelijktijdig LMWH 1dd therapeutische dosering ~gewicht, continueer LMWH ≥ 5 dagen en staak deze als de INR ged 2d > 2,0 is -> INR-streefwaarde = 2,5 (therapeutische breedte 2,0-3,0))

=> Behandelduur:

  • geïsoleerde kuitvenetrombose: 3m
  • eerste DVT en uitgelokt (zie RF’n): 3m
  • eerste DVT en actieve maligniteit: specialist
  • eerste DVT en idiopatisch: min 3m + verwijs nr de internist voor bespreking langere behandelduur
  • recidief-DVT: verwijs na start beh nr internist

opm: Bij pt die trombocytenaggregatieremmer gebruikt: bespreek dit met behandelaar (cardioloog, neuroloog). Vaak w deze tijdelijk gestaakt (en daarna dus weer gestart).

opm: Geef advies. Bv factoren met invloed op orale antistolling, bij voorkeur geen NSAIDs

opm: Bij een relatieve contra-indicatie moet het voordeel van de antistollingsbehandeling worden afgewogen tegen het verhoogde bloedingsrisico.

opm: controle na 1 week, na 2-3 weken en na 3 maanden

opm: wanneer verwijzing/consulteren internist -> zie NHG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

relatieve contra-indicaties voor orale anticoagulantia

A

hoge leeftijd, kwetsbaarheid, verhoogd valrisico,

verminderde nierfunctie, leverinsufficiëntie (afh vh gekozen middel),

alcoholmisbruik,

ongecontroleerde hypertensie,

recent doorgemaakte ernstige bloeding, verhoogd risico op klinisch relevante bloedingen (bv ulcus pepticum, bekende oesofagusvarices en hematologisch verhoogde bloedingsneiging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

beleid LE

A

behandeling wordt gestart in de tweede lijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Compressief zwachtelen en steunkousen bij DVT?

A

kunnen helpen bij zwelling,
maar worden niet langer standaard aanbevolen ter preventie van het posttrombotisch syndroom (PTS)
-> dus wees terughoudend hiermee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Keuze tussen DOAC of VKA

A

DOAC’s en VKA’s = gelijkwaardig qua effectiviteit, maar voorkeur voor DOAC (gebruiksgemak + lager bloedingsrisico)

< = > Geef een VKA in de volgende situaties:

  • na bariatrische chirurgie of bij morbide obesitas (BMI ≥ 40) (effectiviteit van DOAC’s nog onvoldoende onderzocht)
  • antifosfolipidensyndroom (VKA effectiever)
  • mitralisklepstenose
  • klepprothese
  • gebruik van krachtige CYP3A4-inductoren, zoals anti-epileptica
92
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Medicamenteuze behandeling: adviezen ikv anticonceptie en hormoontherapie

A
  • Zwangerschap moet voorkomen w bij gebruik van VKA’s (teratogeen) en DOAC’s (veiligheid onbekend)
  • Een oraal combinatiepreparaat, pleister of vaginale ring kan worden voortgezet tijdens de antistollingsbehandeling. Het is zelfs onverstandig om direct te stoppen in verband met het doorgaans optreden van een onttrekkingsbloeding met risico op hypermenorroe. -> De genoemde anticonceptiva moeten echter wel w gestaakt na beëindiging vd antistollingsbehandeling vanwege het verhoogde risico op VTE. (aanbevolen: antistolling na het staken van anticonceptie nog 2w te continueren)
  • Bij vrouwen die een VTE hebben gehad is gebruik van systemische oestrogenen gecontra-indiceerd: ontraad een oraal combinatiepreparaat, pleister en vaginale ring. Het risico op trombose is mogelijk ook verhoogd bij gebruik van de prikpil. Over de risico’s van het implantatiestaafje zijn onvoldoende gegevens bekend, maar het risico lijkt niet verhoogd.
  • Bij vrouwen die nog geen anticonceptie gebruiken gaat de voorkeur uit naar de hormoonspiraal, de koperspiraal (let op: kans op hypermenorroe) of de pil met alleen progestageen
  • Hormoontherapie bij de overgang is gecontra-indiceerd. De contra-indicaties voor vaginale oestrogenen zijn dezelfde als voor systemische oestrogenen. Het is onbekend of vaginale oestrogenen meer kans op VTE geven.
93
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Een uitgelokte DVT is een DVT die optreedt tijdens of na:

A

een recente operatie

trauma van het been

immobilisatie (> 3 dagen, bijvoorbeeld bij gips rond been)

oestrogeengebruik (hormonale anticonceptie en hormoontherapie)

zwangerschap of kraamperiode (< 3 maanden postpartum)

94
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

DOAC en CYP3A4-/P-gp-inductoren

A

Vermijd combinatie met CYP3A4-/P-gp-inductoren
* anti-epileptica

95
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

DOAC en CYP3A4-/P-gp-remmers

A

Vermijd combinatie met CYP3A4-/P-gp-remmers
* systemische ciclosporine,
* claritromycine, erytromycine,
* ketoconazol, itraconazol,
* verapamil, diltiazem

96
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

DOACs: welke bijwerkingen worden vooral genoemd?

A

buikklachten, zoals misselijkheid en dyspepsie (vooral bij dabigatran)

97
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

antitrombotisch effect DOAC vs VKA

A

DOAC’s bereiken sneller een antitrombotisch effect dan VKA’s (uren versus dagen).

98
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Verschillende DOACs + indicaties dosisaanpassing + niet toepassen bij?

A

apixaban (eliquis)
* niet bij dialyse

dabigatran (praxada)
* niet bij eGFR < 30
* niet bij lichaamsgewicht < 50kg of > 110kg
* andere dosis bij eGFR 30-50 ml/min én verhoogde kans op bloedingen
* andere dosis bij pt ≥ 80 jaar
* andere dosis bij gelijktijdige inname verapamil

edoxaban (lixiana)
* andere dosis bij eGFR 15-50 ml/min
* andere dosis bij lichaamsgewicht ≤ 60 kg
* andere dosis bij gebruik van systemisch: ciclosporine, erytromycine of ketoconazol

rivaroxaban (xarelto)
* niet bij dialyse

opm: DOACs h korte halfwaardetijd, antidota beschikbaar

99
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

VKA kort- of langwerkend?

A

kortwerkende acenocoumarol

langwerkende fenprocoumon

100
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

beleid geïsoleerde kuitvenetrombose

A

Het risico op uitbreiding van de trombose en/of ontstaan van een longembolie bij een geïsoleerde kuitvenetrombose is gering (circa 92% lost vanzelf op, zonder antistolling) en bestaat vooral in de eerste 2 weken.

Bespreek het beleid met de patiënt en besluit samen: bij een geïsoleerde kuitvenetrombose is er geen duidelijke voorkeur voor medicamenteuze behandeling dan wel alleen echografisch vervolgen:

  • bij keuze voor behandeling: deze is gelijk aan die van proximale DVT
  • bij keuze voor echografie: herhaal de echo na 1 én na 2 weken, of eerder bij toename van klachten.
    (geen uitbreiding: terugkomen bij klachten DVT/LE) (bij proximale uitbreiding: beh zoals bij proximale DVT)
101
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Oppervlakkige tromboflebitis (= lokale niet-infectieuze ontsteking ve oppervlakkige vene, dr een trombus veroorzaakt): diagnose?

A

is in principe een klinische diagnose: pijn, roodheid en zwelling ter plaatse van een oppervlakkige vene die bij palpatie vast aanvoelt, als een koord of een streng

(echografie is vaak niet nodig: maar verwijs laagdrempelig voor een compressie-echografie om een DVT uit te sluiten)
(geen D-dimeren bepalen, geen beslisregel gebruiken)

102
Q

Diepveneuze trombose en longembolie

Oppervlakkige tromboflebitis: R/

A

evt pijnstilling

wel of geen antistolling?

  • Wees terughoudend met antistollingsbehandeling om een DVT te voorkomen => voordelen (enkele procenten risicoreductie op een DVT) afwegen tgn nadelen (risico bloedingen)
  • Overweeg te starten met antistolling bij bepaalde RF’n vr uitbreiding (oudere leeftijd, man, actieve kanker, afwezigheid van recent trauma, afwezigheid van zwangerschap, afwezigheid van varices)

=> eerste keuze antistolling: fondaparinux (1dd 2,5mg ged 45d; dosisreductie bij NI)

opm: controle na 1w
opm: verwijzing internist bij recidief < 6m -> bv uitsluiten maligniteit

103
Q

perifeer arterieel vaatlijden

symptomen

A

A) Acute ischemie van het (onder)been:

klachten die wijzen op ACUTE ISCHEMIE:
(bedreiging vd levensvatbaarheid vh been binnen enkele uren tot dagen)
- rustpijn
- snel progressieve gevoelsstoornissen vh been (doof gevoel)
- spierzwakte van been/voet
- bleekheid

B) Chronisch obstructief arterieel vaatlijden:

klachten die wijzen op CLAUDICATIO INTERMITTENS:
- pijn en vervelende sensaties (moe, stijf, krampen, temperatuurverschillen) in been/bilregio bij inspanning die verminderen in rust

klachten die wijzen op KRITIEKE ISCHEMIE:
- rustpijn en/of nachtelijke pijn (vooral in voorvoet of tenen), die afneemt als patiënt opstaat of aangedane been laat hangen
- afwijkingen huid of nagels aan voeten (wondjes of zweertjes)
- opm: met een dopplerapparaat gemeten systolische enkeldruk < 50mmHg

104
Q

perifeer arterieel vaatlijden

KO

A

A) Beoordeel tekenen die wijzen op ACUTE ISCHEMIE vh been:

=> arterieel:
ontbrekende pulsaties bij palpatie van a. tibialis posterior, a. dorsalis pedis en/of a. femoralis;
souffle over a. femoralis;
lagere huidtemperatuur van voet/onderbeen bij palpatie met handrug;
bleekheid vh been;

=> neurologisch:
gevoelsstoornissen vh been (vaak interdigitale ruimte en voetrug tussen eerste en tweede straal);
spierzwakte van been/voet (vaak zwakte/motorische uitval van intrinsieke voetspieren).

//

B) Beoordeel tekenen die wijzen op CHRONISH OBSTRUCTIEF ARTERIEEL VAATLIJDEN:

=> arterieel:
verzwakte pulsaties bij palpatie van a. tibialis posterior, a. dorsalis pedis en/of a. femoralis;
souffle over a. femoralis;
lagere huidtemperatuur van voet/onderbeen bij palpatie met handrug.

=> trofische stoornissen: wondjes aan tenen/voet/enkel; verminderde beharing; nagelafwijkingen.

Bepaal met een dopplerapparaat de enkel-armindex (EAI) bij een vermoeden van chronisch obstructief arterieel vaatlijden.

105
Q

perifeer arterieel vaatlijden

voorbeelden vaatvernauwende medicatie

A

bètablokkers
ergotamine

106
Q

perifeer arterieel vaatlijden

EAI berekening

A

berekening EAI voor beide benen afzonderlijk:

EAI links:
* hoogste SBD linker enkel (a dorsalis pedis of a tibialis post) / hoogste SBD van beide armen (a. brachialis)

EAI rechts:
* hoogste SBD rechter enkel (a dorsalis pedis of a tibialis post) / hoogste SBD van beide armen (a. brachialis)

107
Q

perifeer arterieel vaatlijden

EAI interpretatie

A

Chronisch obstructief arterieel vaatlijden is vrijwel zeker bij:
* een eenmalige EAI < 0,8
* óf bij een gemiddelde van 3 EAI-bepalingen < 0,9

Chronisch obstructief arterieel vaatlijden is vrijwel uitgesloten bij:
* een eenmalige EAI > 1,1
* óf bij een gemiddelde van 3 EAI-bepalingen > 1,0

=> Bij een gemiddelde EAI van 0,9 t.e.m. 1,0 kan diagnose chronisch obstructief arterieel vaatlijden niet met zekerheid worden gesteld. (Overweeg alternatieve diagnosen zoals een wervelkanaalstenose)

108
Q

perifeer arterieel vaatlijden

EAI interpretatie bij diabetes mellitus

A

Bij DM ku (dr stuggere vaatwanden) ook hoge EAI-waarden (eenmalige EAI > 1,1 óf een gemiddelde van 3 EAI-bepalingen > 1,0) wijzen op chronisch obstructief arterieel vaatlijden

(opm voor mezelf: dus hier is bij deze hogere waarden chronisch obstructief arterieel vaatlijden niet uitgesloten)

109
Q

perifeer arterieel vaatlijden

5 P’s van acute ischemie

A
  1. Pain: pijn in rust
  2. Pulseless: afwezigheid van voetpulsaties
  3. Pallor: veranderingen in kleur en temperatuur van de voet
  4. Paresthesieën: gevoelsstoornissen in het been
  5. Paralyse: spierzwakte van been/voet
110
Q

perifeer arterieel vaatlijden

beleid chronisch obstructief arterieel vaatlijden

A
  • rookstop
  • CVRM (HVZ: antihypertensiva en LDL-cholesterolverlagers), incl trombocytenaggregatieremmer zoals acetylsalicylzuur
  • claudicatio intermittens: verwijzen vr gesuperviseerde looptraining (fysiotherapeut), zo nodig voetverzorging (pedicure)

opm: looptraining

  • beste effect bij trainingsduur ≥ 6m
  • follow-up tot 12m is nuttig (terugval te voorkomen)
  • trainingen: de beh begint met ≥ 3x/w, voldoende intensiteit, duur ≥ 30min

opm: kritieke ischemie

  • Geef zo nodig pijnstilling.
  • Verwijs naar een vaatchirurg voor aanvullend onderzoek + maken van behandelplan (revascularisatie k noodz z om irreversibele schade te voorkomen -> zo nodig onvasieve beh om amputatie te voorkomen)
  • looptraining is ook zinvol na chirurgische interventie
111
Q

perifeer arterieel vaatlijden

controle van pt

A

progressie claudicatio intermittens controleren (ook ih niet-aangedane been):
* eerste 3m: maandelijks
* vervolgens: driemaandelijks ged het 1e jaar

jaarlijkse controle ikv CVRM

112
Q

perifeer arterieel vaatlijden

beleid acute ischemie

A
  • geef zo nodig pijnstilling
  • verwijs met spoed naar vaatchirurg (vr ontstolling + zo nodig revascularisatie)

opm: medicamenteuze beh ih ZH:
* IV ongefractioneerde heparine
* anticoagulantia (cumarinederivaten) na interventies en bij acute trombotische gebeurtenissen

113
Q

Acuut coronair syndroom

ACS kan je onderverdelen in …

A

AMI

IAP

114
Q

Acuut coronair syndroom

Behandeling in de acute fase

A

BEL AMBULANCE

STAPPENPLAN:
Bij thoracale klachten:
* nitroglycerinespray SL [0,4mg/dosis, 1 spray iedere 5 min, max 3 giften] of isosorbidedinitraat SL [tablet 5mg iedere 5 min, max 3 giften] (CI: SBD < 90mmHg, fosfodiesterase-5-remmer < 12u geleden, vermoeden RV infarct)

Breng zo mogelijk een infuusnaald in
* naald doorspoelen met minstens 2ml NaCl 0,9% indien op dat moment geen medicatie w gegeven

Bij matig ernstige pijn + onvoldoende reactie op nitraten of CI vr nitraten:
* fentanyl [IV 50-100 microg in 2 min OF nasaal eenmalige dosis neusspray 50 of 100 microg] of morfine IV [in 4-5 minuten, 5-10 mg -> halve dosis indien ouder dan 65j of bij HF]

Bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxie (RR > 20-24/min en/of zuurstofsaturatie < 94%):
* 10-15L zuurstof/minuut via non-rebreathing masker => Streefwaarde bij > 15min zuurstoftoediening: 94-98% (88-92% bij COPD)

Geef oplaaddosis acetylsalicylzuur PO eenmalig 160 mg (in water opgelost)
* ook bij patiënten die al een trombocytenaggregatieplaatjesremmer, vitamine K-antagonist of DOAC gebruiken
* CI: actief peptisch ulcus, overgevoeligheid vr salicylaten

115
Q

Acuut coronair syndroom

Behandeling na een ACS

A
  • cardioloog ih ZH stelt medicatie voor de lange termijn op
  • verwijs pt zo nodig terug nr cardio indien pt nog geen hartrevalidatie volgt
  • CVRM
  • Na 12m kan de pt meestal stoppen met P2Y12-remmer en soms een BB en/of ACE-remmer (zie ontslagbrief cardioloog)
116
Q

Acuut coronair syndroom

In het ziekenhuis stelt de cardioloog de patiënt, na diagnostiek en behandeling tijdens de acute fase (PCI), in op orale medicatie voor de langere termijn. Deze medicatie bestaat uit:

A
  • acetylsalicylzuur 1 dd 80 mg (of carbasalaatcalcium 1 dd 100 mg): levenslang
  • P2Y12-remmer: standaard 12m (recidief ACS voorkomen, bij pt na PCI risico stenttrombose verkleinen) (eerste keuze: ticagrelor 2dd 90mg of prasugrel 1dd 10mg)
  • cholesterolverlager: levenslang (korter bij oudere leeftijd en kwetsbaarheid)
  • lipofiele selectieve bètablokker: metoprolol (succinaat), bisoprolol, carvedilol of nebivolol => in ieder geval bij hartfalen en/of verminderde kamerfunctie (LVEF < 50%)
  • ACE-remmer: lisinopril, enalapril, captopril, ramipril of trandolapril => bij hartfalen en/of verminderde kamerfunctie (LVEF < 50%), DM en/of chronisch nierfalen) [bij intolerantie voor ACE-remmers: aII-receptorantagonist bv. candesartan, losartan of valsartan]
117
Q

Acuut coronair syndroom

ACS en bradycardie: R/

A

Geef bij een bradycardie (< 50bpm) met ernstige hemodynamische gevolgen zoals (dreigende) cardiogene shock: eenmalig atropine IV 0,5mg/ml (ampul 1 ml, in 2-3min)

118
Q

Acuut coronair syndroom

Vooral op oudere leeftijd is de klachtenpresentatie bij een ACS vaker minder specifiek (pijn op de borst op de achtergrond of afwezig): wees hierop alert. Veelgenoemde klachten zijn dyspneu en vermoeidheid.

A

klopt

119
Q

Acuut coronair syndroom

Het gebruik van sneltests voor cardiale schademarkers voor het uitsluiten van een ACS in de huisartsenpraktijk wordt afgeraden.

A

klopt

120
Q

Acuut coronair syndroom

Het ecg is NIET bruikbaar voor het uitsluiten van ACS in de acute fase vanwege een te lage negatief voorspellende waarde.

A

klopt

121
Q

Hartfalen

De diagnostische classificatie volgens internationale richtlijnen is gebaseerd op de linkerventrikelejectiefractie (LVEF), veelal bepaald met echocardiografie => welke 3 groepen?

A
  • HFpEF: HF met behouden (preserved) LVEF (≥ 50%)
  • HFmrEF: HF met matige (midrange) LVEF (40-49%)
  • HFrEF: HF met verminderde (reduced) LVEF (< 40%)
122
Q

Hartfalen

Denk aan hartfalen bij:

A

aspecifieke klachten, zoals
* kortademigheid
* verminderd inspanningsvermogen
* moeheid

risicofactoren voor HF, zoals
* hogere leeftijd
* doorgemaakt myocardinfarct

123
Q

Hartfalen

Anamnese: RF’n voor hart- en vaatziekten

A
  • roken
  • overmatig alcoholgebruik
  • hypertensie
  • obesitas
  • diabetes mellitus type 2
  • hypercholesterolemie
  • chronische nierschade

ook vragen ook cardiale problemen in VG

123
Q

Hartfalen

Anamnese: uitlokkende factoren

A

angineuze klachten; palpitaties of syncope;

gebruik toxische stoffen (alcohol, cocaïne, cytostatica); gebruik GM die ku leiden tot Na- en vochtretentie (NSAID’s, CS);

schildklierfunctiestoornissen; anemie

123
Q

Hartfalen

Na te vragen klachten in anamnese

A

verminderd inspanningsvermogen, kortademigheid, vermoeidheid, orthopneu, aanvalsgewijze nachtelijke dyspneu, perifeer oedeem, nycturie

124
Q

Hartfalen

NYHA-classificatie (=obv ernst vd klachten bij inspanning)

A

Klasse I
* Geen beperking inspanningsvermogen
* normale lichamelijke activiteit veroorzaakt geen overmatige vermoeidheid / palpitaties / kortademigheid

Klasse II
* Enige beperking inspanningsvermogen
* in rust geen klachten
* maar normale lichamelijke inspanning veroorzaakt overmatige vermoeidheid / palpitaties / kortademigheid

Klasse III
* Ernstige beperking inspanningsvermogen
* in rust geen of weinig klachten
* maar lichte lichamelijke inspanning veroorzaakt overmatige vermoeidheid / palpitaties / kortademigheid

Klasse IV
* Geen enkele lichamelijke inspanning mogelijk zonder klachten
* ook klachten in rust

124
Q

Hartfalen

Tekenen van overvulling (oa na te gaan bij KO):

A
  • verhoogde CVD
  • longen: crepitaties, demping, verminderd AG basaal; soms rhonchi, piepen
  • buik: vergrote lever, ascites
  • perifeer oedeem (enkels en sacrum)
124
Q

Hartfalen

afkapwaarden BNP en NT-proBNP?

A

BNP: 35 pg/ml
(komt overeen met 10 pmol/l)

//

NT-proBNP 125 pg/ml
(komt overeen met 15 pmol/l)

125
Q

Hartfalen

flexibel diureticumbeleid

A

Pt zich regelmatig laten wegen (bv 2×/w)

=> Pt tijdig contact laten opnemen + tijdelijk extra diuretica innemen bij tekenen van extra vocht vasthouden (toename kortademigheid of dikke onderbenen; gewichtstoename ≥ 2kg binnen 3d)
* verdubbel dosering diureticum ged 2-7d

125
Q

Hartfalen

wat neemt meestal af door de medicijnen?

A

de klachten
kans op exacerbatie
kans op vroegtijdig overlijden

125
Q

Hartfalen

diagnose stellen

A

cardioloog stelt diagnose HF
* na echocardiografie: obv klachten + aanvullende criteria om type te bepalen (zie tabel NHG)
* als echocardiografie geen optie: inschatting type HF obv RF (vb HFrEF vaker bij VG met MI, HFpEF vaker bij hoge lft / vrouw / obesitas / HT / COPD / VKF / DM2 / geen VG MI)

125
Q

Hartfalen

aanvullend onderzoek bij vermoeden van niet-acuut hartfalen

A

Ecg

  • desgewenst met interpretatie dr cardioloog

Labo

  • BNP of NT-proBNP

Overweeg uitbreiding laboratoriumonderzoek:

  • Hb, TSH en glucose -> ter uitsluiting van andere oorzaken en co-m
  • Na, K, eGFR en creatinine -> bij sterk vermoeden van HF en mogelijk starten van medicatie

=> Verwijs bij verhoogd (NT-pro)BNP en/of afwijkend ecg naar cardioloog voor echocardiografie (soms mogelijk in eerstelijn)

  • indien (NT-Pro)BNP negatief en ecg nl: hartfalen onwss (BNP = goede uitsluiter)

Te overwegen om andere oorz of co-m uit te sluiten:

  • X-thorax (pneumonie, maligniteit)
  • spirometrie (astma, COPD)
126
Q

Hartfalen

klachten duizeligheid bij aanvang medicatie?

A

komen vaak voor -> worden vaak vanzelf minder

126
Q

Hartfalen

wat moet pt doen bij hoge koorts, fors braken of forse diarree?

A

tijdig contact opnemen -> mogelijk dosisaanpassing nodig

126
Q

Hartfalen

seksuele activiteit?

A

in het algemeen goed mogelijk

In NYHA-klasse III of IV is het risico op decompensatie licht verhoogd
* adviseer evt profylactisch nitroglycerine (SL)

126
Q

Hartfalen

Autorijden?

A

NYHA klasse I en II: toegestaan

NYHA klasse III: rapport van medisch specialist noodz

NYHA klasse IV: niet toegestaan.

127
Q

Hartfalen

NSAID?

A

gebruik afraden

127
Q

Hartfalen

Medicamenteuze behandeling van HFpEF

A

[doel: symptoomverlichting + verbetering QoL]

Beh CV en niet-CV morbiditeit

Behandel HT volgens richtlijnen, maar
* vermijd CCB met een niet-dihydropiridinestructuur (diltiazem en verapamil).

Geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum
* verlaag dosis als pt voldoende ontwaterd is tot de laagste effectieve dosering of staak tijdelijk

128
Q

Hartfalen

griepvaccinatie?

A

jaarlijks

129
Q

Hartfalen

wie start de medicamenteuze behandeling?

A

de cardioloog start in principe de medicatie
* Bij sterk vermoeden HF kan de HA de medicatie bij verwijzing alvast starten
* of de medicatie zelf instellen indien pt niet nr de cardioloog kan/wil

opm: HA behandelt HFpEF doorgaans zelf

129
Q

Hartfalen

Niet-medicamenteuze behandeling

A

Vocht- en zoutbeperking
* geen zout toevoegen bij maaltijdbereiding
* inname producten met veel zout beperken
* ontraden zoutvervangende producten die K bevatten
* NYHA-klasse III en IV: vochtinname beperken tot 1,5-2 L/dag
* zo nodig verwijzing diëtist

Beweging
* regelmatig bewegen indien pt stabiel
* evt verwijzing nr multidisciplinaire hartrevalidatie (via cardioloog) / gespecialiseerde fysio- of oefentherapeut

Leefstijl
* cachexie: nagaan of vold calorieën, zo nodig diëtist
* ernstige obesitas (BMI > 35): afvallen, zo nodig diëtist
* leefstijladviezen (roken, voeding, alcohol, psychosociale factoren)

130
Q

Hartfalen

HFrEF en HFmrEF: welke dosering van medicatie?

A

Streef naar maximale dosering van RAS-remmers, BB en aldosteronantagonisten

(=> beste prognose)
(dosering: zie tabellen NHG)

130
Q

Hartfalen

Medicamenteuze behandeling van HFrEF en HFmrEF

A
  1. Bepaal eerst eGFR plus creatinine, natrium en kalium (of controleer of deze recent bepaald z)
  2. Start een RAS-remmer (ACE-remmer of indien deze niet w verdragen een ARB) en bij tekenen van overvulling ook een lisdiureticum
  3. Voeg bij pt’en die met RAS-remmer en diureticum klinisch stabiel z een bètablokker toe.
  4. Verhoog de dosering van RAS-remmer en BB (bv per 2w) tot de maximale dosis die w verdragen, met inachtneming vd maximale dosering. Verhoog de BB niet bij tekenen van exacerbatie / hypotensie / bradycardie.
  5. Verlaag de dosering vh lisdiureticum als pt voldoende ontwaterd is en continueer de laagst effectieve dosering
  6. Overweeg toevoeging aldosteronantagonist bij aanhoudende klachten ondanks adequate instelling

samenvatting:
* RAS-remmer: ACEi (alternat: ARB)
* wnr overvulling: lisdiuretica
* klin stabiel: BB
* verhoog dosering RAS-remmer en BB
* verlaag dosering lisdiureticum
* evt MRA

GM:
* RAS-remmer
* lisdiureticum
* BB
* aldosteronantagonist
* SGLT2i ondertss ook belangrijke hoesteen in beh (nog niet in NHG?)

Co: bepaal 1-2w na start of aanpassing van diureticum, RAS-remmer of aldosteronantagonist: eGFR plus creatinine, natrium en kalium.

130
Q

Hartfalen

Controles in de stabiele fase

A

pt die maximaal verdragen dosering vd medicatie h bereikt:
* Co na 3m + na 6m
* daarna jaarlijks zo lang HF stabiel

Controleer op indicatie vaker, bv bij
* variatie in klachten
* ernstige nierfunctiestoornis (eGFR < 30)
* kwetsbare ouderen
* VG nierfunctie- of elektrolytenafwijkingen door deze GM

Anamnese, KO, labo: eGFR plus creatinine, Na en K

Wees alert op (langzame) verergering HF -> evt aanpassing GM of overleg cardio

130
Q

Hartfalen

Redenen voor consultatie of (terug)verwijzing naar de cardioloog:

A
  • vermoeden HF met afwijkend ecg en/of verhoogd (NT-pro)BNP -> nr cardioloog voor verdere diagnostiek en voor (het opstarten van) evtle beh [overweeg kwetsbare pt’en bij wie diagnostiek en beh in 2e lijn niet wenselijk z niet te verwijzen]
  • geleidelijke progressie vh HF ondanks adequate instelling medicatie
  • exacerbatie hartfalen: bij ernstige of aanhoudende klachten ondanks beh
  • dehydratie: bij ernstige of aanhoudende klachten ondanks beh
130
Q

Hartfalen

De instelfase op medicatie vindt veelal plaats in de tweede lijn. De huisarts kan, afhankelijk van regionale afspraken, de controles doen bij:

  • pt voor wie beh in 2e lijn niet wenselijk
  • HFpEF
  • HFrEF en stabiel
A

klopt

131
Q

Hartfalen

Redenen voor overleg met de cardioloog:

A
  • achteruitgang nierfunctie of elektrolytstoornissen
  • persisterende hypertensie ondanks adeq HF-medicatie
  • onvoldoende controle van symptomen angina pectoris met HF-medicatie
  • pt is mogelijk gebaat bij multidisciplinaire hartrevalidatie
132
Q

Hartfalen

Start tijdig gesprekken over ACP bij patiënten in NYHA-klasse III of IV en beperkte levensverwachting.

A

klopt
* levensverwachting is moeilijk in te schatten, gezien het vaak grillige beloop van hartfalen

133
Q

Hartfalen

Acuut hartfalen: klinisch beeld

A

Kenmerk van acuut HF = snel begin of snelle toename klachten

  • (Half)zittende houding, angstige blik, reutelende/versnelde AH, bleek/grauwe kleur, transpireren, klamme koude huid
  • Verhoogde RR, vergrote ademarbeid, verlaagde sat
  • Pols meestal snel en zwak
  • BD in ernstige situaties soms verlaagd
  • Auscultatie hart: hartgeruis, aritmie of extra toon
  • Auscultatie longen: tweezijdig crepiteren, veelal ook rhonchi, soms piepen (bij acute exacerbatie van chronisch HF mogelijk ook demping en nauwelijks of geen AG basaal, passend bij pleuravocht)
  • Oedeem, gestuwde halsvenen (verhoogde CVD)
134
Q

Hartfalen

Acuut hartfalen: Beleid bij telefonisch contact

A
  • pt rechtop laten zitten (afhangende benen)
  • nitroglycerinespray 0,4mg of isosorbidedinitraat 5mg SL (indien beschikbaar), ongeacht of pijn op borst (NIET als pt gekend met lage BD)
  • ambulance bellen
135
Q

Hartfalen

Acuut hartfalen: Beleid in aanwezigh vd pt

A

[Behandel ernstig acuut hartfalen (asthma cardiale) als ABCDE instabiel]

  • bel ambulance
  • Geef zuurstof indien beschikbaar: 10-15 l/min via non-rebreathing masker
  • pt in zittende houding.
  • Bij SBD > 90 mmHg: geef elke 5min nitroglycerine 0,4mg SL, 1-2 sprays tot klachten voldoende verbeteren of de SBD daalt < 90 mmHg
    => CI nitroglycerine: recent gebruik fosfodiësterase-5-remmer (avanafil, sildenafil, tadalafil, vardenafil)
  • Breng een infuusnaald in (doorspuiten met NaCl 0,9% 2ml)
  • Bij dyspneu + aanwijzingen vochtretentie: furosemide (lasix) 40mg IV in 2-3min of bumetanide (burinex) 1mg IV (max 4 mg). Doseer hoger bij eGFR < 30 ml/min/1,73m2.
  • Wees terughoudend met morfine (CI: ernstig COPD): overweeg uitsluitend bij persisterend hevige onrust / dyspneu / angst / pijn op de borst => morfine 2,5-5mg IV langzaam in 4-5min -> herhaal zo nodig na 10-20 minuten.
136
Q

Hartfalen

Thiazidediuretica en digoxine worden niet langer aanbevolen voor de behandeling van hartfalen in de eerste lijn.

A

klopt

136
Q

Hartfalen

De behandeling van HFrEF en HFmrEF wordt in principe opgestart door de cardioloog.

Overweeg medicamenteuze behandeling van patiënten met HFmrEF en HFrEF ook zonder dat de cardioloog de diagnose ‘hartfalen’ heeft bevestigd, indien verwijzing naar de tweede lijn niet wenselijk is. Volg daarbij het Stappenplan hartfalenmedicatie.

A

klopt

137
Q

Varices

Varices =

A

uitgezette (meestal gekronkelde) venen

met vaak insufficiënte kleppen

en een abnormale (soms retrograde) bloedstroom

138
Q

Varices

Stamvarix =

A

variceuze vena saphena magna (VSM) of parva (VSP)

139
Q

Varices

Zijtakvarices =

A

variceuze zijtakken van de VSM of VSP

140
Q

Varices

Convoluut =

A

kluwen van varices

141
Q

Varices

Reticulaire varices =

A

subcutaan netvormig veneus systeem zonder functionele verbinding met het diepe systeem

142
Q

Varices

Teleangiëctasieën =

A

rode of blauwe venulaire dilataties van 0,1 tot enkele mm. doorsnede.
* Bij uitwaaiering vanuit één punt en een bezemachtige vorm is er sprake van Besenreiser-varices.

143
Q

Varices

Crosse =

A

uitmonding VSM of VSP in respectievelijk vena femoralis en vena poplitea

144
Q

Varices

Vena perforans =

A

verbinding tussen VSM of VSP en vena femoralis of vena poplitea.

145
Q

Varices

Blow-out =

A

blauwig doorschemerende variceuze verhevenheid
* duidend op een geïsoleerde insufficiëntie van een vena perforans.

145
Q

Varices

Tromboflebitis =

A

trombotisch proces in een oppervlakkige vene met verschijnselen van ontsteking.

146
Q

Varices

Chronische veneuze insufficiëntie (CVI) =

A

langdurige afvloedstoornis van venen door gebrekkige werking van kleppen
* met reflux en stuwing, ‘pitting’-oedeem en huidveranderingen.

147
Q

Varices

adviezen

A

varices op zichzelf = onschuldig
chronisch
bij klachten of CVI: behandeling aanraden (medicamenteuze beh is NIET zinvol)

//

  • activeren spierpomp h mogelijk positief effect op klachten
  • nadelige invloed langdurig staan
  • geen CI voor OAC
  • varices ku toenomen in zws, geen reden om zws te ontraden
147
Q

Varices

tekenen van CVI

A

oedeem, erytheem, eczema cruris, pigmentatie, atrofie blanche, corona phlebectatica paraplantaris, dermatoliposclerosis, ulcus cruris venosum

148
Q

Varices

bij evaluatie onderscheid maken tussen …

A
  • varices zonder klachten of CVI
  • varices met klachten of CVI
148
Q

Varices

beleid

A

Varices zonder klachten of CVI: beh niet nodig
//

Met klachten of cvi:

=> Therapeutische elastische kousen
* drukklasse bepalen obv mate van oedeem en andere kenmerken CVI
* klasse II en hoger: laten aanmeten dr gecertificeerde leverancier
* klasse III: eerst SBD enkel meten (minstens 70mmHg)
* bij jeuk: huid minder vaak met zeep wassen, ‘s nachts indifferente zalf (vb. cetomacrogolzalf of lanettezalf)
* elke 6-9m kousen vervangen

=> of verwijzing voor invasieve behandeling

149
Q

Varices

Varicesbloeding beleid

A

drukverband
hoogstand been
persisteren van bloeding ondanks compressie: HK

149
Q

Varices

wnr verwijzen?

A
  • pt wenst specialistische beh
  • stamvarices met klachten of CVI, als steunkous onacceptabel is
  • actief/genezen ulcus en/of progr huidveranderingen (CVI) die mogelijk baat h bij invasieve beh
149
Q

Varices

doel van elastische kousen

A

klachten verminderen
er w aangenomen dat ze progressie ku vertragen

149
Q

Varices

gangbare behandelingen in de tweede lijn?

A

Therapeutische elastische kousen,
sclerocompressietherapie,
ambulante flebectomie,
endoveneuze laser therapie (EVLT),
radiofrequentie ablatie (RFA),
echogeleide schuimsclerose
en chirurgisch strippen en/of crossectomie

149
Q

varices

wie doet doppleronderzoek en sclerocompressietherapie

A

Als huisarts niet zelf scleroseert: verwijs nr collega-huisarts of dermatoloog of chirurg die sclerocompressietherapie toepast

149
Q

varices

Klinische functietesten (vb. Perthes en Trendelenburg) hebben bij varices geen toegevoegde diagnostische waarde.

A

klopt
* hebben onvoldoende onderscheidend vermogen en hebben sinds de introductie van Doppler- en duplexonderzoek geen plaats meer bij het onderzoek van varicespatiënten

149
Q

Varices

complicaties

A

Tromboflebitis

Varicesbloeding

150
Q

varices

Van geen enkele behandeling is aangetoond dat het complicaties op de lange termijn voorkomt.

A

klopt

150
Q

varices

Bij een groot deel van de patiënten is het mogelijk een afwachtend beleid te voeren of te starten met een therapeutische elastische kous.

A

klopt

150
Q

varices

Behandeling is alleen nodig wanneer er sprake is van hinderlijke klachten, chronische veneuze insufficiëntie of cosmetische bezwaren

A

klopt

151
Q

Stabiele angina pectoris

Aanvullend onderzoek

A

glucosegehalte
lipidenprofiel
nierfunctie

=> bij vermoeden anemie of hyperthyreoïdie: Hb-gehalte, TSH-spiegel

=> bij vermoeden relevante cardiale co-m (zoals hartritmestoornis of HF): rust-ecg.

152
Q

Stabiele angina pectoris

Stel de diagnose typische AP bij de volgende kenmerken:

A
  • retrosternale klachten (beklemmend, drukkend, samensnoerend gevoel op de borst)

en

  • provocatie van klachten door inspanning, kou, warmte, emoties of zware maaltijd

en

  • verdwijnen van klachten binnen 15min in rust of binnen enkele minuten na nitraten SL
153
Q

Stabiele angina pectoris

wnr is er sprake van atypische angina pectoris?

A

bij aanwezigheid van 2 vd 3 kenmerken

153
Q

Stabiele angina pectoris

wnr is er sprake van aspecifieke thoracale klachten?

A

bij 1 of geen van bovenstaande kenmerken

154
Q

Stabiele angina pectoris

argumenten voor en tegen AP

A

voor AP pleit:
* uitstraling vd (pijn)klachten naar linker- of rechterarm, linkerschouder, hals, kaak, epigastrio of rond xifoïd of tss schouderbladen
* klachten die minutenlang duren (itt seconden en uren)

tegen AP pleit:
* scherpe pijn
* pijn in een beperkt gebied (muntgroot)
* tintelingen in vingers of rond de mond
* lokale drukpijn
* houdingsafhankelijke pijn
* pijn vastzittend aan ademhaling
* enkele seconden durende pijn of juist vele uren aanhoudend

kans op AP is groter:
* op hogere leeftijd
* bij VG hart- en vaatziekten
* als er andere CV risicofactoren z.

155
Q

Stabiele angina pectoris

beleid bij aanwijzingen voor ACS?

A

verwijs met spoed naar cardioloog

156
Q

Stabiele angina pectoris

beleid bij (a)typische AP (in diagnostische fase)?

A

Verwijs naar cardioloog
* voor aanvullende diagnostiek (uitsluiting/bevestiging diagnose)
* voor identificeren van pt’en met hoog risico op cardiale sterfte

TENZIJ
* ernstige co-m
* beperkte levensverwachting

157
Q

Stabiele angina pectoris

Verwijs bij aspecifieke thoracale pijn niet naar de cardioloog, behalve bij andere aanwijzingen voor een cardiale oorzaak.

A

klopt

157
Q

Stabiele angina pectoris

Het inspannings-ecg wordt niet meer aanbevolen voor de diagnostiek van SAP.

A

klopt

158
Q

Stabiele angina pectoris

onderdelen van de behandeling?

A

leefstijladviezen (risico op HVZ verlagen)

aanvalsbehandeling

onderhoudsbehandeling bij > 2 aanvallen per week

159
Q

Stabiele angina pectoris

aanvalsbehandeling

A

nitroglycerinespray oromucosaal 1 spraydosis (onder tong) met 0,4mg nitroglycerine/dosis
=> Herhaal dit evt 2x na 5 min

OF

isosorbidedinitraat 5 mg tablet SL
=> Herhaal dit evt 2x na 10 min

//

Bij aanhoudende klachten > 15min: 112 laten bellen

159
Q

Stabiele angina pectoris

onderhoudsbehandeling (bij > 2 aanvallen per week)

A

keuze GM = afh van co-m, CI, NE en voorkeur pt
* evalueer (wijziging in) beh na 2-4w

Stap 1. Monotherapie
=> BB:

  • metoprolol mga 1dd 50-100mg
  • of bisoprolol 1dd 2,5-5mg

of
=> dihydropyridine-CCB:

  • amlodipine 1dd 5-10mg
  • of felodipine 1dd 5-10mg

=> bij onvold effect: dosering ophogen of ga naar stap 2 (voeg het alternatief toe)

=> Bij NE of CI: overstappen op het andere middel of voeg langwerkend nitraat toe:

  • isosorbidemononitraat mga: start met 1dd 25-30mg ‘s morgens + ophogen tot max 1dd 100-120mg
  • of isosorbidedinitraat mga: start met 1dd 20mg ‘s morgens + ophogen tot max 1-2dd 80mg (laatste gift uiterlijk om 16.00u)

=> Bij wens tot verlaging HR en het niet verdragen van BB: overweeg ander type CCB als alternatief voor dihydropyridine-CCB.

  • diltiazem mga 2dd 90-120mg tablet of 1dd 200-300mg capsule
  • CI: sick-sinussyndroom, 2e- of 3egraads AV-blok, hypotensie, bradycardie, gebruik andere antiaritmica

Stap 2. Combinatietherapie 2 middelen

  • BB + dihydropyridine-CCB
  • of voeg langwerkend nitraat toe bij CI of NE van 1 vd 2 GM-groepen

Stap 3. Combinatietherapie 3 middelen

  • BB + dihydropyridine-CCB + langwerkend nitraat
160
Q

Stabiele angina pectoris

Geef bij SAP voorlichting over de alarmsymptomen van het acuut coronair syndroom (ACS) en hoe dan te handelen.

A

klopt

160
Q

Stabiele angina pectoris

Cardiovasculaire preventie

A

Acetylsalicylzuur 1dd 80mg
* bij allergie: clopidogrel 1dd 75mg

Behandel, indien aanwezig, de verhoogde bloeddruk en cholesterolwaarden, en diabetes

161
Q

Stabiele angina pectoris

hoe vaak controle bij stabiele instelling?

A

jaarlijks

162
Q

Stabiele angina pectoris

wnr verwijzen in chronische fase?

A

Verwijs opnieuw:

=> bij belangrijke beperkingen in dagelijks leven ondanks max medicamenteuze beh
* tenzij ernstige comorbiditeit
* tenzij beperkte levensverwachting.

=> indien tevens sprake van hartklepgebrek, HF of hartritmeST

Verwijs naar cardioloog en/of bedrijfsarts bij ernstige psychische klachten of ernstige problemen met werkhervatting waarbij er een indicatie voor hartrevalidatie bestaat

163
Q

Atriumfibrilleren

Aanvullend onderzoek

A

vermoeden VKF:

  • ecg
  • of ritmestrook (≥ 30 sec)

vermoeden paroxismale VKF:

  • holterregistratie (bij ≥ 1 aanval per 24u)
  • of eventrecorder (bij minder freq aanvallen)

Laboratoriumonderzoek:

  • glucose, Hb, TSH, lipidenspectrum
  • eGFR, creatinine, kalium

Echocardiografie:

  • eenmalig met de vraagstelling: hartfalen en/of kleplijden?
  • overweeg bij kwetsbare of ernstig zieke pt om echocardiografie achterwege te laten
163
Q

Atriumfibrilleren

diagnose obv …

A

ecg, holterregistratie of eventrecorder

=> maak onderscheid in duur
* < 24u
* > 24u

164
Q

Atriumfibrilleren

indien diagnose VKF, wat nagaan?

A

Ga na of er beïnvloedbare RF’n zijn, zoals
* hypertensie,
* hartfalen,
* diabetes mellitus,
* obesitas,
* slaapapneu,
* alcoholgebruik,
* hartkleplijden

165
Q

Atriumfibrilleren

stroomdiagram aanpak nieuw vastgesteld atriumfibrilleren

A

(1) Reden voor spoedverwijzing? (cfr volgende flashcard)
=> ja: consultatie/verwijzing cardioloog
=> nee: consult HA (zie volgende stap)

(2) eerste consult
=> labo
* glucose, Hb, TSH, lipidenspectrum
* eGFR, creatinine, K

=> bepaal indicatie orale anticoag obv CHA2DS2VASC score -> start anticoag PO bij …
* score ≥ 2 (man)
* score ≥ 3 (vrouw)

=> ventrikelfreq > 110/min en/of klachten bij inspanning: GM
* Co tot voldoende gereduceerd

(3) Inventarisatie comorbiditeit (binnen 3-6m) -> pt verwijzen indien nt mogelijk bij HA
* CV risicoprofiel opstellen
* beïnvloedbare RF vastleggen + behandelen
* echografie
* overweeg ritmebehandeling (bij aanhoudende klachten)

(4) Controles (na beh-doel bereikt: jaarlijks)
* klachten en S/: HR? ventrikelvolgfreq? tekenen HF?
* GM en labo: NE en therapietrouw bij antistolling?
* bespreking/behandeling factoren die invloed hebben op VKF

166
Q

Atriumfibrilleren

Redenen voor spoedverwijzing?

A
  • HD instabiel
  • verdenking acute cardiale pathol (ACS, HF)
  • veel klachten, met name bij snelle ventrikelvolgfreq (> 110/min) en < 24u bestaand
167
Q

Atriumfibrilleren

atriumfibrilleren is vaak een uiting van andere hart- en vaatziekten

A

klopt

168
Q

Atriumfibrilleren

Voorlichting en niet-medicamenteuze behandeling

A

info:
* belang antistolling bespreken (indicatie is afh van overige RF’n vr herseninfarct)
* GM ter vertraging vd hartslag = zinvol bij een snelle hartslag
* sympt TIA/CVA -> direct contact opnemen

Nt-medic:
- gezonde leefstijl
- bij BMI ≥ 25: voldoende bewegen + afvallen

169
Q

Atriumfibrilleren

Medicamenteuze behandeling

A

Preventie van trombo-embolie met orale anticoagulantia

  • CHA2DS2-VASc-score (≥ 3 bij vrouw, ≥ 2 bij man)
  • => start met DOAC (kenm doac vs vka: zie tabel NHG)
  • => tenzij indicatie VKA (bv. pt die al op VKA en goed gecontroleerde INR (wel DOAC voorstellen), mech hartklep, mitralisstenose, …): start dan oplaaddosis acenocoumarol (< 70j: d1 6mg, d2 4mg, d3 2mg) (≥ 70j of relat CI: d1 4mg, d2 2mg, d3 1mg) of fenprocoumon (< 70j: d1 12mg, d2 6mg, d3 3mg) (≥ 70j of relat CI: d1 6mg, d2 3mg, d3 1,5mg)

Verlaging vd ventrikelvolgfrequentie
=> indicatie:

  • ventrikelvolgfrequentie ≥ 110/min in rust
  • en/of klachten bij inspanning

=> klinische tekenen van overvulling wijzend op hartfalen?

  • nee: BB metoprolol mga (bij CI: CCB diltiazem mga) -> indien onvold bij max dosering: digoxine toevoegen
  • ja: digoxine

(zie tabel NHG voor dosissen en alternatieven)

=> Verhoog dosering op geleide van klachten en ventrikelvolgfrequentie (bv elke 1-2w)

170
Q

Atriumfibrilleren

CHA2DS2-VASc-score

A

C: Congestive Heart Failure (Hartfalen) => 1

H: Hypertensie => 1

A2: Age (lft) ≥ 75 jaar => 2

D: DM => 1

S2: Stroke (CVA/TIA/trombo-embolie) => 2

V: Vaatlijden => 1

A: Age (lft) 65-74 jaar => 1

Sc: Sex category (Vrouwelijk geslacht) => 1

171
Q

Atriumfibrilleren

is er een voorkeur voor een bepaalde DOAC?

A

nee
- redenen om bepaalde DOAC te kiezen: bv nierfunctie , gewicht, dialyse, interactie zoals CYP3A4-/P-pg-inductoren (anti-E) of - remmers (verapamil, ciclosporine, …) … => dosisaanpassing of CI

172
Q

Atriumfibrilleren

Apixaban (Eliquis)
Dabigatran (Praxada)
Edoxaban (Lixiana)
Rivaroxaban (Xarelto)

=> dosering?

A

Apixaban: 2dd 5mg
Dabigatran: 2dd 150mg
Edoxaban: 1dd 60mg
Rivaroxaban: 1dd 20mg

173
Q

Atriumfibrilleren

Apixaban (Eliquis)
Dabigatran (Praxada)
Edoxaban (Lixiana)
Rivaroxaban (Xarelto)

=> dosisaanpassing? CI?

A

Apixaban: 2dd 2,5mg
[CI: dialyse]

  • eGFR 10-30
  • ≥ 2: eGFR 30-50, ≥ 80j, ≤ 60kg

Dabigatran: 2dd 110mg
[CI: eGFR < 30, < 50kg of > 110kg]

  • eGFR 30-50
  • ≥ 80j
  • gebruik van verapamil

Edoxaban: 1dd 30mg

  • eGFR 10-50
  • ≤ 60kg
  • systemisch gebruik: ciclosporine, erytromycine, ketoconazol

Rivaroxaban: 1dd 15mg
[CI: dialyse]

  • eGFR 10-50
174
Q

Atriumfibrilleren

INR-streefwaarde (VKA)

A

2,5
(therapeutische breedte 2,0-3,0)

175
Q

Atriumfibrilleren

hoe vaak controle na behalen behandeldoel? + wat controleren?

A

jaarlijks

  • hartritme, ventrikelvolgfrequentie
  • tekenen van HF
  • bij DOAC’s: eGFR, creatinine (controleer vaker bij reeds verminderde nierfunctie)
  • bij geen gebruik antistolling: CHA2DS2-VASc-score of er een indicatie is voor antistolling
  • bij digoxine: eGFR, creatinine en kalium
  • behandel beïnvloedbare risicofactoren
  • bij cardiovasculaire comorbiditeit: CVRM
176
Q

Atriumfibrilleren

pt met nieuwe VKF dat < 24u bestaat + veel klachten dr snelle ventrikelvolgfrequentie (> 110/min) => beleid?

A

direct overleg met cardioloog

177
Q

Atriumfibrilleren

Overige verwijsindicaties

A
  • Indien bij eerste consult of bij vervolgconsult ≥ 1 onderdeel vh beleid niet kan w uitgevoerd in de HA-praktijk
  • Indien ritmebehandeling w overwogen.
  • Verhoogd risico op herseninfarct bij absolute CI voor orale anticoagulantia.
  • Ventrikelvolgfrequentie < 50/min (niet veroorzaakt dr medicatie)
  • Onvoldoende daling vd ventrikelvolgfrequentie ondanks gebruik van 2 frequentieverlagende middelen
  • Pt met paroxismaal atriumfibrilleren die beh wenst ter vermindering van aantal aanvallen
178
Q

Atriumfibrilleren

  • Atriumfibrilleren is vaak een uiting van andere (cardiovasculaire) problematiek en moet niet worden gezien als een geïsoleerde aandoening.
  • Bepaal het hartritme door palpatie van de pols bij iedere patiënt bij wie de bloeddruk gemeten wordt, ook in afwezigheid van klachten.
  • De diagnose ‘atriumfibrilleren’ wordt gesteld op basis van een 12-kanaals-elektrocardiogram (ecg) of 1-kanaals-ecg van minimaal 30 seconden.
  • Atriumfibrilleren verhoogt het risico op een trombo-embolie, vooral een herseninfarct. Het absolute risico neemt toe bij het stijgen van de leeftijd. Bepaal dit risico op basis van de CHA2DS2-VASc-score.
  • De behandeling bestaat uit 3 onderdelen: preventie van trombo-embolie, behandeling van symptomen en behandeling van onderliggende comorbiditeit.
  • Bij vrijwel alle patiënten > 65 jaar met atriumfibrilleren zijn orale anticoagulantia geïndiceerd. Dit geldt ook voor kwetsbare ouderen.
  • Trombocytenaggregatieremmers zijn niet zinvol bij patiënten met atriumfibrilleren.
A

klopt

179
Q

Beroerte

ABCDE instabiel (bv verlaagd bewustzijn, epileptisch insult): aanpak?

A

ambulance bellen

180
Q

Beroerte

ABCDE stabiel (Bv. indien alleen neurologische uitvalsverschijnselen): aanpak?

A

inschatting maken vd waarschijnlijkheid van een TIA / CVA / hersenbloeding
=> evt FAST-test gebruiken

181
Q

Beroerte

FAST-test (Face-Arm-Speech-Time-test): wat nakijken + interpretatie?

A

Gezicht:
* tanden laten zien: scheefstand mond / afhangende mondhoek?

Arm:
* beide armen tegelijk horizontaal naar voren strekken met handpalmen nr boven: let op of een arm wegzakt of rondzwalkt

Spraak:
* vraag nr veranderingen ih spreken (onduidelijk spreken, niet meer uit woorden ku komen)

Tijd:
* hoe laat z de klachten begonnen?

=> verdenking op beroerte: bij: geen goede uitvoering van ≥ 1 vd eerste 3 opdrachten
* opm: FAST-test kan negatief zijn, vnl bij beroerte in vertebrobasilaire stroomgebied

182
Q

Beroerte

risicofactoren voor beroerte

A
  • hoge BD
  • HVZ waaronder VKF
  • DM
  • overgewicht
  • overmatig alcoholgebruik, drugsgebruik, roken
  • migraine
  • hormoontherapie: tijdens de overgang of als anticonceptie
183
Q

Beroerte

Aanvullend onderzoek

A

Bepaal de bloedglucosewaarde

183
Q

Beroerte

Stel de werkdiagnose TIA bij …

A

passagère focale uitvalsverschijnselen die bij presentatie volledig verdwenen zijn
* Kenmerkend: uitvalsverschijnselen = acuut, gelijktijdig en zonder voortekenen begonnen + te verklaren vanuit ST in 1 cerebraal stroomgebied

184
Q

Beroerte

DD

A
  • (Partiële) epileptische aanval (trekkingen, posticale BWZdaling of hemiparese)
  • Migraine-aura (reversib focale neurol S/, meestal < 1u gevolgd dr unilat bonkende hoofdpijn)
  • Arteriitis temporalis (snel ontstane visusdaling, gedeeltelijk/totaal verlies gezichtsveld, dubbelzien, pijnlijke a temporalis)
  • Perifeer vestibulair syndroom (draaiduizeligheid)
  • Perifere uitval n. facialis (eenzijdige verlamming aangezichtsmusculatuur)
  • RIP (geleidelijk toenemende uitvalsversch)
  • Perifere (compressie)neuropathie (parese en/of gevoelsST in verzorgingsgebied van 1 zenuw, meestal dr bep houding/beweging)

=> zie tabel NHG

184
Q

Beroerte

Stel de werkdiagnose herseninfarct of intracerebrale bloeding bij …

A

focale uitvalsverschijnselen die nog aanwezig zijn bij presentatie
* Kenmerkend: verschijnselen = acuut, gelijktijdig en zonder voortekenen begonnen

185
Q

Beroerte

beleid acute fase

A

(1) neurol uitval nog aanw?

=> nee (werkdiagn: TIA)
* consult < enkele uren
* neuroloog < 24u
* start acetysalicylzuur 1dd 160 mg, tenzij neuroloog pt direct beoordeelt
* bij recidief pt opnieuw contact laten opnemen

=> ja: < 12u geleden ontstaan?
* ja: ambulance
* nee: < 1u spoedvisite (bij geringe uitvalsversch pt direct nr praktijk laten komen) —> wnr wss beroerte: verwijzing naar neuroloog per ambulance (tot uitzondering komen pt’en tot 24u na ontstaan van uitval in aanmerking vr endovasc beh) // bij zeer ernstige uitval met infauste progn, ernstige co-m en/of uitdrukkelijke wens thuis te blijven: geen verwijzing

186
Q

Beroerte

Secundaire preventie na een TIA of herseninfarct

A

wordt opgestart door neuroloog -> medicatie in principe levenslang
=> Trombocytenaggregatieremmers:

  • acetylsalicylzuur 1dd 80mg + dipyridamol 2dd 200mg
  • of clopidogrel 1dd 75mg
  • opm: Duale therapie na TIA of minor stroke mogelijk: ged 3w combinatie clopidogrel en acetylsalicylzuur, mits dit < 24u dr neuroloog gestart (w gevolgd dr bovenstaande beh)
  • opm: DOAC of VKA geven ipv trombocytenaggregatieremmer indien TIA/CVA tgv VKF

=> cholesterolverlagende GM
=> antihypertensiva

//

Na een TIA of herseninfarct is er sprake van een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten.

  • alert z op VKF
  • leefstijladviezen (rookstop, ≥ 150min/w matig intensieve inspanning, < 8u/d zitten, BMI 20-25, gezonde eten, stress voorkomen)
  • ontraden: oestrogeenbevattende anticonceptiva, hormoontherapie vanwege overgangsklachten
187
Q

Beroerte

Secundaire preventie na een intracerebrale bloeding

A

Antihypertensiva: ook bij SBD ≤ 140 mmHg, mits een lagere BD w verdragen

Trombocytenaggregatieremmers ku wss veilig gebruikt w bij pt met intracerebrale bloeding die optrad tijdens het gebruik van antitrombotische medicatie (trombocytenaggregatieremmers of orale anticoagulantia).

187
Q

Beroerte

CI voor IV trombolyse

A
  • Herseninfarct < 6w geleden
  • Intracraniële bloeding < 3m geleden
  • Bloeding in maag-darmkanaal of urinewegen < 2w geleden
  • Grote chirurgische ingreep < 2w geleden
  • Gebruik VKA en INR > 1,7
  • Gebruik DOAC (tenzij laatste inname > 24u geleden)

Geen CI: zie tabel NHG

188
Q

Beroerte

  • Plotseling optredende verschijnselen van focale uitval in de hersenen als gevolg van ischemie (TIA of herseninfarct) of van een spontane intracerebrale bloeding, worden in de standaard aangeduid met de overkoepelende term ‘beroerte’.
  • Het beleid bij het vermoeden van een beroerte is afhankelijk van de aanwezigheid van uitvalsverschijnselen bij presentatie en de mogelijkheid tot acute behandeling.
  • Stel de werkdiagnose TIA bij patiënten bij wie geen uitvalsverschijnselen meer aanwezig zijn bij presentatie aan de huisarts.
  • Start acetylsalicylzuur 1dd 160 mg bij de werkdiagnose TIA, tenzij de patiënt direct door de neuroloog wordt onderzocht.
  • Een patiënt met een doorgemaakte TIA of herseninfarct wordt beschouwd als een patiënt met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten. Inventariseer en optimaliseer de risicofactoren voor hart- en vaatziekten.
  • Een beroerte kan tot (ernstige) restverschijnselen op lichamelijk en psychisch gebied leiden. Controleer de patiënt, afhankelijk van de aard en ernst van de verschijnselen, regelmatig en wees alert op lichamelijke en neuropsychologische restverschijnselen.
  • Vermoeidheid en cognitieve problemen ook mogelijk na een TIA of minor stroke.
A

klopt

188
Q

Beroerte

De bloedvoorziening van de hersenen bestaat uit het stroomgebied van de linker en rechter arteria carotis interna en het vertebrobasilaire stroomgebied ( Ischemie in het stroomgebied van de carotiden komt naar schatting 4 × zo vaak voor als ischemie in het vertebrobasilaire stroomgebied.)
=> uitvalsverschijnselen?

A

Stroomgebied a. carotis interna (links of rechts)
* Contralaterale hemiparese
* Contralaterale sensibiliteitsstoornis
* Homonieme hemianopsie
* Dysartrie
* Neglect
* Afasie
* Amaurosis fugax

Vertebrobasilair stroomgebied
* Parese in een of beide lichaamshelften
* Sensibiliteitsstoornis in een of beide lichaamshelften
* Homonieme hemianopsie
* Combinaties van:
vertigo
dysartrie
diplopie
dysfagie
ataxie
acuut gehoorverlies